Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBMNE:2025:2990

Op 16 mei 2024 treft een agent verdachte samen met een ander persoon aan, beiden geheel in donkere kleding, tijdens de nacht. In de rugzak van de verdachte worden twee vuurwerkbommen gevonden. Zij bevinden zich op ongeveer 290 meter afstand van het beoogde doelwit. Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij die dag heeft geprobeerd ontploffingen te veroorzaken bij een woning en een auto. Subsidi...

Rechtbank Midden-Nederland 24 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2025:2990 text/xml public 2025-06-24T14:52:34 2025-06-23 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Midden-Nederland 2025-06-24 16/163866.24,16/330108.23 en 16/0108863.25 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Lelystad Strafrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:2990 text/html public 2025-06-24T14:47:08 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBMNE:2025:2990 Rechtbank Midden-Nederland , 24-06-2025 / 16/163866.24,16/330108.23 en 16/0108863.25
Op 16 mei 2024 treft een agent verdachte samen met een ander persoon aan, beiden geheel in donkere kleding, tijdens de nacht. In de rugzak van de verdachte worden twee vuurwerkbommen gevonden. Zij bevinden zich op ongeveer 290 meter afstand van het beoogde doelwit. Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij die dag heeft geprobeerd ontploffingen te veroorzaken bij een woning en een auto. Subsidiair wordt hem tenlastegelegd dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht om de genoemde ontploffingen te bewerkstelligen. Daarnaast wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 11 januari 2025 een huisgenoot van een begeleid-woneninstelling heeft mishandeld.

De rechtbank verklaart de dagvaarding met betrekking tot de poging tot het veroorzaken van de ontploffingen nietig, omdat in de ten laste gelegde poging geen concrete feitelijke omstandigheden zijn beschreven. De rechtbank veroordeelt verdachte echter wel voor het verrichten van voorbereidingshandelingen met het oog op het veroorzaken van de ontploffingen, evenals voor de mishandeling op 11 januari 2025, waarbij het verweer van noodweer(exces) wordt verworpen.

Verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Dit betekent dat hij niet terug hoeft naar de gevangenis, mits hij zich houdt aan diverse bijzondere voorwaarden, waaronder het dragen van een enkelband. Daarnaast moet hij 60 uur werkstraf uitvoeren voor onderhavige feiten en 38 uur werkstraf vanwege een vordering tot tenuitvoerlegging.
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummers: 16/163866-24, 16/330108-23 (vord. tul) en 16/010863-25 (gev. ttz) (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juni 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [plaats] , hierna te noemen: [verdachte] .
<nr>1</nr>ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 10 juni 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.H.J. Verheijden, en van wat [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere en de moeder van [verdachte] naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat mr. A.J. van der Velden, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren heeft gebracht.

De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van wat de deskundige de heer [A] , jeugdreclasseringswerker bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, naar voren heeft gebracht.
<nr>2</nr>TENLASTELEGGING
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/163866-24 en 16/010863-25 ten laste gelegde feiten respectievelijk als feit 1, feit 2 en feit 3. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt erop neer dat [verdachte] :

feit 1:

primair :

op 16 mei 2024 te [plaats] samen met een of meer anderen heeft geprobeerd om opzettelijk een ontploffing aan woningen aan de [straat] en/of [adres 2] teweeg te brengen, waardoor (levens)gevaar voor personen en/of goederen kon ontstaan;

subsidiair :

op of omstreeks 16 mei 2024 te Almere samen met een of meer anderen voorbereidingshandelingen heeft getroffen om voornoemde ontploffing(en) teweeg te brengen;

feit 2:

op 16 mei 2024 te Almere samen met een ander een wapen van categorie II onder 7, te weten een of meer vuurwerk-brandstof-combinatie(s), heeft gedragen;

feit 3:

op 11 januari 2025 te Almere [slachtoffer] heeft mishandeld.
<nr>3</nr>VOORVRAGEN 3.1
Ambtshalve oordeel ten aanzien van de geldigheid van feit 1 primair op de dagvaarding

De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie met de dagvaarding voor zover die ziet op feit 1 primair heeft beoogd om [verdachte] te verwijten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een of meerdere explosies. Bij de tenlastelegging van een poging zullen, naast de omschrijving van het betrokken delict, feitelijke omstandigheden moeten worden vermeld die aan de poging inhoud geven. Nu het bij een poging juist op deze feitelijkheden aankomt, mogen die niet in de tenlastelegging ontbreken. Uit de letterlijke tekst van de tenlastelegging blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet welke handelingen het Openbaar Ministerie [verdachte] verwijt als zijnde handelingen die eventueel zouden kunnen worden aangemerkt als een voornemen en een begin van uitvoering; sterker nog, de tenlastelegging onder feit 1 primair bevat geen enkele handeling. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de tenlastelegging hiermee niet aan de wettelijke eisen over de inhoud van de dagvaarding (artikel 261, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering). De rechtbank verklaart de dagvaarding wat betreft het onder feit 1 primair tenlastegelegde nietig.
3.2
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3

