RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1186
(gemachtigde: mr. S. Arakelyan),
en
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 20 januari 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 8 maart 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.n
Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.n
Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb. Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 26 februari 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.n
Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6. Op 23 augustus 2023n
ECLI:NL:RVS:2023:3209.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
8. Het verweerschrift dateert van 8 maart 2024 en de uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is dus 31 mei 2024.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom
10. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 7 december 2023 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023n
ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 31 mei 2024 een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: