Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBMNE:2025:2905

Veroordeling voor het samen met een ander plegen van een poging gekwalificeerde doodslag (om een diefstal met geweld te vergemakkelijken) en het samen met een ander plegen van een diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Vrijspraak voor poging moord, omdat voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Verdachten hebben het slachtoffer, voor zijn eigen woning, met een mes gesto...

Rechtbank Midden-Nederland 18 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2025:2905 text/xml public 2025-06-18T14:58:37 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Midden-Nederland 2025-06-18 16/234393.24 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Utrecht Strafrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:2905 text/html public 2025-06-18T11:00:21 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBMNE:2025:2905 Rechtbank Midden-Nederland , 18-06-2025 / 16/234393.24
Veroordeling voor het samen met een ander plegen van een poging gekwalificeerde doodslag (om een diefstal met geweld te vergemakkelijken) en het samen met een ander plegen van een diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Vrijspraak voor poging moord, omdat voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Verdachten hebben het slachtoffer, voor zijn eigen woning, met een mes gestoken, waardoor het slachtoffer (onder andere) vele steekwonden opliep, die levensbedreigend waren. De medeverdachte heeft vervolgens een tas met onder meer een Rolex en contant geld weggenomen. Oplegging van een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van het voorarrest.
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16/234393-24 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juni 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [plaats] ,

nu gedetineerd in [verblijfplaats] ,

hierna: de verdachte.
<nr>1</nr>ZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 21 mei 2025. Het onderzoek is op 18 juni 2025 gesloten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.L. Rinsma en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, advocaat in Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat mr. R.A. Korver namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , naar voren heeft gebracht. Namens [slachtoffer] heeft mr. R.A. Korver gebruik gemaakt van het spreekrecht.
<nr>2</nr>TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er in het kort op neer dat de verdachte:

Feit 1

Primair

Op 29 maart 2024 in Houten, samen met anderen, heeft geprobeerd om [slachtoffer] te vermoorden door hem meermalen met een mes in zijn rug, schouder, borstkas en/of arm te steken en tegen zijn hoofd te schoppen;

Subsidiair is dit tenlastegelegd als het medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag (waarbij de poging doodslag was bedoeld om de diefstal met geweld gemakkelijk te maken);

Meer subsidiair is dit tenlastegelegd als het medeplegen van zware mishandeling;

Feit 2

Op 29 maart 2024 in Houten op de openbare weg, samen met anderen, met geweld tassen, een horloge (Rolex), 11.250 euro, een paspoort, een spijkerbroek met riem en een Rabobank reader van [slachtoffer] heeft gestolen, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
<nr>3</nr>VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven.
<nr>4</nr>WAARDERING VAN HET BEWIJS 4.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd om het slachtoffer van het leven te beroven en dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord daarom wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft ook gevorderd het onder feit 2 ten laste gelegde (diefstal met geweld) wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.2.
4.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag en het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Hieronder, na de bewijsmiddelen, zal de rechtbank uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
4.3.1
Bewijsmiddelen

De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

Een proces-verbaal van uitwerking van de 112-melding, voor zover inhoudende:

112-melding op 29 maart 2024, omstreeks 22:18 uur, [straat] in Houten

M = Meldster

M:Een vechtpartij met in ieder geval 2 gasten. 2 mannen die over elkaar heen… en ik hoor er

één zeggen ik ga je steken. Ik zie ze nu wegrennen.

M: Hij heeft.. Echt? Hij heeft me gestoken. Er loopt er één in zijn ja sorry. Er loopt hier een

gast in zijn naakie. Het is echt heel raar. Zonder broek

C: Oké mevrouw luister, Kan dat degene zijn die gestoken heeft?

M: Hij zegt hij heeft me gestoken. Hij heeft een zwarte jas aan en een rode tas. Zonder broek

C: Maar is dat de verdachte die gestoken heeft of het slachtoffer?

M: Nee, die zegt ik ben net gestoken, en er loopt een andere gast

C: Oké hoe ziet die eruit?

M: Grijs shirt, zwarte broek

C: Grijs shirt zwarte broek, goed bezig mevrouw. En waar loopt hij nu?

M: En er loopt een andere gast, er loopt een andere gast nu, zwarte broek en een beetje

bruinachtige jas, richting de [straat]

Een proces-verbaal van bevindingen van verklaring van [slachtoffer] op 30 maart 2024, voor zover inhoudende:

Op 29 maart 2024, iets na 22:00 uur, kwam ik thuis bij mijn woning, gelegen aan [straat] in Houten. Ik liep vanaf mijn auto naar mijn voordeur. In mijn hand had ik een rode tas, waarin ik onder andere mijn Rolex horloge, contant geld, een Lacoste tasje en een Rabo Reader had zitten. Toen ik naar mijn woning toe liep, zag ik een onbekende man staan voor de portiek van mijn appartementengebouw. Ik zag dat hij een zwarte jas met zilveren onderkant aan had, volgens mij van het merk Nike, met een capuchon op. Ik zei de jongen nog gedag en zag dat hij toen weg liep uit beeld. Ik liep naar mijn voordeur om die te openen.

Ineens voelde ik dat ik van achteren in mijn rug werd gestoken met een scherp voorwerp. Ik zag dat diezelfde jongen, die daarvoor voor mijn portiek stond, mij met een mes te lijf ging. Ik voelde dat ik op verschillende plekken in mijn lijf werd gestoken met een mes. Ik zag dat er ook een tweede man bij kwam. Ik hoorde ze allebei zeggen: "Steek hem, steek hem". Ik zag dat die tweede jongen weer snel weg was, maar volgens mij had hij ook een mes bij zich.

Ik zag dat uiteindelijk beide jongens wegrenden. Ik zag dat de eerste jongen volgens mij een Nederlandse jongen was met kort haar. Van de tweede jongen heb ik geen goed beeld meer. Ik denk dat hij een zwarte trainingsjas aan had met capuchon. Ik weet niet waar mijn spullen nu zijn.

Een proces-verbaal van bevindingen van aanvullende verklaring van [slachtoffer] op 31 maart 2024, voor zover inhoudende

V = Vraag

A = Antwoord

M = Mededeling

M: Wij willen je nogmaals vragen om aan ons te vertellen wat er is gebeurd op 29 maart 2024.

A: Ik liep naar mijn voordeur toe. Daar stond een man, en die kwam in één keer heel hard op mij afgelopen. Toen ik bij de deur stond om mijn sleutel in het slot te doen, hoorde ik iemand rennen. Hij kwam in een keer op mij afgerend en viel mij aan. Voordat ik het in de gaten had, stak hij mij al. Toen voelde ik wel van, ‘hé, er zit wat in mijn lichaam’. Toen kwam een andere jongen, ik weet écht niet waar hij vandaan kwam. En die eerste jongen (man 1) die ik gezien heb, die riep tegen die andere jongen (man 2): "Steek hem, steek hem". Toen hij aan kwam lopen, stak hij mij al. En toen later, ik lag eigenlijk boven op die jongen, en toen die andere jongen: "Steek hem, steek hem". En die andere jongen is mij in mijn rug gaan steken.