De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
<nr>4</nr>WAARDERING VAN HET BEWIJS 4.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair vrijspraak bepleit en heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3 vrijspraak bepleit, omdat de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund.
4.3
Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair en feit 2

[verdachte] heeft ter terechtzitting van 10 juni 2025 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:

Op 16 mei 2024 te Almere liep ik samen met de medeverdachte over straat met in mijn rugzak twee explosieven en een lifehammer. Ik droeg donkere kleding. Ik heb op mijn Apple IPhone X informatie gekregen van de opdrachtgever, omdat hij wilde dat de medeverdachte en ik de explosieven tot ontploffing zouden brengen. Die hadden wij eerder die dag opgehaald bij de Basic Fit. Daarna hadden we thuis gewacht, en vervolgens zijn we met de explosieven vertrokken naar [locatie] . Ik gebruikte de snapchat naam [snapchatnaam] .

Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Op 16 mei 2024 omstreeks 01:12 uur zag ik ter hoogte van de [straat] te Almere twee personen lopen. Beiden droegen een zwarte trui en een zwarte capuchon over hun hoofd. Ik zag dat de negroïde jongen een zwarte rugzak droeg. Op enig moment zag ik dat beide jongens in mijn bijzijn huidkleurige latexhandschoenen uitdeden en deze naast zich in de berm op de grond gooide. De licht getinte jongen had een gasaansteker bij zich.

Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Op 16 mei 2024 kwam ik ter plaatse aan de [straat] te Almere. De persoon die ik controleerde bleek later [medeverdachte] (de medeverdachte) te zijn. Opvallend was dat hij zijn capuchon op had, met daaronder een bivakmuts.

Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Op 16 mei 2024 te Almere nam ik de persoon met de rugzak mee. Deze persoon bleek later

te zijn [verdachte] . Ik zag dat in de zwarte rugzak een aantal voorwerpen zaten:

- een oranje lifehammer;

- een vuurwerk brandstof combinatiebom, zijnde een COBRA met een lont met daaraan vastgeplakt een drinkfles gevuld met gelige vloeistof;

- een vuurwerk brandstof combinatiebom, zijnde een COBRA, vastgeplakt aan een drinkfles met dezelfde gelige vloeistof.

Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 18 juli 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Op 16 mei 2024 kwam ik voor forensisch onderzoek aan op de locatie [straat] , te Almere. De EOD had de tas reeds uitgepakt en de tas en inhoud op een steriel laken gelegd. Ik zag naast de rugtas de volgende goederen op het laken liggen:

- een plastic 0,5 liter flesje met een licht geel gekleurde vloeistof en een tuitdrinkopening. Aan de fles zat middels mat transparant plakband een Cobra 8 (categorie F4 vuurwerk) geplakt;

- een plastic 0,5 liter flesje met een licht geel gekleurde vloeistof. Aan de fles zat middels transparant plakband een Cobra 80 (categorie F4 vuurwerk) geplakt.

Ik rook bij het veiligstellen van de vloeistof uit de flesjes de geur van benzine. Door mij is een brandproef uitgevoerd op een monster (5ml) van de inhoud van de flesjes. Ik zag dat het monster ontbrandde, passend bij de wijze waarop benzine ontbrand.

De volgende sporen en sporendragers werden veiliggesteld: SIN: AAFI3556NL, zijnde: vuurwerk: cobra 8 en cobra 80.

Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Ik heb in het kader van de Wet wapens en munitie een onderzoek ingesteld. Twee voorwerpen, namelijk elk afzonderlijk een constructie bestaande uit een flesje met een ontvlambare vloeistof met daaromheen zwaar vuurwerk geplakt, wordt ook wel een

vuurwerk-brand combinatie (VBC) genoemd.

Een VBC is een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel

van vuur of ontploffing. Derhalve zijn deze voorwerpen elk afzonderlijk een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 7, gelet op artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie. Het is verboden een wapen van de categorie II te dragen.

Een explosievenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van rapporteur [B] van 3 december 2024, waarin – zakelijk weergegeven – het volgende is gerelateerd:

De twee vuurwerkartikelen [AAFI3556NL] betreffen een flashbanger van het type

‘COBRA 8’ en een shell van het type ‘COLPO VIPER 80 Titanium’. Er zijn bij het onderzoek aan de vuurwerkartikelen geen onvolkomenheden naar voren gekomen. Ik twijfel er dan ook niet aan dat de vuurwerkartikelen tot ontploffing hadden kunnen worden gebracht door het lont aan te steken. Bij een ontploffing van een VBC zoals van [AAFI3556NL], kan letsel bij personen of schade aan goederen ontstaan.

Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

De gegevens uit de Apple iPhone X telefoon zijn onderzocht. Ik zag bij User accounts de volgende gegevens vermeld staan:

TikTok: [chatnaam] - user ID [verdachte] ;

Snapchat: [chatnaam] - [snapchatnaam] .

Ik zag dat op 15 mei 2024, om 21:22:37 uur, een notitie was aangemaakt met daarin: Cobra 8 zilver auto [adres 3] Snap [snapchatnaam] . Ik zag een Snapchat chatsessie tussen ‘ [snapchatnaam] ’ ( [verdachte] ) en gebruiker ‘ [snapchatnaam] ’. Deze chatsessie was in de periode 15 mei 2024 15:10:44 tot en met donderdag 16 mei 2024 00:22:19. In deze chat wordt het adres [adres 3] doorgestuurd, een foto van een personenauto, merk Volkswagen, voorzien van kenteken [kenteken] en diverse filmpjes met geluid van [adres 3] te [plaats] . De afstand van [straat] , plaats van aanhouding, naar [adres 3] te [plaats] is ongeveer 290 meter.

Ik bekeek doorgestuurde video’s afkomstig van ‘ [snapchatnaam] ’. Ik zag dat er een manspersoon

een mobiele telefoon vasthield met daarop Google Maps Streetview van de [adres 3] te [plaats] . Ik hoorde een stem zeggen: Kijk bro.. ..dit is nummer [nummer] . Maar het is niet deze. Het is dees.. ..deze osso. En die waggie staat hierzo naast die blauwe.

Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 10 augustus 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Ik deed nader onderzoek naar de veiliggestelde data van de Apple iPhone X. Ik zag een gesprek tussen [snapchatnaam] (hierna: [verdachte] ) en [chatnaam] . Ik zag dat [verdachte] op 15 mei 2024 had verzonden: heb geregeld, we gaan belly halen. Ben bezig met die job voorbereiden. Ik zeg haal handschoenen. Na onderzoek in de straattaal woordenboek bleek dat Belly straattaal is voor balaclava of bivakmuts.

[verdachte] stuurt op 15 mei 2024 een foto, waarover [verdachte] zegt: Google maps, ben aan het kijken hoe we gaan dampen (de rechtbank begrijpt uit openbare bronnen onderzoek: rennen) en waar die osso en die waggie staat. Ik herkende op deze afbeelding de applicatie Google Maps en herkende de [straat] . Dit is in de nabijheid van de locatie waar de twee verdachten werden aangehouden.

Ik zag meerdere device notifications van 15 mei 2024 met de naam [straat] die afkomstig zijn van navigatiebegeleiding van Google Maps. De begeleiding begon zeer vermoedelijk op 15 mei 2024 om 22:59:48 op de [straat] te Almere. Het lijkt erop dat op 15 mei 2024 om 23:39:13 al op de [straat] is gelopen.

De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair

Inleiding

[verdachte] heeft op zitting verteld over wat er is gebeurd op 15 en 16 mei 2024. Hij heeft enerzijds verteld over hoe hij en [medeverdachte] aan de explosieven zijn gekomen en wat zij daarmee hebben gedaan tot zij werden gepakt door de politie. Anderzijds was [verdachte] ’s eigen rol bij de voorbereiding van een ontploffing volgens hem beperkt: zo vertelde hij dat het contact met de opdrachtgever voornamelijk via de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) verliep, dat [medeverdachte] hem om hulp vroeg, waarna [verdachte] tevergeefs heeft geprobeerd om betrokkenheid van hem en [medeverdachte] bij de explosieven te voorkomen..

De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] ’s verklaring over zijn beperkte rol in de voorbereiding niet overeenkomt met de bewijsmiddelen. De rechtbank gaat verder voorbij aan de verweren van de raadsvrouw met betrekking tot het bestanddeel medeplegen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2. Dit wordt hierna toegelicht.

Vaststelling van de feiten

[verdachte] en [medeverdachte] zijn op 15 mei 2024 met de bus naar de Basic Fit in Almere - gegaan . Daar hebben zij rond 20:00 uur afgesproken met, in de woorden van [verdachte] , een kennis. Van deze kennis hebben [verdachte] en [medeverdachte] de twee explosieven en een lifehammer (die kan worden gebruikt om bijvoorbeeld een ruit in te tikken) in een plastic tas in ontvangst genomen. [verdachte] zag de explosieven en was zich ervan bewust dat hij hier voorzichtig mee moest zijn. Vervolgens hadden [verdachte] en [medeverdachte] de explosieven ongeveer vijf à zes uur lang in hun bezit. In die tijd zijn ze naar huis gegaan om zich om te kleden. Het dossier bevat aanwijzingen, die met name voortkomen uit de telefoon van [verdachte] , dat de explosieven bestemd waren voor de woning [adres 3] te [plaats] en voor een nabijgelegen geparkeerde auto. Op 16 mei 2024 omstreeks 01:12 uur aan de [straat] , op ongeveer vijf minuten loopafstand van de [adres 3] , zijn [verdachte] en [medeverdachte] , beiden in donkere kleding, door de politie aangetroffen en vervolgens aangehouden. Uit de telefoon van [verdachte] is vervolgens het volgende gebleken.

