Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBMNE:2025:2900

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, rijden onder invloed en verlaten van de plaats van het ongeval. Verdachte is, onder invloed van alcohol, met te hoge snelheid een kruispunt opgereden, tegen een opsluitband gebotst en vervolgens uit de bocht gevlogen. Als gevolg hiervan hebben twee van de inzittenden zwaar lichamelijk letsel opgelopen en een derde inzitte...

Rechtbank Midden-Nederland 18 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2025:2900 text/xml public 2025-06-18T14:56:32 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Midden-Nederland 2025-06-18 16/196697-24 (P) Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Lelystad Strafrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:2900 text/html public 2025-06-18T09:34:46 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBMNE:2025:2900 Rechtbank Midden-Nederland , 18-06-2025 / 16/196697-24 (P)
Veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, rijden onder invloed en verlaten van de plaats van het ongeval. Verdachte is, onder invloed van alcohol, met te hoge snelheid een kruispunt opgereden, tegen een opsluitband gebotst en vervolgens uit de bocht gevlogen. Als gevolg hiervan hebben twee van de inzittenden zwaar lichamelijk letsel opgelopen en een derde inzittende zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren en een OBM van 12 maanden, met aftrek, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16/196697-24 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juni 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1982] te [geboorteplaats] ,

wonende aan [adres] te [woonplaats] .
<nr>1</nr>ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 juni 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Diemen, naar voren hebben gebracht.
<nr>2</nr>TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er op neer dat verdachte:

feit 1 primair

op 9 juni 2024 in Almere zich als bestuurder van een auto zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen en [slachtoffer 3] zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl verdachte onder invloed was van alcohol;

feit 1 subsidiair

op 9 juni 2024 in Almere als bestuurder van een auto, terwijl hij onder invloed was van alcohol, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd of kon worden veroorzaakt en het verkeer op die weg werd of kon worden gehinderd;

feit 2

op 9 juni 2024 in Almere onder invloed van alcohol (620 µg/l) een auto heeft bestuurd;

feit 3

op 9 juni 2024 in Almere, na een verkeersongeval te hebben veroorzaakt, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander schade was toegebracht.
<nr>3</nr>VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
<nr>4</nr>WAARDERING VAN HET BEWIJS 4.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van roekeloos rijgedrag, omdat op grond van de inhoud van de stukken in het dossier niet kan worden geconcludeerd dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate, zoals bedoeld in artikel 5a lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, heeft geschonden. Evenmin kan uit de gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, worden afgeleid, dat deze zonder meer gericht zijn geweest op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Dit maakt volgens de raadsman dat mogelijk ook niet tot een bewezenverklaring van aanmerkelijke onvoorzichtigheid gekomen kan worden.

De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde voorts bepleit dat het letsel van de slachtoffers niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.

Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen feit 1 primair, feit 2 en feit 3

Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergeven:

Het klopt dat ik op 9 juni 2025 in Almere met mijn auto, een Volkswagen Golf, uit de bocht ben gevlogen. Er zaten naast mij nog vier anderen in de auto. Ik was de bestuurder van de auto. Het klopt dat ik toen alcohol had gedronken. Ik wist niet wat ik moest doen dus toen ben ik maar weggelopen.

Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een proces-verbaal forensisch onderzoek verkeer onder meer het volgende gerelateerd:

8 Interpretatie van het onderzoek

Op zondag 9 juni 2024 omstreeks 06.31 uur, had op het T-kruispunt gevormd door de Steigerdreef en afrit 4 ‘Almere Haven’ van de Rijksweg A6, gelegen binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Almere in de gemeente Almere een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval was een personenauto betrokken.

De bestuurder van de personenauto reed op afrit 4 ‘Almere Haven’ van de Rijksweg A6 gaande in de richting van de Steigerdreef. De bestuurder naderde het kruispunt met een gemiddelde indicatieve snelheid van minimaal 115 km/h en maximaal 126 km/h. Als gevolg van een te hoge snelheid bij het maken van een bocht naar links, raakte de personenauto kort voorbij de stopstreep in een drift. De minimale snelheid van de personenauto aan het begin van het driftspoor was 79 km/h. Omdat de daarbij horende piekvertraging van 6 m/s2 aan de lage kant gekozen is, was de snelheid voorafgaand aan het driftspoor zeer waarschijnlijk nog hoger geweest.

Vervolgens is de personenauto tegen de opsluitband gebotst en in de naast de rijbaan gelegen berm op zijn dak belandt.

Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:

Ik heb telefonisch gesproken met betrokkene, tevens slachtoffer, [slachtoffer 1]

vertelde mij, kort en zakelijk weergeven, het volgende:

- Ik heb 3 gescheurde/gebroken wervels onder andere C3 en C7,

- Omdat deze gescheurd/gebroken zijn loop ik in elk geval 6 weken met iets van een nekbrace,

- Ik heb een hersenkneuzing opgelopen waarbij een bloeding ontdekt werd welke onder controle is gebracht door de artsen.

Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een proces-verbaal onder meer het volgende gerelateerd:

Ik nam telefonisch contact op met slachtoffer [slachtoffer 1] . Ik hoorde haar vertellen: “Ik heb mijn borstbeen gebroken en een paar wervels in mijn nek. Ik loop nu met een nekkraag voor 13 weken en ik ben eigenlijk aan bed gebonden.”

[A] , verpleegkundig specialist neurochirurgie, heeft in een brief onder meer het volgende opgeschreven:

Betreft:

[slachtoffer 1]

Bovengenoemde patiënte sprak ik op 17-6-2024 op Amc Poli Neurochirurgie wegens cervicale fractuur

Reden komst poli:

C3 en C7 fractuur na eenzijdig auto ongeval op 9-6-2024, waarvoor conservatieve behandeling met miami J kraag.

Conclusie:

Onveranderde stand van cervicale wervels bij een conservatieve behandeling met miami J kraag van C3 en C7 fracturen.

Beleid:

X-cwk over 2 weken met aansluitend afspraak op poli.

Telefonisch consult bij 6 weken na trauma (mits volgende X-cwk goed is en geen toename van klachten)

CT-cwk na 12 weken na trauma, waarna aan de hand van de uitslag verder beleid bepaald zal worden.

Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een proces-verbaal onder meer het volgende gerelateerd:

Ik nam telefonisch contact op met [slachtoffer 2] . Ik hoorde haar zeggen:

“Ik ben afgelopen week geopereerd aan mijn sleutelbeen. Het herstel zou nog ongeveer 8 weken duren voordat ik weer kan tillen en kracht kan zetten. Ik heb mijn ribben gebroken en dat herstel duurt ongeveer 8 maanden.”

Slachtoffer

Achternaam : [slachtoffer 2]

Voornamen : [voornamen]

Dr. [B], orthopedisch chirurg, heeft in een brief onder meer het volgende opgeschreven:

betreft Mevr. [slachtoffer 2]

Bovengenoemde mevrouw werd opgenomen op 1-7-2024 op de afdeling Orthopedie.

Ingreep

De volgende ingreep is uitgevoerd: operatieve behandeling van claviculafractuur met plaatosteosynthese

Samenvatting

claviculaplaat rechts

Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:

Ik probeerde telefonisch contact te krijgen met [slachtoffer 3] .

Ik hoorde hem verklaren:

“Ik had naar aanleiding van het ongeval een lichte hersenschudding. Ze hadden het vermoeden dat ik een fractuur in mijn nek had en in mijn ruggenwervel. Ik had een paar ribben gekneusd en mijn knieën waren geblesseerd. Ik heb ongeveer 1,5 maand thuis gezeten en kon ik niet werken. Ik heb nog steeds rugklachten. Het ziekenhuis wil nog een vervolgonderzoek doen.”

Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een proces-verbaal rijden onder invloed onder meer het volgende gerelateerd:

De verdachte gaf mij, [verbalisant 4] , op te zijn genaamd:

Achternaam : [verdachte]

Voornamen : [voornamen]

Geboren : [1982]

Geboorteplaats : [geboorteplaats] in Suriname

Op zondag 9 juni 2024 om 07:21 uur, zijnde het eerste tijdstip vermeld op de bijgevoegde afdruk, heeft de verdachte zich onder leiding van mij, [verbalisant 4] , opsporingsambtenaar als bedoeld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a, Wegenverkeerswet 1994.

Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, waarvan de uitslag is vermeld op de bijgevoegde afdruk(ken). Aan de verdachte is direct meegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem 620 µg/l bedroeg.

[aangever] heeft namens Gemeente Almere aangifte gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:

Aanrijdingschade; voertuig is uit de bocht gevlogen, tegen de stoepband aan en door/in de bosschages tot stilstand gekomen. De schade betreft de stoepranden langs de rijbaan en de bosschages (twee grote bomen en groenstrook).

Bomen en groenstrook:

Aantal: 2 stuks

Het goed is onherstelbaar beschadigd, bij de wortels om geknakt.

Stoepbanden:

Aantal: 2 stuks

Het goed is beschadigd maar kan in gebruik blijven.

Krasschade en stukje uit de stoepband weg.

De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

Bewijsoverwegingen feit 1 primair

Mate van schuld

Vaststaat dat er op 9 juni 2025 een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het T-kruispunt gevormd door de Steigerdreef en afrit 4 ‘Almere Haven’ van de Rijksweg A6. Bij dit ongeval was een Volkswagen Golf betrokken. Verdachte was de bestuurder van de Volkswagen Golf. Hij was onder invloed van alcohol. Ook staat vast dat verdachte harder reed dan de toegestane 100km/u respectievelijk 50 km/u.

