Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNHO:2021:6525

3 August 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer / rolnummer: C/15/308918 / HA ZA 20-679

Vonnis van 11 augustus 2021

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. E. Fransen te 's-Gravenhage,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. E.M. Kostense te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de verdeling van vermogen na echtscheiding. Partijen hebben onroerende zaken in gemeenschappelijk eigendom. [eiser] stelt dat alle investeringen in deze onroerende zaken afkomstig zijn uit zijn privévermogen. Hij meent dat hij een vergoedingsrecht heeft op [gedaagde] ten bedrage van de helft van die investeringen, plus de helft van de door hem verrichte aflossingen en rentebetalingen op de hypothecaire leningen op de onroerende zaken. Volgens [gedaagde] maakt [eiser] misbruik van recht, omdat op de vorderingen van [eiser] in een andere procedure bij de rechtbank al negatief is beslist. Daarbij zijn de vorderingen van [eiser] verjaard en heeft hij deze onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] vordert opheffing van de door [eiser] ten laste van haar gelegde beslagen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af. Weliswaar is geen sprake van misbruik van recht, maar [eiser] heeft zijn vorderingen (opnieuw) onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De vordering tot opheffing van de beslagen wijst de rechtbank toe.

De procedure

2.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 1 oktober 2020, met producties;

  • de conclusie van antwoord (tevens eis in reconventie), met producties;

  • het tussenvonnis van 16 december 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;

  • de akte overleggen producties van [eiser] , met producties 11 tot en met 15;

  • de akte overlegging producties van [gedaagde] , met productie 4;

  • de conclusie van antwoord op eis in reconventie, tevens houdende akte overleggen producties, tevens houdende akte tot wijziging van eis, met producties;

  • de akte overleggen producties van [eiser] , met producties 18 tot en 19;

  • de mondelinge behandeling op 31 mei 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Fransen en Kostense hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zijn overgelegd;

  • de antwoordakte van [gedaagde] .

2.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

Feiten

Partijen zijn op 3 mei 2003 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. In artikel 3 van deze huwelijkse voorwaarden is bepaald:

“De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking. Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.”

Het huwelijk van partijen is door echtscheiding ontbonden door inschrijving van de

echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 30 mei 2018.

3.3.Partijen hebben met betrekking tot de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding gedeeltelijk afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant.

3.4.Partijen hebben onder meer in gemeenschappelijk eigendom het perceel met woonhuis aan [adres 1] het “trapjeshuis” aan de [adres 2] en de schuur aan de [adres 3] (hierna: de onroerende zaken). Het gaat daarbij om zogenaamde eenvoudige gemeenschappen.

[gedaagde] heeft bij dagvaarding van 5 augustus 2019 de verdeling gevorderd van onder andere de genoemde onroerende zaken. Bij tussenvonnis van deze rechtbank van 3 juni 2002 in de procedure met zaaknummer C/15/292615 / HA ZA 19-545 (hierna: procedure 19-545) heeft de rechtbank beslist dat de onroerende zaken moeten worden getaxeerd door een makelaar. Verder is in dit vonnis voor zover hier van belang overwogen:

“4.12. Ten aanzien van de vraag of [eiser] een vergoedingsrecht toekomt vanwege investeringen uit eigen vermogen in verbouwing van gezamenlijke panden overweegt de rechtbank als volgt.

Niet is komen vast te staan dat [eiser] een bedrag van € 935.000,00 ten behoeve van verbouwingen heeft voldaan uit zijn eigen vermogen. Tussen partijen is niet in geschil dat gelden, afkomstig van de en/of-rekening van partijen, zijn besteed aan de gezamenlijke panden, maar niet is komen vast te staan dat deze rekening geheel – of vrijwel geheel – door [eiser] is gevoed. [gedaagde] voert aan dat zij ook geld naar deze rekening heeft overgemaakt. [eiser] heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hij de en/of-rekening wel geheel of vrijwel geheel heeft gevoed. Dat had, gelet op het verweer van [gedaagde] , wel op zijn weg gelegen.

(…)

Eén en ander leidt tot de slotsom dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hij uit eigen vermogen verbouwingskosten aan de gezamenlijke panden ad € 935.000,00 heeft voldaan, uit hoofde waarvan hem een vergoedingsrecht jegens [gedaagde] toekomt. Aan bewijslevering door overlegging van administratie of door entameren van een getuigenverhoor wordt, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, niet toegekomen.”

3.6. [eiser] heeft ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag laten leggen op de aandelen van de besloten vennootschap Allegria Management B.V. (een onderneming die toebehoort aan [gedaagde] ) en het woonhuis van [gedaagde] aan de [adres 4] .