In de middag van 15 mei 2024 heeft [verdachte] contact met Snapchataccount: ‘ [snapchatnaam] ’. [verdachte] krijgt van deze persoon het adres [adres 3] doorgestuurd. Ook krijgt [verdachte] een foto van een auto, voorzien van een kenteken, en diverse filmpjes van de [adres 3] . [verdachte] krijgt deze informatie en in zijn telefoon wordt om 21:22 uur een notitie gemaakt ‘Cobra 8 zilver auto [adres 3] Snap [snapchatnaam] ’. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] uit de ontvangen informatie heeft begrepen wat er met de explosieven moet worden gedaan. Dit wordt ook bevestigd door de chatberichten afkomstig van het Snapchat account van [verdachte] . Daarin zegt [verdachte] de job voor te bereiden door een bivakmuts en handschoenen te bemachtigen. Bij de aanhouding van [verdachte] en [medeverdachte] droegen zij beiden latexhandschoenen en [medeverdachte] tevens een bivakmuts. Tot slot heeft [verdachte] die dag gezegd te kijken waar de auto en het huis staan en hoe hij moet rennen, na, zo begrijpt de rechtbank, een ontploffing.

De (juridische) conclusies

Over de verklaring van [verdachte] tijdens de zitting, waarin hij stelt dat hij alleen [medeverdachte] wilde helpen omdat [medeverdachte] onder druk werd gezet, dat hij verder niet betrokken was bij de voorbereiding, en dat hij in een vroeg stadium alles heeft geprobeerd om zichzelf en [medeverdachte] te distantiëren van het strafbare feit, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring ongeloofwaardig is. Dit oordeel baseert de rechtbank op de bevindingen uit [verdachte] ’s telefoon en op de omstandigheden waaronder [verdachte] en [medeverdachte] zijn aangehouden.

Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] op meerdere momenten een onmisbare rol heeft gespeeld en daarmee een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding van het tot ontploffing brengen van de explosieven aan de [adres 3] en de nabijgelegen auto. Er is dus sprake van medeplegen. [verdachte] wist verder vanaf het begin waar de explosieven voor waren, daarom verwerpt de rechtbank het verweer dat geen sprake was van (dubbel) opzet.

Zelfs als [verdachte] in de nacht vlak voor zijn aanhouding besloot terug te keren naar huis en zich op dat moment wilde distantiëren van de explosieven, doet dat niets af aan de bewezenverklaring van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.

De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en daarmee ook het onder feit 2 tenlastegelegde.

Bewijsmiddelen feit 3

Uit de aangifte van [slachtoffer] en de bijbehorende foto’s van 11 januari 2025 volgt, zakelijk weergegeven:

Op 11 januari 2025 bevond ik mij in mijn kamer van een woongroep te Almere. Ik hoorde [verdachte] schelden. Toen ik beneden kwam hadden we een woordenwisseling. Eenmaal bij de trap aangekomen voelde ik een klap tegen mijn neus. Hierna zijn we in een gevecht beland. Inmiddels stond begeleider [getuige] tussen ons. Echter zag ik dat [verdachte] uit de positie van [getuige] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige] ) kon komen en toen zag ik dat hij mij weer sloeg. Ik voelde deze vuistslag aankomen op mijn gezicht. Alle klappen die hij mij gaf voelde ik op mijn neus, wangen en voorhoofd aankomen. Ik voelde dat dit met zeer veel kracht gebeurde.

Langzaamaan voelde ik de pijn in mijn gezicht opkomen. Ik zag uit de bult van mijn voorhoofd bloed komen.

[getuige] heeft in een verhoor als getuige op 11 januari 2025 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

Op 11 januari 2025 was ik werkzaam als begeleider voor de woongroep te Almere. Ik hoorde [verdachte] en [slachtoffer] (de rechtbank zal [slachtoffer] hierna [slachtoffer] noemen vanwege haar transitie) ruzie maken. Ik zag dat [slachtoffer] in de richting van de trap liep om vermoedelijk terug te gaan naar haar kamer. Ik zag dat [verdachte] naar [slachtoffer] liep die nog beneden aan de trap stond. Ik zag [verdachte] zijn arm uitstrekken in de richting van [slachtoffer] haar hoofd. Ik zag de rechtervuist in het gezicht terecht komen van [slachtoffer] . De vuist kwam met kracht op de neus van [slachtoffer] .

