Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBMNE:2025:3027

Einduitspraak na bestuurlijke lus. Gebrek niet hersteld. Onvoldoende gemotiveerd waarom niet met toepassing van hardheidsclausule is afgeweken van voorwaarde dat alimentatieprocedure moet worden gevoerd voordat inkomen ouder buiten beschouwing kan worden gelaten bij bepalen recht op aanvullende studiebeurs.

Rechtbank Midden-Nederland 8 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2025:3027 text/xml public 2025-07-08T08:48:33 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Midden-Nederland 2025-06-26 UTR 24/4230 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Utrecht Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:3027 text/html public 2025-07-08T08:47:49 2025-07-08 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBMNE:2025:3027 Rechtbank Midden-Nederland , 26-06-2025 / UTR 24/4230
Einduitspraak na bestuurlijke lus. Gebrek niet hersteld. Onvoldoende gemotiveerd waarom niet met toepassing van hardheidsclausule is afgeweken van voorwaarde dat alimentatieprocedure moet worden gevoerd voordat inkomen ouder buiten beschouwing kan worden gelaten bij bepalen recht op aanvullende studiebeurs.

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/4230
einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?> [eiser] , uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. H.A.J. van Rens),

en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).
Inleiding
1. Op 27 januari 2025 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak). Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.

2. De minister heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt door zijn motivering schriftelijk aan te vullen. Eiser heeft hier per brief op gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Beoordeling door de rechtbank
3. Deze zaak gaat over de vraag of eiser recht heeft op een aanvullende studiebeurs zolang hij nog geen 21 jaar oud is. Met het besluit op bezwaar van 12 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister beslist dat hij daar geen recht op heeft. Hoewel vaststaat dat er een ernstig en structureel conflict bestaat tussen eiser en zijn vader, laat de minister het inkomen van vader niet buiten beschouwing bij het berekenen van het recht van eiser op een aanvullende beurs. De reden daarvoor is dat niet duidelijk is in hoeverre vader de wettelijke plicht heeft om tot het 21e levensjaar van eiser bij te dragen aan zijn levensonderhoud. Om daarover duidelijkheid te krijgen, zou eiser de (civiele) rechter moeten vragen om de alimentatieplicht van zijn vader vast te stellen.

4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet met toepassing van de hardheidsclausule afwijkt van de voorwaarde dat de alimentatieplicht duidelijk moet zijn voordat het inkomen buiten beschouwing kan worden gelaten. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de minister de mogelijke gevolgen van het voeren van de alimentatieprocedure op het prille contactherstel tussen eiser en zijn vader onvoldoende (duidelijk) heeft meegewogen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister geen aandacht heeft besteed aan de mogelijkheid dat de negatieve uitlatingen van de nieuwe partner van vader op sociale media door de alimentatieprocedure kunnen verergeren.

5. Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dat is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.

6. De rechtbank beoordeelt of de minister het in de tussenuitspraak vastgestelde motiveringsgebrek voldoende heeft hersteld.

7. In de aanvullende motivering houdt de minister eraan vast dat er geen ruimte is voor toepassing van de hardheidsclausule. De minister wijst erop dat in situaties waarin een ernstig en structureel conflict speelt tussen een ouder en een kind, het voeren van een procedure over alimentatie vaak emotioneel is en tot spanning en stress zal leiden. Dat is dus door de wetgever voorzien en kan daarom geen reden zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. De minister geeft aan dat hij in dit geval niet kan uitsluiten dat het voeren van de alimentatieprocedure leidt tot verslechtering van de relatie tussen eiser en zijn vader (en diens nieuwe partner). Het is volgens de minister de verantwoordelijkheid van eiser om een keuze te maken tussen herstel van de relatie of het niet verder doorzetten van zijn verzoek om het inkomen van vader buiten beschouwing te laten.

