Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBMNE:2025:3012

Bestuurlijke boete, overtreding artikel 9, eerste lid, van de Wpbr. Inlenende organisatie is er verantwoordelijk voor dat de ingeleende beveiligers het juiste uniform dragen.

Rechtbank Midden-Nederland 8 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2025:3012 text/xml public 2025-07-08T08:51:03 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Midden-Nederland 2025-06-12 UTR 24/5857 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig Mondelinge uitspraak Proces-verbaal NL Utrecht Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:3012 text/html public 2025-07-08T08:50:27 2025-07-08 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBMNE:2025:3012 Rechtbank Midden-Nederland , 12-06-2025 / UTR 24/5857
Bestuurlijke boete, overtreding artikel 9, eerste lid, van de Wpbr. Inlenende organisatie is er verantwoordelijk voor dat de ingeleende beveiligers het juiste uniform dragen.

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/5857
<?linebreak?>proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?> [eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L.M.M. de Vet),

en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. A.L. de Gier).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door de minister opgelegde bestuurlijke boete.

Met het besluit van 19 december 2023 heeft de minister aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.500,00 wegens verschillende overtredingen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).

Eiseres is het daar niet mee eens en heeft op 26 januari 2024 bezwaar ingesteld. De minister heeft daar niet op tijd op beslist. Eiseres heeft de minister op 2 mei 2024 in gebreke gesteld en is op 11 september 2024 in beroep gegaan vanwege het niet tijdig beslissen.

Met het bestreden besluit van 30 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres heeft de minister dat besluit herroepen en eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.000,- vanwege (enkel nog) het (vier maal) overtreden van artikel 9, eerste lid, van de Wpbr.

Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit omdat zij meent niet verantwoordelijk te zijn voor deze overtreding. Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit richt zich dan ook op het alsnog genomen besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Namens eiseres waren ook aanwezig: [A] en [B] , de bestuurders.

Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Vast staat dat de minister een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres. Eiseres heeft dus geen procesbelang meer bij een beoordeling van dat beroep.

2. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres als vergunninghouder de opdracht heeft gekregen om de kermis in [plaats] te beveiligen. Ook is niet in geschil dat eiseres daarvoor beveiligers van het bedrijf [bedrijf] heeft ingeschakeld. Dat gebeurde op basis van de samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen eiseres en [bedrijf] . Verder zijn partijen het er over eens dat van spoed bij het inlenen geen sprake was en dat de ingeleende beveiligers niet het wettelijk goedgekeurde uniform aan hadden omdat het bedrijfslogo van eiseres daarop ontbrak.

4. Uit onderdeel 7 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels) volgt dat het inlenen van personeel is toegestaan, mits aan de reguliere voorwaarden voor het tewerkstellen is voldaan. Zo dient het ingeleend personeel over (onder andere) het uniform van de inlenende beveiligingsorganisatie te beschikken (en dit te dragen). Hierop is onder bepaalde omstandigheden een uitzondering mogelijk, bijvoorbeeld vanwege grote spoed bij het inlenen van personeel. In deze situatie was daarvan geen sprake. Dat betekent dus dat de beveiligers van [bedrijf] een uniform van of met het bedrijfslogo van eiseres hadden moeten dragen en dat hebben zij niet gedaan. De verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de uniformplicht ligt bij eiseres; zij kon daarover beschikken en heeft, door het aan [bedrijf] over te laten welk uniform gedragen werd, aanvaard dat haar bedrijfslogo niet op het uniform stond. Eiseres is dan ook terecht aangemerkt als overtreder. Al hetgeen eiseres heeft aangevoerd over haar enkele opdracht om de beveiligers neutraal te kleden en door te wijzen naar de samenwerkingsovereenkomst, doet daar niet aan af. De boete is dan ook door de minister terecht aan eiseres opgelegd.

5. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen of te volstaan met een waarschuwing. Het overtreden van de plicht om een goedgekeurd uniform te dragen wordt namelijk als een zware overtreding beschouwd, omdat zij direct raken aan de belangen van de burger. Er zijn door eiseres geen financiële omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot een matiging van de boete. De rechtbank stelt de boete vast op € 2.000,- (vier maal een overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wpbr waarvoor geldt dat voor elke overtreding een boetebedrag van € 500,- wordt opgelegd).
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het boetebesluit in stand blijft. Eiseres heeft wel recht op vergoeding van het griffierecht en een proceskostenvergoeding vanwege het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de minister niet op tijd op het bezwaar heeft beslist. De proceskostenvergoeding wordt berekend aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het indienen van het beroepschrift door een gemachtigde levert 1 punt op en de rechtbank hanteert bij dit soort beroepszaken een wegingsfactor van 0,5. Dit levert een proceskostenvergoeding op van € 453,50.

Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Beslissing
De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond;

- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;

- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.

griffier

rechter

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.

Als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wpbr.

De uniformplicht is vastgelegd in artikel 9 van de Wpbr.

Uit de Beleidsregel volgt dat het in het belang van de veiligheidssector is dat voor de burger en voor de politie duidelijk is welke particuliere beveiligingsorganisatie verantwoordelijk is voor de (uitgevoerde) werkzaamheden. Die duidelijkheid wordt met de uniformplicht bereikt.

Artikel delen