Ik zag dat [verdachte] achter [slachtoffer] aan liep. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechter vuist in het gezicht van [slachtoffer] sloeg. Ik zag dat [verdachte] het voorhoofd van [slachtoffer] raakte. Ik zag dat [verdachte] nogmaals zijn vuist met snelheid richting het gezicht van [slachtoffer] bracht. Ik zag dat [slachtoffer] door de vuist van [verdachte] met kracht op haar neus werd geraakt. Ik zag dat [slachtoffer] bloed had aan haar neus en ik zag een bult op het voorhoofd van [slachtoffer] .

Feit 3: ondersteuning verklaring aangeefster en noodweerverweer

Volgens de verdediging heeft getuige [getuige] het begin van het voorval niet gezien. De rechtbank is echter van oordeel dat hij dit wél heeft gezien, aangezien uit zijn verklaring volgt dat hij er al voor het eerste geweld tussen [verdachte] en [slachtoffer] bij was, namelijk vanaf de verbale ruzie tussen de twee.

De verdediging heeft bepleit dat sprake was van een noodweersituatie. Voor een geslaagd beroep op noodweer dient sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van lijf of goed of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen [verdachte] zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.

De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] als eerste heeft geslagen. Zowel [slachtoffer] als [getuige] , een onafhankelijke begeleider van de woongroep, verklaren dat [verdachte] als eerste geslagen heeft. Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de letselfoto’s, waarop duidelijk letsel zichtbaar is op de plaatsen waar zij verklaart geslagen te zijn, namelijk op de neus en het voorhoofd. De verklaring van [verdachte] dat hij niet als eerste heeft geslagen, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen.

De rechtbank concludeert daarom dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen [verdachte] en verwerpt daarom het beroep op noodweer.
<nr>5</nr>BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :

feit 1 subsidiair:

op of omstreeks 16 mei 2024 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk in de nabijheid van een woning een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, opzettelijk voorwerpen, te weten

- donkere, gezichtsbedekkende kleding en latexhandschoenen;

- een gasaansteker en

- een rugzak met daarin een lifehammer, twee stuks vuurwerk-brandstof-combinatie zijnde een Cobra 80 en Cobra 8 met tweeflessen met daarin benzine,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
feit 2:

op 16 mei 2024 te Almere, tezamen en in vereniging met een andereen wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten

- vuurwerk-brandstof-combinaties zijnde een Cobra 80 en Cobra 8 met twee flessen met daarin benzine, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing heeft gedragen;

feit 3:

op 11 januari 2025 te Almere [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht tegen de neus en het voorhoofd, althans tegen het gezicht, van die [slachtoffer] te slaan/stompen.

Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.
<nr>6</nr>STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Eendaadse samenloop ex artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht

De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 subsidiair en 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de [verdachte] daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:

De eendaadse samenloop van

medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7

feit 3:

mishandeling.
<nr>7</nr>STRAFBAARHEID VAN [verdachte]
Ten aanzien van feit 3 is geen sprake van noodweerexces, omdat er geen noodweersituatie was, zoals volgt uit de hierboven opgenomen bewijsoverweging. Er is verder geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.
<nr>8</nr>OPLEGGING VAN STRAF 8.1
De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:

- een jeugddetentie van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd;

- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] door zijn stoornissen de gevolgen van zijn handelen (voor anderen) niet kan overzien. Tevens heeft zij verzocht rekening te houden met het feit dat de medeverdachte slechts is uitgenodigd voor een OM-hoorgesprek, waarbij alleen een geldboete of werkstraf kan worden opgelegd. De door de officier van justitie gevorderde straf is daardoor naar haar mening disproportioneel. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest in combinatie met een geheel voorwaardelijke werkstraf, en met oplegging van de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het locatiegebod met elektronische monitoring. Deze bijzondere voorwaarde was gedurende de schorsing al geruime tijd actief, maar heeft geen toegevoegde waarde gehad.
8.3
Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.

De aard en ernst van de feiten

[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een explosie aan een woning. Met zijn handelen heeft [verdachte] meerdere mensen in groot gevaar gebracht. De explosieven waren immers, zolang ze in zijn machtssfeer verkeerden, onder meer in de buurt van zijn eigen woning, in de bus richting het doelwit en in de woonwijken voor en tijdens de aanhouding. Ook was er groot gevaar voor de betrokken agenten vanaf de aanhouding tot aan de ontmanteling. [verdachte] heeft hier geen enkele rekening mee gehouden, noch met de mogelijk fatale gevolgen, noch met de gevoelens van angst die dergelijke aanslagen bij mensen in het algemeen teweegbrengen.