M: Je hebt verklaard dat je een Rolex in een rode tas had zitten.

V: Hoe zat deze Rolex verpakt?

A: In de doos. Een witte Rolex doos.

M: Wij tonen je bijlage 1 en 2.

V: Welke goederen herken je op de foto's?

A: Dit is hem, de doos van de Rolex. Ik herken ook mijn rode tas. In de tas zat een spijkerbroek.

V: Hoe zag man 1 eruit?

A: Hij had een strakgetrokken capuchon op, helemaal strak aangetrokken om zijn hoofd. Deze capuchon was zwart. Je zag alleen maar een rondje van zijn gezicht. Je zag zijn mond, neus en ogen. Dat is alles wat ik gezien heb. Hij had een soort Nike Tech trainingspak aan, zilver zwart. Het jasje had een beetje glimmende zilveren bovenkant met een V vorm en zwarte mouwen en de onderkant zwart.

Ik heb ook nog een schop tegen mijn kop gekregen.

V: Heeft man 1 nog meer letsel aan jou toegebracht, los van het steken?

A: Hij heeft me een paar klappen gegeven. Hij heeft een keer op mijn achterhoofd en linker zijkant hoofd geslagen.

V: Wat is er allemaal weggenomen?

A: Rolex met doosje, een Lacoste tasje met daarin contant geld, een Rabobank reader, mijn paspoort, en een spijkerbroek met een Levi's riem.

Een proces-verbaal van forensisch onderzoek persoon van 31 maart 2024, voor zover inhoudende:

Ik, forensisch onderzoeker, zag het slachtoffer in het Universitaire Medisch Centrum in Utrecht. Op de rug van het slachtoffer zag ik elf witte pleisters. Nadat deze pleisters verwijderd werden, zag ik onder al deze pleisters streepvormige huidbeschadigingen zitten. Ik zag dat als deze huidbeschadigingen gehecht, en ongeveer 3 centimeter lang waren. Ik zag dat deze huidbeschadigingen in een band van de linkerschouder tot het midden van de onderrug liepen.

Een geschrift, te weten een letselrapportage van de GGD van 31 maart 2024, inclusief fotobijlagen van het letsel op pagina 935 - 943, voor zover inhoudende:

Lichamelijk onderzoek [slachtoffer]

Samenvatting letsel

Concluderend betreft het de volgende uitwendig zichtbare letsels:

multiple snij of steekwonden op borst, rug en armen

onderhuidse bloeduitstortingen op het hoofd

letsels aan de mond en lippen

oppervlakkige huidbeschadigingen op beide knieën.

En de volgende inwendige letsels:

klaplong links en rechts, bloeding in de borstholte links.

zenuw en spierletsel van de linker bovenarm.

Toelichting

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de rug en borst steeds als potentieel levensbedreigend moet worden gezien (omwille van de vitale structuren aldaar). Gezien de plaats van de steekwonden had dit kunnen leiden tot dodelijke bloedingen en zeer ernstige orgaanbeschadigingen.

Een proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van camerabeelden van [straat] Houten, voor zover inhoudende:

Ik, verbalisant, heb camerabeelden uitgekeken. De tijd op de camerabeelden van NDG lopen 01.01.39 uur voor op de werkelijke tijd. De datums 28-03-2024 en 29-03-2024 in dit proces-verbaal beschreven screenshots kloppen wel.

29-03-2024

Bestandsnaam: Entree_NDG_20240329203053_20240329203129_2277119761

21:32 Op de bewegende beelden is een persoon te zien. Zijn jas is donker en licht van kleur. Ook draagt hij een capuchon over zijn hoofd. Op de bewegende beelden is te zien dat de persoon nu weer een stukje door loopt. Hier is goed de kleurencombinatie van de jas en de capuchon te zien.

21:43 Hier zijn er twee personen te zien. Opvallend is de gebogen houding, jas, pet en schoenen van de persoon die rechts loopt. De persoon die links loopt heeft lichtkleurige schoenen en een jas die licht en donker van kleur is. Ook heeft deze jas een lichtkleurig logo achter op de jas. De persoon heeft zijn capuchon over zijn hoofd getrokken.

Bestandsnaam: Entree_NDG_20240329204134_20240329204212_2279058018

21:43 Vervolgens lopen de twee personen door en blijven ter hoogte van de ingang van het

Appartementencomplex, waar het slachtoffer woont, stilstaan.

Bestandsnaam: Entree_NDG_20240329220707_20240329220738_2299732543

23:09 Later op die avond staan die twee personen weer op dezelfde plek.

Bestandsnaam: Entree NOG 20240329220906 20240329220933 2300026285

23:11 Op de bewegende beelden is te zien dat de twee personen richting het appartementencomplex lopen en daar blijven staan.

Entree_NDG_20240329221706_20240329221753_2300920371

23:18 Hier rent een tweede persoon richting het groenstrookje. Hij bedenkt zich en draait zich om en rent weer terug richting het appartementencomplex. Op de bewegende beelden is te zien dat de persoon een licht en donkerkleurige jas draagt.

23:19 Vervolgens zijn er op de bewegende beelden hevige bewegingen waargenomen voor het appartementencomplex.

Een proces-verbaal van bevindingen analyse van camerabeelden, voor zover inhoudende:

Ik, verbalisant heb de camerabeelden bekeken van [straat] in Houten.

Wat opvalt is dat de hierboven afgebeelde persoon een gelijkend signalement heeft betreffende de foto van [verdachte] . Hierbij valt het volgende op:

Het postuur;

Vorm van zijn hoofd;

Kaal.

Een proces-verbaal van bevindingen mastgegevens, voor zover inhoudende:

Ik, verbalisant, heb gekeken welke telecomregistraties zichtbaar waren ten aanzien van de telefoonnummers in gebruik bij de verdachten [medeverdachte 1] , [straat] ( [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ) en [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer] ) op 28 maart 2024 tussen 15:00 uur en 28 maart 23:59 uur.

Ik zag dat het telefoonnummer * [telefoonnummer] , in gebruik bij verdachte [straat] , op 28 maart 2024 geen registraties had in het netwerk tussen 16:21 en 20:30 uur.

Ik heb vervolgens gekeken welke registraties de telefoonnummers in gebruik bij verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [straat] hadden in het netwerk ná de overval, vanaf 29 maart 2024 22:00 uur. Telefoonnummer * [telefoonnummer] in gebruik bij [straat] had die dag als laatste registratie: Houten, [locatie] (de rechtbank begrijpt: [locatie] ) (in de omgeving van de woning van het slachtoffer) om 20:30:02 uur. De overige telefoonnummers in gebruik bij [straat] hadden op 29 maart 2024 überhaupt geen registraties in het netwerk.