De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of dit verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet daarbij worden gekeken naar de manier waarop de schuld in de tenlastelegging is geconcretiseerd, en is het verder afhankelijk van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het juridische begrip ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid (minimaal) sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtig of onoplettend handelen. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen worden afgeleid.

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat sprake was van roekeloosheid, de hoogste schuldgradatie. Van roekeloosheid in de zin van de Wegenverkeerswet is sprake als door het buitengewoon onvoorzichtige verkeersgedrag van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, waarvan verdachte zich bewust was of had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of het verkeersgedrag van verdachte dat heeft geleid tot het ongeval, voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.

Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 heeft overtreden, moet worden beoordeeld of (a) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan, en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich onder meer schuldig heeft gemaakt aan een van de in artikel 5a lid 1 WVW 1994 genoemde verkeersgedragingen, namelijk het overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte het kruispunt benaderde met een gemiddelde indicatieve snelheid van maximaal 126 km/u en met minimaal 79 km/u het kruispunt opreed, terwijl de maximum toegestane snelheid op de afrit 100 km/u bedroeg en op de weg vlak voor het kruispunt 50 km/u bedroeg. De rechtbank is van oordeel dat voor zover deze mate van overtreding van de maximumsnelheid al zou maken dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, hij dat niet opzettelijk heeft gedaan. Het feit dat verdachte zowel voor het kruispunt als op het kruispunt heeft geremd vormt daarvoor een contra-indicatie. Dat verdachte onder invloed was van alcohol maakt dit niet anders.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet enkel uit het feit dat verdachte onder invloed van alcohol te hard reed geconcludeerd worden dat hij opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, ook niet in voorwaardelijke zin.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn verkeersgedrag aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld waardoor het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten.

Zwaar lichamelijk letsel

Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, gelden als algemene gezichtspunten de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.

De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij [slachtoffer 1] is veroorzaakt, te weten gebroken nekwervels, een gebroken borstbeen en een hersenkneuzing, gelet op de aard van het letsel, de noodzaak om gedurende langere tijd met een nekbrace te lopen, alsmede de duur van het herstel (12 weken), in samenhang bezien, dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.

Dit geldt ook voor het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij [slachtoffer 2] is veroorzaakt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij een aantal ribben en een sleutelbeen heeft gebroken en dat zij voor dit laatste operatief behandeld is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard alsmede de lange duur van het herstel (ongeveer 8 maanden voor de gebroken ribben) en de gevolgen van het letsel zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, in samenhang bezien, het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.

Tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden

Van [slachtoffer 3] heeft door het ongeval zijn knieën geblesseerd, een lichte hersenschudding opgelopen en een paar ribben gekneusd. Van [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij ongeveer anderhalve maand thuis heeft gezeten en niet kon werken als gevolg van het ongeval.

De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat Van [slachtoffer 3] zodanig letsel heeft opgelopen door het ongeval dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden is ontstaan.
<nr>5</nr>BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

feit 1 primair

op 9 juni 2024 te Almere als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, te weten de Steigerdreef, komende vanaf de Afrit 4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,

- terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, en

- met een te hoge snelheid van tussen de 79 kilometer per uur en 126 kilometer per uur te rijden, en

- vervolgens met een te hoge snelheid een bocht naar links te maken en daarbij in een drift te raken en

- vervolgens tegen de opsluitband te botsen en vervolgens in de naast de rijbaan gelegen berm op het dak van de personenauto te belanden,

waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken nekwervels en een gebroken borstbeen en een hersenkneuzing, en

waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben en een sleutelbeenbreuk, en

waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 3] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,

terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;

feit 2

op 9 juni 2024 te Almere, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een Volkswagen Golf, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 620 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;

feit 3

hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Almere op de Steigerdreef, op 9 juni 2024 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten de gemeente Almere, schade was toegebracht.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
<nr>6</nr>STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

feit 1 primair en feit 2

de eendaadse samenloop van:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;

en

overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (620 microgram);

feit 3

overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
<nr>7</nr>STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
<nr>8</nr>OPLEGGING VAN STRAF 8.1
De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:

- een gevangenisstraf van 5 maanden;

- een ontzegging de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van 36 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
8.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder de psychische, lichamelijke en financiële gevolgen die het verkeersongeval voor verdachte heeft gehad.
8.3
Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van de feiten

Verdachte is als bestuurder van een personenauto, onder invloed van alcohol, met te hoge snelheid een kruispunt opgereden waardoor hij een ernstig eenzijdig verkeersongeval heeft veroorzaakt. Hierdoor hebben twee van de inzittenden van de auto zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Een derde inzittende heeft zodanig letsel opgelopen dat hij anderhalve maand aan huis gekluisterd was en niet kon werken. Ook is er door het verkeersongeval schade toegebracht aan de stoepranden en de bosschages langs de rijbaan. Hoewel verdachte zich aanvankelijk heeft bekommerd om de slachtoffers heeft hij de plaats van het ongeval vervolgens verlaten. Door zo te handelen heeft verdachte zich zeer onverantwoordelijk gedragen in het verkeer. De rechtbank neemt dit alles verdachte kwalijk.

Persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 april 2025 waaruit blijkt dat aan verdachte in 2018 een strafbeschikking is uitgevaardigd voor rijden onder invloed en dat hij voor het overige niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige.

Verdachte heeft verder verklaard dat hij nog regelmatig contact met de slachtoffers heeft, dat hij spijt heeft betuigd jegens de slachtoffers en dat hij een letselschadebedrijf heeft ingeschakeld ter afhandeling van de schade.

Op te leggen straf

De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor aanmerkelijke schuld aan het veroorzaken van verkeersongeval, bij alcoholgebruik van meer dan 570 µg/l, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van 2 jaren.

Uit de inhoud van de stukken in het dossier volgt dat het rijbewijs van verdachte 4 maanden ingevorderd en ingehouden is geweest. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een cursus van het CBR succesvol heeft afgerond en dat hij zijn rijbewijs inmiddels terug heeft. In zoverre heeft verdachte al consequenties ondervonden van zijn handelen. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor het bezoeken van zijn kinderen, die elders in het land wonen, en voor het vervoeren van zijn moeder naar het ziekenhuis. De rechtbank acht deze omstandigheden – die door de verdediging overigens niet met stukken zijn onderbouwd – niet zodanig zwaarwegend dat het niet meer passend zou zijn dat verdachte zijn rijbewijs moet inleveren. De rechtbank neemt ten voordele van verdachte wel in aanmerking dat hij in de geruime tijd sinds het ongeval al consequenties van zijn handelen heeft ondervonden, niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen en dat sprake lijkt van oprechte spijt dat hij het ongeval – met alle gevolgen van dien – heeft veroorzaakt. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten, in die zin dat geen gevangenisstraf zal worden opgelegd en dat de onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen korter zal zijn dan het oriëntatiepunt. Gelet op onder meer de documentatie van verdachte ziet de rechtbank voorts aanleiding om de ontzegging deels in voorwaardelijke vorm op te leggen.

Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 180 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van 12 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.

Omdat de rechtbank tot een andere schuldgradatie komt dan de officier van justitie, wijkt de straf af van de eis van de officier van justitie.
<nr>9</nr>TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen

9, 14a, 14b, 14c, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en

6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,

zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
<nr>10</nr>BESLISSING
De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren;

- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;

- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden;

- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;

- bepaalt dat de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

- bepaalt dat van de ontzegging een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en M. Rasterhoff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2025.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1

hij op of omstreeks 9 juni 2024 te Almere als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, te weten de Steigerdreef, komende vanaf de Afrit 4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,

- terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het nuttigen van een hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of

- met een te hoge snelheid van tussen de 79 kilometer per uur en 126 kilometer per uur te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid te rijden en/of

- ( vervolgens) met een te hoge snelheid een bocht naar links te maken en/of daarbij in een drift te raken en/of

- ( vervolgens) tegen de opsluitband te botsen en vervolgens in de naast de rijbaan gelegen berm op het dak van de personenauto te belanden,

waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken nekwervels en/of een gebroken borstbeen en/of een hersenkneuzing, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of

waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken ribben en/of een sleutelbeenbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of

waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 3] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,

terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 9 juni 2024 te Almere als bestuurder van een voertuig (te weten een Volkswagen Golf), daarmee rijdende op de weg, te weten de Steigerdreef,

- terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol, althans na het nuttigen van een hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of

- met een te hoge snelheid van tussen de 79 kilometer per uur en 126 kilometer per uur heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid heeft gereden en/of

- ( vervolgens) met een te hoge snelheid een bocht naar links heeft gemaakt en/of daarbij in een drift is geraakt en/of

- ( vervolgens) tegen de opsluitband is gebotst en vervolgens in de naast de rijbaan gelegen berm op het dak van de personenauto is beland,

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2

hij op of omstreeks 9 juni 2024 te Almere, als bestuurder van een motorrijtuig, (te weten een Volkswagen Golf), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 620 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;

3

hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Almere op de Steigerdreef, op of omstreeks 9 juni 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten de gemeente Almere) schade was toegebracht.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 november 2024, genummerd PL0900-2024181774, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 131. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina 75.

Pagina 79.

Pagina 81.

Pagina 85.

Pagina 86.

Pagina 89.

Pagina 91.

Pagina 92.

Pagina 101.

Pagina 102.

Pagina 112.

Artikel delen