Almere kampt al geruime tijd met een explosiegolf waarbij vooral jongeren worden geronseld om aanslagen uit te voeren. Met zijn jonge leeftijd was [verdachte] helaas een doelwit voor deze ronselaars, maar daartegenover staat dat [verdachte] ook een gewaarschuwd mens was – hij is immers eerder veroordeeld voor het teweeg brengen van een explosie. Uit zijn gedragingen blijkt niet dat hij onder grote druk stond om een explosie te veroorzaken. Integendeel: hij was op verschillende momenten actief betrokken bij de voorbereiding van een aanslag. [verdachte] verklaart dat hij niet van plan was de aanslag uit te voeren, maar met een afstand van slechts 290 meter tot het beoogde doelwit – waarvan hij op de hoogte was – was hij wel akelig dichtbij. Het is dan ook de vraag wat er gebeurd zou zijn als de toevallig voorbijrijdende politieagent [verdachte] en [medeverdachte] niet had gezien.

Nadat [verdachte] de kans kreeg om zijn strafzaak in vrijheid af te wachten, heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Binnen een begeleid wonen-instelling heeft hij een medebewoonster meerdere malen in haar gezicht geslagen. [slachtoffer] heeft hier veel pijn aan overgehouden en letsel aan haar neus; de letselfoto’s getuigen hiervan. [verdachte] heeft zich volledig laten gaan om een onbenullige waterkoker. Dat hij hier zo boos om kan worden dat hij een ander zo’n pijn kan doen, is verontrustend. Dat [slachtoffer] in haar eigen omgeving is aangevallen, een omgeving waar zij zich juist veilig zou moeten voelen, maakt haar angstig. Bovendien heeft [verdachte] geen verantwoordelijkheid genomen door steevast te beweren dat hij niet als eerste heeft geslagen.

De persoon van [verdachte]

De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van [verdachte] kennis genomen van:

- een uittreksel justitiële documentatie van [verdachte] van 30 april 2025;

- een Pro Justitia-rapport van 1 november 2024, uitgebracht door [C] , psycholoog;

- een advies van de Raad van 26 mei 2025, uitgebracht door mevrouw [D] , raadsonderzoeker.

Justitiële documentatie

Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende [verdachte] blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het teweegbrengen van een explosie. Hier houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening mee.

Het advies van de psycholoog

Uit het rapport van de psycholoog volgt dat bij [verdachte] sprake is van een aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornis, een normoverschrijdend gedragsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een licht verstandelijke beperking. Verder is er sprake van een ouder-kind relatieprobleem, een relatieprobleem tussen brussen (siblings), negatieve invloed van ouderlijke relatieproblemen op een kind en achterblijven op school. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was van voornoemde problematiek sprake en beïnvloedde dit de gedragskeuzes en gedragingen van [verdachte] . De psycholoog adviseert daarom het tenlastegelegde in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen.

Het risico op herhaling van nieuwe strafbare feiten wordt, binnen de huidige context waarbij [verdachte] bij [instelling] woont, hij toezicht heeft vanuit de Jeugdreclassering, hij begeleid wordt vanuit [instelling] en hij dagbesteding heeft, ingeschat op matig tot hoog. Wanneer alle toezicht en hulpverlening weg zouden vallen wordt het risico op herhaling ingeschat op hoog.

De psycholoog adviseert bij een bewezenverklaring oplegging van een ambulante begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Dat is nodig om de ontwikkeling van [verdachte] te bevorderen en de kans op recidive te beperken.

Het advies van de Raad

De Raad is van mening dat een stevige stok achter de deur nodig is voor [verdachte] om zich positief in te blijven zetten. De Raad adviseert daarom om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, in combinatie met een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf. Aan een voorwaardelijke straf dienen een aantal bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, waaronder een locatiegebod met elektronische monitoring. [verdachte] laat tot dusver een prille positieve ontwikkeling zien, waarbij het nog regelmatig voorkomt dat hij zich niet of onvoldoende aan de regels houdt. De verschillende bijzondere voorwaarden en de inzet van een jeugdreclasseerder, die onder meer kan ingrijpen indien nodig, blijven derhalve onverminderd noodzakelijk.

Deskundigenverklaring

Op de zitting heeft de deskundige, de heer [A] jeugdreclasseringswerker bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, verklaard dat [verdachte] veel begeleiding nodig heeft om zich weerbaar tegenover anderen te kunnen opstellen. De begeleiding van [verdachte] kent hele goede momenten, maar ook mindere momenten, zoals opnieuw beginnen met blowen en niet verschijnen op afspraken. [verdachte] heeft daarom nog altijd veel behandeling en structuur nodig. Zonder een locatiegebod met elektronische monitoring, een avondklok en een weekendschema komt [verdachte] in verkeerde situaties terecht, kan hij zich niet aan de overige voorwaarden houden en maakt hij verkeerde keuzes waarvan hij de gevolgen voor anderen niet kan overzien. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft [verdachte] zich enerzijds niet altijd aan het locatiegebod met elektronische monitoring gehouden, maar heeft de enkelband hem anderzijds wel ervan weerhouden verkeerde keuzes te maken. Een locatiegebod met elektronische monitoring blijft daarom van belang. Na zes maanden is het de bedoeling dat de elektronische monitoring kan worden opgeheven.