Een proces-verbaal van bevindingen mastgegevens, voor zover inhoudende

In de bevraagde periode van nummer [telefoonnummer] werd er gebruik gemaakt van een telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer] .

Ik, verbalisant zag, dat op 29 maart 2024 op cell-ID's in Houten de iPhone met telefoonnummer [telefoonnummer] om 16:33 uur voor de duur van 115 seconden aanstraalde op cell-ID 16806688 (data sessie), locatie [locatie] te Houten. Verder zag ik dat er om 20:30 (:02) uur voor de duur van 9928 seconden (data sessie) aanstraalde op cell-lD 9415977, locatie [locatie] te Houten. Bij lange data sessies is het onbekend wanneer de cell-ID locatie wordt geregistreerd, dit kan zijn het begin van de sessie, eind of ergens tussentijds. Enkel kan worden gesteld dat de telefoon, waarvan verdachte [straat] hoogstwaarschijnlijk gebruik maakte, die dag ergens tussen 20.30 uur en 22:15 uur in Houten is geweest en contact maakte met de genoemde Cell-ID. Deze Cell-ID is in de directe omgeving van het plaats delict.

Een proces-verbaal van bevindingen van historische gegevens, voor zover inhoudende:

Door het onderzoeksteam werden de historische verkeersgegevens van het IMEI-nummer [IMEI-nummer] opgevraagd in de periode van 4 februari 2024 tot en met 4 augustus 2024.

Ik zag dat er na 29 maart 2024, 20.30:02 uur GEEN registraties meer waren met het toestel. Deze registratie was in totaal 9928 seconden. Dit betekent dat de eindtijd van deze registratie was om 23:15:30 uur.

Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende:

Nummer [telefoonnummer] is in gebruik bij [slachtoffer] .

Een proces-verbaal van bevindingen mastgegevens, voor zover inhoudende:

Door mij werd onderzocht welke Cell lD's de * [telefoonnummer] op 29 maart 2024 gebruikte. Wat mij opviel was dat het slachtoffer pas om 22:11 uur weer Cell ID's gebruikte in Houten. Dit komt overeen met zijn verklaring.

Ik zag dat onder andere de volgende Cell ID's geregistreerd waren:

29-03-2024, 22:17:16 uur, Cell ID: 16806668, adres: [locatie] te Houten

29-03-2024, 4 23:11.23 uur, Cell ID 9415957, adres: [locatie] te Houten.

Een proces-verbaal van bevindingen van onderzoek telefoon medeverdachte [medeverdachte 2] , voor zover inhoudende:

Ik, verbalisant, heb in de telefoon van verdachte [medeverdachte 2] gekeken.

29 maart 2024 om 12:19 uur

From: + [telefoonnummer] [A] : waar ben je zo

From: + [telefoonnummer] [bijnaam]

Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende:

De telefoon van [naam] is in beslaggenomen. Ik heb de data bekeken.

Uit onderzoek is gebleken dat:

Nummer [telefoonnummer] in gebruik is bij [medeverdachte 2] .

Nummer [telefoonnummer] in gebruik is bij [naam] .

31 maart 2024 om 16:28 uur

Outgoing ( [telefoonnummer] ): en jij laat [bijnaam] iedereen stikken. Je ligt ze allemaal op

Incoming ( [telefoonnummer] ): [bijnaam] heb je agter gelaten.

De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] ter terechtzitting van 21 mei 2025, voor zover inhoudende:

Op28 en 29 maart 2024 was ik in Houten met mijn medeverdachte [straat] . Ik ben door [straat] benaderd en mij is verteld dat wij een tas van het slachtoffer [slachtoffer] zouden afpakken, met daarin een flink geldbedrag en mogelijk een Rolex horloge. Ik stond samen met mijn medeverdachte [straat] voor de woning van het slachtoffer. Er ontstond een vechtpartij. Uiteindelijk heb ik de tas van het slachtoffer gepakt, ben ik weggerend en heb ik spullen uit de tas gehaald, waaronder een Rolex horloge.

Een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, voor zover inhoudende:

Op 29 maart 2024 kwamen wij, forensisch onderzoekers, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [straat] in Houten. Op het gras zagen wij een mes liggen. We zagen dat het mes bij zowel het lemmet als het heft onder het bloed zat.

Biologische sporen

Spoornummer PL0900-2024098977-3321665

SIN AAQU0509NL

Object Mes

Bijzonderheden betreft mes op grond aangetroffen nabij voordeur so

Een geschrift, te weten een NFI-rapport van onderzoek naar biologische sporen en DNA onderzoek, voor zover inhoudende:

Mes op grond aangetroffen nabij voordeur so AAQU0509NL

Het heft van het mes is onder het hengsel bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van de gebruiker van het mes. Hierbij is geprobeerd het aanwezige bloed te vermijden.

AAQU0509NL#0l

onder hengsel op het heft

van het mes

DNA kan afkomstig zijn van

minimaal drie personen;

- [medeverdachte 2]

- minimaal twee onbekende personen

Bewijskracht

- meer dan 1 miljard

- niet van toepassing

Onderzoek naar aard celmateriaal

- bloed aangetroffen?

Resultaat

- nee



Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

AAQU0509NL#0l (onder hengsel op heft van het mes)

Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van [medeverdachte 2] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie personen.

DNA-mengprofiel AAQU0509NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [medeverdachte 2] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen.

Een proces-verbaal van bevindingen, inclusief fotobijlagen op pagina 470 - 476, voor zover inhoudende:

Op 30 maart 2024 kregen wij, verbalisanten, de melding dat er goederen waren gevonden in de berm langs het fietspad [straat] te Houten. Wij kwamen daar die dag ter plaatse en spraken daar de vindster. Ze wees ons op enkele dozen met het opschrift Rolex en een rode tas. De goederen zijn in beslag genomen.

Object: Tas

Kleur: Rood

Object: Bijouteriedoos

Merk: Rolex

Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende:

Op 1 april 2024 kwam er een persoon aan het bureau die een paspoort had gevonden. Ik, verbalisant, bevroeg het paspoort via de politiesystemen en zag dat degene van wie het paspoort was, was betrokken bij een roof overval. Ik ben ter plaatse gegaan op de locatie tussen de percelen van [adres 2] en [adres 3] te [plaats] . Ik trof op het grasveld een vliegticket op naam van [slachtoffer] aan. Ik liep achter de geparkeerde auto's langs richting het fietspad en trof op de helft van de parkeerplaatsen een Rabo scanner aan. Ik liep nog twee meter door en zag daar een Lacoste, bruin nektasje aan het hek hangen. Ik heb bovenstaande goederen gefotografeerd en inbeslaggenomen.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen

Wat is er gebeurd?