8. De rechtbank is van oordeel dat de minister het gebrek met deze aanvullende motivering onvoldoende heeft hersteld. Dat in algemene zin voorzienbaar is dat het voor een student emotioneel kan zijn en tot spanning en stress kan leiden om te procederen tegen een ouder met wie een conflict bestaat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dragen dat de wetgever een situatie zoals die waar eiser zich in bevindt ook moet hebben voorzien. In het geval van eiser kan het starten van de alimentatieprocedure namelijk gevolgen hebben die voortduren tot (lang) nadat de procedure is geëindigd, doordat het door eiser gewenste contactherstel met vader is belemmerd of de negatieve uitlatingen op sociale media oplaaien. Uit de aanvullende motivering blijkt niet waarom die mogelijke gevolgen onvoldoende zwaarwegend en bijzonder zijn om de hardheidsclausule toe te passen.

9. De minister legt de verantwoordelijkheid bij eiser om de keuze te maken tussen de mogelijke gevolgen van de alimentatieprocedure en het niet doorzetten van het verzoek om het inkomen buiten beschouwing te laten (en daarmee niet in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs). Dat eiser er ook voor kan kiezen om af te zien van de aanvullende beurs kan naar het oordeel van de rechtbank geen gewicht in de schaal leggen. De regeling waar eiser een beroep op doet strekt ertoe dat studenten met een weigerachtige ouder bij de toekenning van een aanvullende beurs hetzelfde worden behandeld als studenten van wie een ouder is overleden. Het doel is dus dat de student met de weigerachtige ouder daarvan niet de financiële gevolgen draagt. Gelet daarop past het niet om in de situatie van eiser, waarin is vastgesteld dat er sprake is van een ernstig en structureel conflict en dus van een weigerachtige ouder, in het kader van de hardheidsclausule mee te wegen dat eiser er ook voor kan kiezen om geen gebruik te maken van de wettelijke regeling (en daarmee een hogere studielening te accepteren). Als de omstandigheden zodanig zwaarwegend en bijzonder zijn dat niet van eiser kan worden gevergd dat hij de alimentatieprocedure tegen zijn vader start, is dat reden om met toepassing van de hardheidsclausule het vereiste te passeren. Uit hetgeen de minister naar voren heeft gebracht blijkt niet dat die situatie zich hier niet voordoet.

10. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister (nog steeds) onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van zwaarwegende en bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de hardheidsclausule in de situatie van eiser wordt toegepast.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is bepaald dat eiser tot de leeftijd van 21 jaar geen recht heeft op een aanvullende beurs.

12. De rechtbank ziet op dit moment geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan de minister is om te wegen of de omstandigheden in het geval van eiser toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Die afweging is nog niet voldoende zorgvuldig gemaakt.

13. De minister zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen over het recht van eiser op een aanvullende beurs voor de periode tot aan het moment dat eiser de leeftijd van 21 jaar bereikt, waarbij hij rekening houdt met wat in deze uitspraak en de tussenuitspraak staat.

14. Als de minister opnieuw vindt dat het inkomen van vader niet buiten beschouwing kan worden gelaten zolang de alimentatieverplichting niet duidelijk is, zal de minister moeten onderbouwen waarom hij de hardheidsclausule niet toepast. Daarbij zal hij specifiek aandacht moeten besteden aan de onder randnummers 15 en 16 van de tussenuitspraak genoemde omstandigheden en moeten toelichten waarom die onvoldoende zwaarwegend en bijzonder zijn. Bij die afweging mag de minister niet meewegen dat eiser er ook voor kan kiezen om af te zien van een aanvullende beurs.

15. Het beroep is gegrond en dus moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook moet de minister een vergoeding aan eiser betalen voor zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 2.267,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en een zienswijze heeft gegeven na de tussenuitspraak.
Beslissing
De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is bepaald dat eiser tot de leeftijd van 21 jaar geen recht heeft op een aanvullende beurs;

- draagt de minister op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;

- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Kalkman, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.

de griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:RBMNE:2025:131

Zie artikel 3.14, eerste en tweede lid, en artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, van de Wet studiefinanciering 2000.

Zie ook Staatsblad 2000, 329, pagina 21.

Artikel delen