De op te leggen straf

Met inachtneming van het voorgaande, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen over de op te leggen straf.

Verminderde toerekenbaarheid

In het hiervoor genoemde rapportage van de psycholoog wordt geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door haar bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij [verdachte] bestond tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.

Hiermee houdt de rechtbank dus rekening bij het bepalen van de straf.

Voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf

Vanwege op de ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op de aard en ernst van de feiten en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van honderdvijftig dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan vijfenzeventig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Dit betekent dat [verdachte] niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Met deze straf hangt er nog een grote voorwaardelijke straf boven het hoofd van [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat dit nodig is om [verdachte] een duidelijke motivatie te geven om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden. Tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis heeft hij immers een nieuw strafbaar feit gepleegd. Daarnaast heeft hij zich, zoals uit de rapportages over [verdachte] blijkt, niet altijd gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Zo verscheen hij onder meer niet op afspraken en hield hij zich niet altijd aan het locatiegebod.

Daarnaast, om [verdachte] duidelijk te maken en te laten voelen wat de consequenties zijn van de keuzes die hij heeft gemaakt, zal de rechtbank aan hem een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen voor de duur van 60 uren.

De algemene en bijzondere voorwaarden

Aan de voorwaardelijke jeugddetentie is de algemene voorwaarde gekoppeld dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal verder de bijzondere voorwaarden opleggen zoals die zijn geadviseerd en gevorderd, en dus ook een locatieverbod met elektronische monitoring. Meer zicht op [verdachte] middels het locatiegebod met elektronische monitoring blijft volgens de rechtbank van belang, bijvoorbeeld om te voorkomen dat [verdachte] in contact komt met de verkeerde personen. Zodra er (duurzame) positieve veranderingen plaatsvinden in het gedrag van [verdachte] , kan het locatieverbod met elektronische monitoring worden geschrapt. Dit is ter beoordeling van de jeugdreclassering. De rechtbank zal echter, gezien de reeds verstreken duur van de elektronische monitoring en de impact daarvan voor [verdachte] , de periode van de elektronische monitoring beperken tot maximaal zes maanden na aanvang van de proeftijd.

Voorlopige hechtenis

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.
<nr>9</nr>BENADEELDE PARTIJ
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,-, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen of zo nodig te matigen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele toekenning van een schadevergoeding uit te gaan van een medisch eindsituatie, omdat niet door een KNO-arts is bevestigd dat nader onderzoek naar de neus van benadeelde zal volgen. De raadsvrouw heeft verder bepleit dat niet is onderbouwd dat sprake is van mentale klachten. De raadsvrouw heeft aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitspraken en vraagt het toe te wijzen bedrag te matigen naar een bedrag van € 800,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank

De immateriële schade

Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als zij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Dat het slachtoffer door toedoen van [verdachte] lichamelijk letsel heeft opgelopen, volgt uit de bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft voor de begroting van de immateriële schadevergoeding gelet op de aard en ernst van het letsel, zoals dat tot op heden bekend is. Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schade en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 750,- billijk is.

De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien op dit moment de eindsituatie van het letsel nog niet bekend is. Dit heeft de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Dit betekent dat de benadeelde partij haarvordering voor het overige deel op een later moment alsnog kan voorleggen aan de burgerlijke rechter.

Totale schade

De rechtbank zal aldus de vordering tot het bedrag van € 750,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 januari 2025 tot aan de dag van volledige betaling.

Schadevergoedingsmaatregel

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 januari 2025 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank bepaalt dat bij niet betaling geen gijzeling zal worden toegepast.

De betaling door [verdachte] die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

Proceskosten

[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
<nr>10</nr>VORDERING TENUITVOERLEGGING 10.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging in zijn geheel toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] mogelijk een werkstraf zal moeten uitvoeren voor onderhavige feiten, en dat de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging ertoe zal leiden dat [verdachte] te veel werkstrafuren moet verrichten. De raadsvrouw heeft om die reden gevraagd de proeftijd te verlengen met één jaar.
10.3
Het oordeel van de rechtbank

Toewijzing 16-292598-20

Bij vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 7 maart 2024 is aan [verdachte] een werkstraf voor de duur van 40 uren, met aftrek van het voorarrest, voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaren. [verdachte] heeft in deze zaak één dag in verzekering gezeten. Het toewijsbare deel van de vordering tenuitvoerlegging bedraagt daarom 38 uren.

[verdachte] heeft zich met de hiervoor bewezen verklaarde feiten tijdens zijn proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Hij heeft op twee verschillende momenten, op 16 mei 2024 en op 11 januari 2025, de algemene voorwaarden van zijn proeftijd overtreden. Het feit van 16 mei 2024 gaat ook nog eens om een vergelijkbaar misdrijf. De rechtbank gelast dan ook de gehele tenuitvoerlegging van de 38 uren werkstraf.