Op basis van de inhoud van het dossier en wat er op de zitting naar voren is gekomen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 29 maart 2024 loopt het slachtoffer van zijn auto naar zijn woning. Onderweg komt hij een persoon tegen. Vervolgens loopt het slachtoffer door, waarna hij bij zijn voordeur door diezelfde persoon wordt aangevallen en wordt gestoken met een mes. Het slachtoffer verweert zich en probeert terug te vechten. Een andere persoon, medeverdachte [medeverdachte 2] , sluit zich vervolgens aan bij het gevecht. Vervolgens wordt het slachtoffer nog vaker gestoken. Medeverdachte [medeverdachte 2] gaat er daarna met de rode tas (met inhoud) van het slachtoffer vandoor. Een getuige belt 112, waarna de hulpdiensten ter plaatse komen. Het slachtoffer wordt in het ziekenhuis opgenomen, met (onder andere) meerdere steekwonden. Een paar van de goederen die het slachtoffer na dit incident mist, worden later aangetroffen in de buurt van de plaats delict.

Is verdachte de persoon die het slachtoffer bij zijn woning als eerste tegenkomt?

De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte de persoon is die het slachtoffer op 29 maart 2024 als eerste bij de woning tegenkomt en die het slachtoffer als eerste aanvalt. Verdachte ontkent dat hij betrokken is en heeft verder geen verklaring afgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de hiervoor genoemde persoon is. De rechtbank baseert dit op de hierna genoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, terwijl verdachte geen verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van deze bewijsmiddelen kan ontkrachten. De rechtbank legt dat hieronder uit.

Allereerst zijn er de camerabeelden en de vergelijking daarvan met het signalement van de verdachte, waaruit volgt dat er overeenkomsten zijn tussen verdachte en de persoon die op de beelden te zien is. Daarnaast zijn er de mastgegevens en de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte. De telefoon van de verdachte had op de dag voor het incident (28 maart) tussen 16:21 uur en 20:30 uur geen registraties, en precies in die periode is [medeverdachte 2] met een persoon ook in de buurt en voor het huis van het slachtoffer geweest. Deze persoon komt qua (kleding)signalement overeen met de persoon die op 29 maart 2024 met [medeverdachte 2] was. Op 29 maart 2024 volgt uit de mastgegevens van de telefoon van verdachte en de telefoon van het slachtoffer dat de telefoon van verdachte op die dag ergens tussen 20:30 uur en 22:15 uur, dus tot enkele minuten voordat de melding van het incident binnenkomt bij de politie (22:18 uur), contact maakte met een mast in Houten en dat de telefoon van het slachtoffer contact maakt met diezelfde mast om 23:11 (Cell ID9415957, [locatie] te Houten). Daar komt bij dat [medeverdachte 2] op de zitting heeft verklaard dat hij op 28 en 29 maart 2024 samen met de verdachte in Houten was en dat zij samen het slachtoffer wilden overvallen.

De rechtbank merkt daarbij op dat zij, zoals ook door de raadsvrouw is bepleit, behoedzaam is met het aannemen van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] , die de verdachte heeft aangewezen als zijn mededader. Die behoedzaamheid leidt ertoe dat de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] niet gebruikt voor zover die inhoudt dat de verdachte degene zou zijn die het slachtoffer gestoken heeft, omdat niet ondenkbaar is dat medeverdachte [medeverdachte 2] dit verklaart om zijn eigen rol beperkt te houden. Daarvoor zal de rechtbank dus naar andere bewijsmiddelen kijken. De rechtbank vindt de verklaring van [medeverdachte 2] met betrekking tot de vraag of de verdachte de andere persoon is die bij de feiten betrokken is, wel betrouwbaar en dat komt – naast dat [medeverdachte 2] daar op de zitting consistent en ondubbelzinnig over heeft verklaard – omdat deze verklaring wordt ondersteund door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en ook door de in de bewijsmiddelen opgenomen chats tussen [medeverdachte 2] en mevrouw [naam] (die de verdachte ook kent). Deze chat is van kort na het feit, toen medeverdachte [medeverdachte 2] nog niet als verdachte was aangemerkt en hij antwoordt daar op de vraag van mevrouw [naam] waar hij op dat moment (29 maart 2024, 12:19 uur) is, dat hij bij “ [bijnaam] ” is. Dat met de woorden ‘waar ben je zo’ mogelijk iets anders wordt bedoeld, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd (bijvoorbeeld ‘waar ben je zondag’), is niet aannemelijk geworden. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat met “ [bijnaam] ” de verdachte wordt bedoeld en geen willekeurig andere persoon, die toevallig een soortgelijke naam als de verdachte heeft. Daarnaast is er nog de chat tussen mevrouw [naam] en medeverdachte [medeverdachte 2] op 31 maart 2024, waar wordt gesproken over het feit dat “ [bijnaam] ” [medeverdachte 2] zou hebben achtergelaten, wat ook overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte 2] (hij verklaart dat hij die avond is achtergelaten door de verdachte en zelf weg moest zien te komen).

Alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen zijn dermate redengevend en belastend, dat van de verdachte een verklaring verwacht mag worden die dit kan ontzenuwen. Verdachte heeft die verklaring niet gegeven.

Dat geen DNA-materiaal van de verdachte op het gevonden mes is aangetroffen, zoals door de raadsvrouw aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend voor het vaststellen van de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. Voor de afwezigheid van dit DNA-materiaal kunnen verschillende verklaringen zijn, bijvoorbeeld dat de verdachte handschoenen aan heeft gehad of een ander mes heeft gebruikt.

Vrijspraak voor medeplegen poging moord (feit 1 primair)

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte(n) moet worden gekwalificeerd. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat in de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, wat vereist is voor een bewezenverklaring van poging tot moord. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' bewezen moet zijn, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van voorbedachte raad, omdat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen besluit om het slachtoffer te doden. Hiervoor voert de officier van justitie het volgende aan: Een dag voor het ten laste gelegde heeft een zogenaamde voorverkenning plaatsgevonden. Op 29 maart 2024, de dag van het plegen van de feiten, was de verdachte al geruime tijd in de buurt van de plaats delict, en heeft hij het slachtoffer opgewacht en hem vrijwel direct gestoken.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden onvoldoende om te spreken van voorbedachte raad op het doden van het slachtoffer. De rechtbank kan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit om het slachtoffer te doden. Er zijn geen concrete aanwijzingen in het dossier dat de verdachte, toen hij het slachtoffer opwachtte, al het plan had om hem te doden. Daarnaast zijn er ook geen aanwijzingen dat de verdachte en zijn mededader(s) vanwege dat specifieke plan een dag voor het tenlastegelegde een voorverkenning deden. Dat de verdachte het slachtoffer bij de eerste confrontatie direct op een zodanige manier heeft gestoken dat de rechtbank hieruit voorbedachte raad op de dood kan afleiden, is op basis van de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende duidelijk. Het (vaker) steken door de verdachte kan ook een reactie zijn geweest op (te verwachten) verzet of verdediging door het slachtoffer. Dat de verdachte al enige tijd op de plaats delict aanwezig was en meteen geweld heeft gebruikt toen de verdachte het slachtoffer zag, is ook onvoldoende om vast te kunnen stellen dat sprake is van voorbedachte raad. Dit gedrag past ook bij het plan om iemand van zijn kostbare bezittingen te beroven en in ieder geval kan vastgesteld worden dat het slachtoffer van zijn kostbare bezittingen is beroofd.