De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van de 60 uren werkstraf en de 38 uren werkstraf niet bovenmatig belastend is. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] in staat is de werkstraf in een haalbare tijd te voltooien, met inachtneming van de gebruikelijke regelingen voor het verrichten van werkstraffen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat [verdachte] niet fysiek of mentaal belemmerd is in het uitvoeren van de werkstraf, zoals ook is gebleken uit het feit dat [verdachte] nu al vier tot vijf dagen per week werkzaam is als pizzabezorger.
<nr>11</nr>TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen

36f, 46, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en

27 en 54 van de Wet wapens en munitie;

zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
<nr>12</nr>BESLISSING
De rechtbank:

Geldigheid dagvaarding

- verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde nietig.

Bewezenverklaring

- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

- verklaart [verdachte] strafbaar.

Oplegging straf

- veroordeelt [verdachte] tot een jeugddetentie van 150 dagen;

- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;

- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 75 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;

- als voorwaarden gelden dat [verdachte] :

zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

- stelt als bijzondere voorwaarden dat [verdachte] gedurende de proeftijd:

 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:

o [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;

o [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;

zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van de gecertificeerde instelling te weten William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te midden Nederland, en

zich houdt aan het locatiegebod op de [adres 4] , [postcode] te [plaats] of een andere locatie, in overleg met de jeugdreclassering. Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 respectievelijk 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby's, school, werk, behandeling), zoals met de jeugdreclassering wordt afgesproken. Als de jeugdreclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de Raad voor de Kinderbescherming. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch monitoringmiddel, hetgeen maximaal zes maanden na de aanvang van de proeftijd mag duren;

meewerkt aan de begeleiding van Samen Sterk ;

meewerkt aan de behandeling van de Waag;

meewerkt aan de begeleiding en behandeling van Multi Plus Zorg of soortgelijke instelling;

een positieve dagbesteding heeft in de vorm van school of werk;

zich houdt aan het huisarrest en het weekschema, in overleg met de jeugdreclasseerder aan te passen/uit te breiden;

zich houdt aan de afspraken die de Jeugdreclassering met [verdachte] maakt rondom de straatkracht methodiek;

- waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Midden Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;

- veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren;

- beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie.

Benadeelde partij (feit 3)

wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 750,-, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;

veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2025 tot de dag van volledige betaling;

verklaart [slachtoffer] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2025 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;

bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/330108-23

- wijst de vordering toe en gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 7 maart 2024 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 38 uren;

- beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 19 dagen jeugddetentie.

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. H.C. Piet en T. van Haaren-Paulus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2025.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat:

feit 1:

hij op of omstreeks 16 mei 2024 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen aan de woning(en) aan de [straat] en/of [adres 2] en/of nabijgelegen woningen, terwijl daarvan

- gemeen gevaar voor het voertuig (Volkswagen Golf) en/of de woning(en) en/of garagebox(en) aan de [adres 3] en/of [adres 2] en/of nabijgelegen woningen in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of

- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor één van de zich in voornoemde/die woning(en) en/of garagebox(en) en/of in die nabijgelegen woningen bevindende pers(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor een ander of anderen, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk al dan niet bij dan wel in de nabijheid van (een) woning(en) brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten

- donkere en/of gezichtsbedekkende kleding en/of latexhandschoenen en/of

- een gasaansteker en/of,

- een rugzak met daarin een lifehammer, twee stuks, althans een of meer, vuurwerk-brandstof-combinatie zijnde een Cobra 80 en/of Cobra 8 met twee, althans een of meer, flessen met daarin benzine en/of brandversnellende stof(fen), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;

feit 2:

hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten

- één of meer vuurwerk-brandstof-combinatie(s) zijnde een Cobra 80 en/of Cobra 8 met twee, althans een of meer, flessen met daarin benzine en/of brandversnellende stof(fen),

zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing heeft gedragen;

feit 3:

hij op of omstreeks 11 januari 2025 te Almere [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen (met kracht) tegen de neus en/of het voorhoofd, althans tegen het gezicht, van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of een kopstoot te geven tegen die [slachtoffer] .

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 oktober 2024, genummerd MD2R024077 en PL0900-2024153295, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 278. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina’s 96 en 97.

Pagina’s 104 en 105.

Pagina’s 113 en 114.

Pagina’s 227 tot en met 229.

Pagina’s 225 en 226.

Apart gevoegd aan het dossier onder bestandsnaam: NFI rapport explosievenonderzoek. Pagina’s 6 en 7.

Pagina’s 150, 152, 153 en 161.

Pagina’s 166, 167, 168 en 173.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 januari 2025, genummerd PL0900-2025010702 en 250111-85-324, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 51. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina’s 7, 8 en 11 tot en met 15.

Pagina’s 16 en 17.

Artikel delen