De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van de primair ten laste gelegde poging tot moord.

Poging doodslag niet impliciet subsidiair ten laste gelegd

De raadsvrouw heeft opgemerkt dat impliciet subsidiair een poging doodslag ten laste is gelegd en dat, in geval de poging doodslag bewezen kan worden, dat de rechtbank dan niet toekomt aan de beoordeling van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een te formalistische benadering die geen recht doet aan de evidente bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging. Uit de inhoud en de structuur – de onderlinge samenhang tussen de verschillende onderdelen – van de tenlastelegging blijkt immers duidelijk dat de verdachte primair wordt beschuldigd van moord, subsidiair van gekwalificeerde doodslag en meer subsidiair van zware mishandeling. Het inlezen (als impliciete beschuldiging) van doodslag onder feit 1 primair gaat aan deze evidente bedoeling voorbij.

Veroordeling voor medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag (feit 1 subsidiair)

De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van de verdachte(n) gekwalificeerd kan worden als het medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit zo is.

Allereerst is de rechtbank van oordeel dat beide verdachten hebben bijgedragen aan het geweld tegen het slachtoffer, waaronder het steken met een mes.

Het slachtoffer heeft consistent verklaard dat hij in ieder geval is gestoken door de eerste persoon die op hem af kwam lopen. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte deze persoon is. In combinatie met de verwondingen die het slachtoffer heeft opgelopen, is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het slachtoffer als eerste heeft aangevallen en ook heeft gestoken.

De rechtbank heeft hiervoor ook al overwogen dat het feit dat geen DNA-materiaal van de verdachte op het gevonden mes is aangetroffen, niet doorslaggevend is voor het vaststellen van de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten en het betekent op basis van dezelfde overwegingen ook niet dat daarmee niet bewezen kan worden dat verdachte niet gestoken heeft. Het levert wel bewijs dat ook de medeverdachte [medeverdachte 2] gestoken heeft, en dat op basis daarvan dus in ieder geval sprake is van medeplegen. Dit volgt ook uit de verklaring van het slachtoffer, die zegt dat hij ook door de andere persoon, toen die bij het gevecht betrokken raakte, is gestoken.

Dat allebei de verdachten wisten dat er één of meerdere messen waren, volgt daarnaast uit de verklaring van het slachtoffer, die consequent heeft verklaard dat één van de verdachten ‘steek hem’ heeft geroepen, toen de andere verdachte zich met het gevecht ging bemoeien. Dit wordt ondersteund door de 112-melding, waaruit volgt dat de persoon die 112 heeft gebeld heeft gehoord “ik ga je steken” en die daarna medeverdachte [medeverdachte 2] en iemand anders weg ziet lopen richting het [straat] . Deze persoon heeft weliswaar niet dezelfde woorden gehoord als het slachtoffer, maar heeft wel iets gehoord over steken, stond wat verder weg en moest ook 112 bellen, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat er “steek hem” is geroepen, zoals het slachtoffer heeft verklaard. De rechtbank leidt uit de woorden ‘steek hem’ en het daaropvolgende steken af dat beide verdachten weet hebben gehad van de aanwezigheid van tenminste één mes en dat ze beiden ook de bedoeling hadden dat een mes werd gebruikt. Degene die zegt “steek hem” wil immers dat de ander een mes gebruikt, en de ander heeft vervolgens gestoken.

Het slachtoffer is vaak gestoken, waaronder in zijn borst en rug. Uit de letselrapportage volgt dat scherp trauma in deze lichaamsdelen gezien moet worden als potentieel levensbedreigend, vanwege de vitale structuren daar. Gezien de plaats van de steekwonden hadden die kunnen leiden tot dodelijke bloedingen. Door het slachtoffer zo vaak met een mes te steken, waaronder in de buurt van deze vitale lichaamsdelen, hebben de verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard (‘voorwaardelijk opzet’) dat het slachtoffer om het leven zou komen. De rechtbank is daarom, net als de officier van justitie, van oordeel dat poging tot doodslag kan worden bewezen.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat deze poging doodslag is gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van een diefstal met geweld (waarover hierna wordt overwogen dat die bewezen kan worden) voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om weg te komen en de tas met de Rolex en het contante geld mee te kunnen.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen ook vast dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Beide verdachten hadden opzet op de samenwerking en (voorwaardelijk) opzet op het doden van het slachtoffer om het stelen van zijn geld en horloge te vergemakkelijken. De rechtbank acht het ten laste legde medeplegen dan ook bewezen.

Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat sprake is van het medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag. De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde dus bewezen.

Veroordeling voor medeplegen van diefstal met geweld en zwaar lichamelijk letsel (feit 2)

De rechtbank concludeert op basis van de voorgaande bewijsoverwegingen dat de verdachten gezamenlijk geweld hebben gebruikt. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de tas (met inhoud) van het slachtoffer heeft weggenomen. De rechtbank acht de diefstal met geweld dan ook bewezen. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook hier sprake is van medeplegen, zoals onder de veroordeling voor feit 1 is toegelicht.

De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel, te weten een dubbele klaplong, zenuw- en spierletsel in de arm en snij/steekwonden, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr oplevert. De rechtbank veroordeelt de verdachte daarom ook voor het medeplegen van diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
<nr>5</nr>BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:

Feit 1

op 29 maart 2024 te Houten,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen,

ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen

misdrijf om

[slachtoffer]

opzettelijk

van het leven te beroven

- meermalen met een mes in de rug en schouder en borstkas en arm van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, en

- tegen het hoofd, van die [slachtoffer] heeft geschopt en geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

welke poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig

strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging,

en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat

feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan

zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het

wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

Feit 2

op 29 maart 2024 te Houten,

op de openbare weg,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen,

- een of meerdere tassen en

- een horloge (van het merk Rolex) en

- een geldbedrag en

- een paspoort en

- een spijkerbroek met riem (van het merk Levi’s) en

- een Rabobank reader,

die geheel [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), toebehoorden,

heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl

deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of

gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere

deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het

gestolene te verzekeren,

door

- meermalen met een mes in de rug en schouder en borstkas en arm, van die [slachtoffer] te steken/snijden en

- een of meerdere messen te tonen, en daarbij te roepen “steek hem, steek hem” en

- tegen het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen/slaan,

welk feit zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] , te weten een dubbele klaplong en

zenuw- en spierletsel in de arm en snij/steekwonden, ten gevolge heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
<nr>6</nr>STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

Eendaadse samenloop van:

Feit 1

Medeplegen van poging doodslag, gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

en

Feit 2

diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
<nr>7</nr>STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.
<nr>8</nr>OPLEGGING VAN STRAF 8.1
De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft op de zitting geen opmerkingen gemaakt over de straf. De verdachte heeft op de zitting aangevoerd dat hij een huurwoning heeft en dat hij die zou kwijtraken als hij voor lange tijd gedetineerd raakt, ook omdat hij vanaf maart 2025 een huurachterstand heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals op de zitting is gebleken. Dit licht de rechtbank hieronder toe.

De aard en ernst van de feiten

De verdachte heeft, samen met zijn mededader, geprobeerd om het slachtoffer met geweld van het leven te beroven om makkelijker de spullen van het slachtoffer te kunnen stelen. Toen het slachtoffer thuiskwam na zijn werk, is hij ineens – vlak voor zijn woning – aangevallen en meerdere keren met een mes gestoken. Het slachtoffer heeft meerdere steekwonden opgelopen, waaronder op zijn rug en borst, die levensbedreigend waren. Dat uiteindelijk de hulpdiensten ter plaatse kwamen en het slachtoffer het heeft overleefd, is te danken aan omstanders, niet aan de verdachte of zijn mededader, die na de aanval met de spullen van het slachtoffer zijn gevlucht en hem aan zijn lot hebben overgelaten. Uit de vordering die het slachtoffer als benadeelde partij heeft ingediend, volgt dat het slachtoffer – naast het ontstane fysieke letsel, waar hij dagelijks mee wordt geconfronteerd – doodsbang is geweest en nog steeds in angst leeft. Hij is aangevallen voor zijn eigen woning ; een plek waar hij zich juist veilig zou moeten voelen. De verdachte heeft alleen maar aan zichzelf gedacht en aan het stelen van spullen en niet aan de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.

Dit soort feiten schokken daarnaast de samenleving en zorgen voor gevoelens van onveiligheid. Mensen worden banger om beroofd te worden, zelfs bij hun eigen huis.

De verdachte heeft gezegd niets met de zaak te maken te hebben en heeft verder geen verklaring willen afleggen. De verdachte heeft daarmee geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.

De persoon van de verdachte

Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 16 september 2024. Hieruit blijkt – onder andere – dat de verdachte in 2017 is veroordeeld voor een poging tot diefstal met geweld. Hoewel dit langer dan vijf jaar geleden is, gaat het wel om eenzelfde soort heftig feit en in de context van deze zaak weegt de rechtbank dit wel strafverzwarend mee.

De oplegging van de straf

Gelet op de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, kan volgens de rechtbank geen andere straf worden opgelegd dan een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Uit de wet volgt dat de maximale straf voor gekwalificeerde doodslag een levenslange gevangenisstraf of een gevangenisstraf van 30 jaar is. De rechtbank heeft gekeken naar zaken waarin sprake is van een veroordeling voor voltooide (gekwalificeerde) doodslag en merkt op dat een gevangenisstraf van 14 jaar, zoals door de officier van justitie geëist, meer in de rede ligt als straf voor een voltooide (gekwalificeerde) doodslag, en niet voor een poging daartoe. Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.

Omdat de rechtbank een gevangenisstraf oplegt voor langer dan één jaar, merkt zij het volgende op. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
<nr>9</nr>BENADEELDE PARTIJEN 9.1
Benadeelde partij [slachtoffer]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert

schadevergoeding. Deze bedraagt € 157.373,50, bestaande uit de volgende posten:

Rolex, € 17.500,-

Kleding, € 950,-

Contant geld, € 11.180,-

Reis- en parkeerkosten i.v.m. medische afspraken, € 887,64,

Medische kosten € 856,60

Toekomstige reis-, parkeer- of medische kosten, € 5.000,-

Ziekenhuisopname, € 228,-

Verlies verdienvermogen, € 20.772,-

Toekomstig verlies verdienvermogen, € 50.000,-

Immateriële schade, € 50.000,-.

De rechtbank merkt op dat de benadeelde partij een fout heeft gemaakt bij het optellen van de gevorderde medische kosten. In de toelichting op het schadeformulier (bijlage 1, p. 9) brengt de indiener naar voren dat de benadeelde partij € 385,- eigen risico van de zorgverzekering, € 75,50 voor een polsspalk en € 396,10 voor fysiotherapie heeft betaald. Daarbij is aangegeven dat de medische kosten dus € 781,10 bedragen. De optelsom van de opgegeven bedragen komt echter uit op € 856,60. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er sprake is van een kennelijke verschrijving en dat de benadeelde partij € 856,60 aan medische kosten vordert)

De benadeelde partij vordert ook proceskosten voor een bedrag van € 17.203,-. ,-. Als de rechtbank overgaat tot toewijzing op basis van het liquidatietarief wordt verzocht ook punten toe te kennen voor het (uitoefenen van het) spreekrecht en het bijwonen van het slachtoffergesprek.

De benadeelde partij stelt deze schade te hebben geleden ten gevolge van het aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feit.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd ten aanzien van de verzochte materiële schade. De schade die ziet op de Rolex moeten worden afgewezen, omdat de benadeelde partij geen eigenaar is. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard voor de toekomstige schade, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De overige schade (de kleding, het contante geld, de reis- en parkeerkosten, de medische kosten, de ziekenhuisopname en het verlies van verdienvermogen) kan worden toegewezen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte immateriële schade moet worden toegewezen.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleitte vrijspraak.

Subsidiair heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd ten aanzien van de materiële schade. De schade die ziet op de Rolex moet worden afgewezen. De benadeelde partij is geen eigenaar van het horloge en de vordering is onvoldoende deugdelijk onderbouwd, onder andere omdat niet duidelijk is of het horloge echt is. Ten aanzien van de schade met betrekking tot de kleding en het contant geld dient de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk te worden verklaard en subsidiair dienen deze kosten te worden afgewezen. De reis- en parkeerkosten kunnen worden toegewezen voor het deel waarvan valt vast te stellen dat de benadeelde partij daadwerkelijk afspraken heeft gehad. De medische kosten zijn onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk verklaard worden ten aanzien van de gevorderde schade voor inkomstenderving, want dat is onvoldoende onderbouwd. Subsidiair moet de vordering voor dat deel worden afgewezen. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor de toekomstige schade. De kosten van de ziekenhuisopname kunnen worden toegewezen.

Subsidiair heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd ten aanzien van de immateriële schade. De vordering voor de immateriële schade moet worden gematigd. Het verzochte bedrag is buitenproportioneel. Bovendien heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van een dubbeling van de verzochte schade, zoals het verlies aan verdienvermogen, dat ook bij de immateriële schade wordt verzocht.

Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat de verzochte proceskosten, in de vorm van juridische bijstand, te hoog zijn en dat aangesloten dient te worden bij de liquidatietarieven die in civiele zaken worden gehanteerd, omdat er geen reden is waarom in deze zaak een hoger bedrag moet worden toegekend.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 13.605,57 aan materiele schade, € 25.000.- aan immateriële schade en € 3.642,- aan proceskosten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Materiële schade

De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en een deel van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade. Dit betekent dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank overweegt dit per post als volgt.

Rolex

Uit het procesdossier en de vordering van de benadeelde partij volgt dat de benadeelde partij geen eigenaar is van de Rolex. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering, omdat de benadeelde partij in zoverre geen rechtstreekse schade heeft geleden.

Kleding

De schade die ziet op de kleding kan deels worden toegewezen. In de vordering wordt enkel de aanschafwaarde van de kleding genoemd voor een totaalbedrag van €950,-. Het is niet duidelijk wanneer de kleding precies is aangeschaft, maar de benadeelde partij geeft aan dat hij de kleding ongeveer een jaar had. De rechtbank zal de afschrijving begroten op 33,33 % van de nieuwwaarde. De vordering tot vergoeding van de materiële schade aan de kleding zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 633,33.

Contant geld

Het slachtoffer heeft in zijn eerste verklaring gezegd dat € 6.000,- ,- aan contant geld is gestolen. Dat het om een hoger bedrag gaat, is onvoldoende duidelijk geworden. Het slachtoffer heeft daarover wisselend verklaard. De rechtbank zal daarom een vergoeding voor het bedrag van € 6.000,- toekennen.

Reis- en parkeerkosten, medische kosten en ziekenhuisopname

De schade is voldoende onderbouwd en berekend volgens de daartoe geldende richtlijnen (de Richtlijn Kilometervergoeding van de Letselschaderaad en de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiegeldvergoeding 2025). Ten aanzien van de verzochte medische kosten merkt de rechtbank op dat de benadeelde partij in zijn vordering een optelfout heeft gemaakt. De rechtbank leest daarom de medische kosten als een bedrag van € 856,60, in plaats van de genoemde € 781,10. De rechtbank zal de vordering voor deze kosten toewijzen, te weten een totaalbedrag van € 1.972,24 (€ 887,64 reis- en parkeerkosten + € 856,60 medische kosten + € 228 ziekenhuisvergoeding).

Verlies verdienvermogen

Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten meerdere weken niet heeft kunnen werken. De verdediging heeft het precieze bedrag van verlies aan verdienvermogen betwist. Bij de vordering is enkel een stuk van een accountant overlegd, waaruit niet valt af te leiden wat het precieze aantal dagen is geweest dat de benadeelde partij niet heeft kunnen werken en wat de invloed daarvan was op zijn netto inkomen (na aftrek van belastingen, kosten etc.). De rechtbank en de verdediging kunnen op basis van dit stuk ook de berekening van de accountant niet controleren. Mede gelet op de betwisting door de verdediging is een nadere onderbouwing nodig om de totale schade die ziet op verlies aan verdienvermogen te kunnen vaststellen, maar daarvoor is in deze procedure geen ruime meer. Omdat echter vaststaat dat de benadeelde partij wel schade heeft geleden, zal de rechtbank ook gebruik maken van haar bevoegdheid om een deel van de schade te schatten en kent een bedrag van € 5.000,- toe. Voor het meer gevorderde is een nadere onderbouwing nodig, en daarvoor is in deze procedure geen ruimte meer.

Toekomstige reis-, parkeer- en medische kosten en toekomstig verlies verdienvermogen

De rechtbank is met de officier van justitie en de benadeelde partij van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard voor deze schade, omdat niet zeker is of en, zo ja, in welke omvang, deze schade zich zal voordoen. De vordering kan voor dat deel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.

Concluderend is de rechtbank van oordeel dat materiële schade voor een bedrag van € 13.605,57 voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de volgende data:

29 maart 2024 voor een bedrag van € 6.633,33, omdat op 29 maart 2024 de kleding beschadigd is geraakt en het geld is weggenomen;

31 maart 2024 voor een bedrag van € 228,-, omdat 31 maart 2024 het midden is van de periode waarin de benadeelde partij is opgenomen in het ziekenhuis;

21 mei 2024 voor een bedrag van € 385,- , omdat op 21 mei 2024 het eigen risico door de benadeelde partij is betaald;

3 augustus 2024 voor een bedrag van € 75,50, omdat 3 augustus 2024 de vervaldatum is van de factuur voor de polsspalk;

1 juli 2024 voor een bedrag van €396,10, omdat 1 juli 2024 het midden is van de verschillende vervaldata van de facturen voor fysiotherapie;

12 mei 2025 voor een bedrag van € 5.887,64, waarbij de rechtbank voor de ingangsdatum van de wettelijke rente aansluiting heeft gezocht bij de datum van indiening van de vordering, omdat niet eenvoudig kan worden vastgesteld wanneer precies de schade is geleden.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de rest van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Immateriële schade

De rechtbank stelt vast dat door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde en heeft dus recht op immateriële schadevergoeding.

Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Uit de vordering van de benadeelde partij volgt dat het bewezenverklaarde heeft geleid tot zeer ernstig – potentieel dodelijk – lichamelijk letsel. Bovendien wordt het slachtoffer tot op de dag van vandaag, zowel fysiek als mentaal, geconfronteerd met de gevolgen van de feiten. Zo is hij doodsbang geweest dat hij voor zijn huis om het leven zou komen, heeft hij veel pijn gehad, zijn ontsierende littekens ontstaan en heeft hij last (gehad) van angstgevoelens. Het moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest dat iemand het specifiek op hem had voorzien en hem vlak voor zijn eigen huis met een mes heeft aangevallen. Gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 25.000,- voor vergoeding in aanmerking komt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de rest van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.

Schadevergoedingsmaatregel

Als extra waarborg voor betaling van het bedrag aan materiële schade zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van € 13.605,57 te vermeerderen met de volgende wettelijke rente vanaf:

29 maart 2024 voor een bedrag van € 6.633,33

31 maart 2024 voor een bedrag van € 228,-

21 mei 2024 voor een bedrag van € 385,-

3 augustus 2024 voor een bedrag van € 75,50

1 juli 2024 voor een bedrag van € 396,10

12 mei 2025 voor een bedrag van € 5.887,64

Als de verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 68 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

Als extra waarborg voor betaling van het bedrag aan immateriële schade zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 25.000,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 160 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

Een betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook als een betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

Proceskosten

De rechtbank is met de raadsrouw van oordeel dat de verzochte proceskosten, in de vorm van de juridische bijstand, dienen te worden vergoed volgens het liquidatietarief. De rechtbank ziet geen reden waarom in deze zaak een hoger bedrag moet worden vergoed. De rechtbank komt tot drie punten: 1 punt voor het opstellen van de vordering en 2 punten voor de inhoudelijke zitting (vanwege de duur van de zitting) Op grond van artikel 532 Sv moet de rechtbank een beslissing nemen over de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De kosten die mr. Korver heeft gemaakt ten behoeve van het spreekrecht van zijn cliënt zijn niet als zulke kosten aan te merken omdat dit geen kosten zijn die de benadeelde partij ten behoeve van zijn vordering tot schadevergoeding heeft gemaakt. Volgens het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven per 1 februari 2024 staat voor deze vordering een tarief van € 1.214,- per punt, gelet op het belang van de zaak. De rechtbank heeft daar wel de vordering voor toekomstige schade en vordering voor het horloge van afgetrokken. Met betrekking tot de toekomstige schade omdat daarvan op voorhand duidelijk was dat die in deze procedure niet zouden worden toegewezen, en met betrekking tot de kosten van de Rolex omdat duidelijk was dat mevrouw Hummen daar eigenaar van was en tijdens de behandeling duidelijk was dat zij ook een vordering tot schadevergoeding had ingediend. De rechtbank zal de proceskosten daarom toewijzen tot € 3.642,-.

De verdachte is voor de proceskosten, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
9.2
Benadeelde partij [benadeelde]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert € 19.500,-. Dit bedrag bestaat materiële schade, ten gevolge van het aan de verdachte onder feit 2 ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot € 17.500,-.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij stelt eigenaar te zijn van het Rolex horloge en dus aanspraak kan maken op een vergoeding, maar dat uit de stukken niet volgt dat de Rolex echt is. De rechtbank begrijpt hieruit dat de raadsvrouw heeft verzocht om het verzochte bedrag aan schadevergoeding te matigen.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 13.000,-. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het procesdossier en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat geen twijfel bestaat over de echtheid van de Rolex. Uit chatgesprekken (op p. 238 van het dossier) volgt dat de benadeelde partij haar horloge wilde verkopen en daar een bedrag van € 13.000,- voor wilde. Dit bedrag is redelijk. De rechtbank zal daarom de vordering tot € 13.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot de dag van volledige betaling.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.

Schadevergoedingsmaatregel

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van € 13.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 100 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

Een betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook als een betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

Proceskosten

De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
<nr>10</nr>TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 63, 288, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
<nr>11</nr>BESLISSING
De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

- verklaart de verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 10 jaren;

- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 en feit 2)

- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 38.605,57;

- veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf

29 maart 2024 voor een bedrag van € 31.633,33

31 maart 2024 voor een bedrag van € 228,-

21 mei 2024 voor een bedrag van € 385,-

3 augustus 2024 voor een bedrag van € 75,50

1 juli 2024 voor een bedrag van € 396,10

12 mei 2025 voor een bedrag van € 5.887,64

tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, de verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

- veroordeelt de verdachte ook hoofdelijk in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 3.642,-, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

- legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 38.605,57 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf

29 maart 2024 voor een bedrag van € 6.633,33

31 maart 2024 voor een bedrag van € 228,-

21 mei 2024 voor een bedrag van € 385,-

3 augustus 2024 voor een bedrag van € 75,50

1 juli 2024 voor een bedrag van € 396,10

12 mei 2025 voor een bedrag van € 5.887,64

tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 228 dagen gijzeling;

- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

Benadeelde partij [benadeelde] (feit 2)

- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 13.000,-;

veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, de verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

verklaart [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 13.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 100 dagen gijzeling;

- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mr. S. Ourahma en mr. S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2025.

Mr. S. Ourahma is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1

hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Houten, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen

misdrijf om

[slachtoffer]

opzettelijk en

met voorbedachten rade

van het leven te beroven

- meermalen met een mes in de rug en/of schouder en/of borstkas en/of arm, althans het

lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, en/of

- tegen het hoofd, althans lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschopt/geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub

1. Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen

leiden:

hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Houten, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen

misdrijf om

[slachtoffer]

opzettelijk

van het leven te beroven

- meermalen met een mes in de rug en/of schouder en/of borstkas en/of arm, althans het

lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, en/of

- tegen het hoofd, althans lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschopt/geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

welke poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig

strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging,

en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat

feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan

zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het

wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

(art 288 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek

van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden

hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Houten, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

aan [slachtoffer]

opzettelijk

zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele klaplong en/of zenuw- en/of spierletsel in de arm en/of snij/steekwonden, heeft toegebracht, door

- meermalen met een mes in de rug en/of schouder en/of borstkas en/of arm, althans het

lichaam, van die [slachtoffer] te steken/snijden, en/of

- tegen het hoofd, althans lichaam, van die [slachtoffer] te schoppen/slaan;

(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

2

hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Houten, althans in Nederland,

op de openbare weg,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

- een of meerdere tassen en/of

- een horloge (van het merk Rolex) en/of

- een geldbedrag (van 11.250 euro) en/of

- een paspoort en/of

een spijkerbroek met riem (van het merk Levi’s) en/of

- een Rabobank reader,

in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan ]. [slachtoffer] , in elk geval aan een

ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n),

heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl

deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met

geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of

gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere

deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het

gestolene te verzekeren,

door

- meermalen met een mes in de rug en/of schouder en/of borstkas en/of arm, althans het

lichaam, van die [slachtoffer] te steken/snijden en/of

- een of meerdere messen te tonen, en/of daarbij te roepen steek hem, steek hem’ en/of

- tegen het hoofd, althans lichaam, van die [slachtoffer] te schoppen/slaan,

welk feit zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] , te weten een dubbele klaplong en/of

zenuw- en/of spierletsel in de arm en/of snij/steekwonden, ten gevolge heeft gehad;

(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2

ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312

lid 2 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 november 2024, dossiernummers 2024112870 H, 2024112870 K, 2024112870 L en 2024112870 M, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 1 tot en met 1509. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.

pagina 552.

pagina 553.

pagina 448.

pagina 449.

pagina 481.

pagina 482.

pagina 484.

pagina 485.

pagina 486.

pagina 489.

pagina 490.

pagina 944.

pagina 945.

pagina 926.

pagina 927.

pagina 607.

pagina 1398.

pagina 609.

pagina 612.

pagina 615.

pagina 1405.

pagina 616.

pagina 1410.

pagina 1412.

pagina 622.

pagina 1416.

pagina 625 en 626.

pagina 627.

pagina 650.

pagina 651.

pagina 816.

pagina 817.

pagina 824.

pagina 832.

pagina 792.

pagina 812.

pagina 695.

pagina 696.

pagina 717.

pagina 953.

pagina 955.

pagina 957.

pagina 990.

pagina 995.

pagina 996.

pagina 467.

pagina 477.

Vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.

Artikel delen