De vordering en het verweer in conventie

[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht verklaart dat alle investeringen in de tussen partijen gemeenschappelijke onroerende zaken afkomstig zijn uit het privévermogen c.q. de privé-inkomsten van [eiser] ;

II. voor recht verklaart dat [eiser] o.g.v. zijn investeringen in de tussen partijen gemeenschappelijke panden en vergoedingsrecht heeft op [gedaagde] ten bedrage van de helft van desbetreffende investeringen;

III. voor recht verklaart dat [eiser] voor de door hem verrichte aflossingen en rentebetalingen op de hypothecaire leningen ten laste van de tussen partijen gemeenschappelijke panden een vergoedingsrecht heeft op [gedaagde] ten bedrage van de helft van desbetreffende betalingen;

IV. bepaalt dat [gedaagde] aan [eiser] op grond van dienst recht op vergoeding voor zijn investeringen in de gemeenschappelijke panden van partijen een bedrag van € 605.680,75 moet voldoen, te vermeerderen met de helft van de bedragen die door [eiser] per datum toebedeling van desbetreffende panden aan hem heeft betaald aan aflossing en rente voor de aan deze panden verbonden hypothecaire leningen, te vermeerderen met rente;

V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.

4.2. [gedaagde] voert verweer.

4.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De vordering en het verweer in reconventie

5.1. [gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] beveelt de namens hem gelegde conservatoire beslagen op de aandelen van de besloten vennootschap Allegria Management B.V. en het woonhuis van [gedaagde] aan de [adres 4] op te heffen binnen één week na de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [eiser] hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van [eiser] in de reële kosten van deze procedure en van het door [eiser] gelegde beslag.

5.2. [eiser] voert verweer.

5.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

in conventie

6.1.Net als in de nog bij de hiervoor genoemd procedure onder met zaaknummer C/15/292615 / HA ZA 19-545 is hier aan de orde of [eiser] een vergoedingsrecht op [gedaagde] heeft in verband met, kort gezegd, investeringen van [eiser] in onroerende zaken die [gedaagde] niet heeft gedaan. De rechtbank heeft in genoemde procedure inhoudelijk overwogen dat [eiser] zijn stellingen dat hij uit eigen vermogen verbouwingskosten aan de gezamenlijke panden ad € 935.000,00 heeft voldaan, onvoldoende heeft onderbouwd. Een eindvonnis is in die zaak nog niet gewezen.

Misbruik van procesrecht

6.2. [gedaagde] voert ten eerste aan dat [eiser] misbruik van procesrecht maakt door in deze procedure opnieuw en op dezelfde gronden een vergoedingsvordering in te stellen terwijl de rechtbank in die andere procedure al in het tussenvonnis van 3 juni 2020 heeft beslist dat [eiser] geen vordering ter zake heeft.

[eiser] betwist dat hij misbruik van recht maakt. [eiser] heeft in procedure

19-545 geen reconventionele vordering ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling in die procedure heeft [eiser] uitdrukkelijk aangegeven dat hij een separate procedure zou starten met betrekking tot zijn vergoedingsrechten. Ook de advocaat van [gedaagde] heeft in procedure 19-545 aangegeven dat een beoordeling van vergoedingsrechten niet aan de orde kon zijn, omdat daarvoor een eis (in reconventie) nodig was. Omdat er geen eis is ingesteld, is de rechtbank aan toe- of afwijzing niet toegekomen.

6.4.De rechtbank overweegt als volgt. Beoordeeld moet worden of het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis van 3 juni 2020 in procedure 19-545 over de vraag of aan [eiser] een vergoedingsrecht toekomt vanwege investeringen, eraan in de weg staat dat nu in deze procedure op de vordering van [eiser] wordt beslist.

De echtbank beschikt in deze zaak niet over de conclusie van antwoord van [eiser] in procedure 19-545. Hoewel de rechtbank in haar tussenvonnis van 3 juni 2020 wel een inhoudelijk oordeel over het vergoedingsrecht heeft gegeven (onvoldoende onderbouwd), kan de rechtbank in deze zaak niet beoordelen of dat vergoedingsrecht van [eiser] in die procedure (expliciet) ter beoordeling voorlag.

Uit het proces-verbaal van de zitting van 4 maart 2020 in procedure 19-545 blijkt dat de advocaat van [eiser] heeft verklaard:

“Het is juist dat geen vordering in reconventie is ingesteld met betrekking tot de vergoedingsrechten. Dat komt omdat er nog geen administratie van de verbouwingskosten en betalingen beschikbaar was ten tijde van het opstellen van de conclusie van antwoord. Die is er nu wel. Daaruit zal blijken dat de verbouwingskosten hoofdzakelijk door [eiser] werden betaald. We gaan voor dit punt een separate procedure entameren en dan beroepen we ons op verrekening.”

Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet in strijd met de goede procesorde dat [eiser] in deze procedure de vorderingen zoals aangekondigd heeft ingesteld, althans heeft [gedaagde] daarvoor onvoldoende aangevoerd. Van misbruik van recht is geen sprake.

Vergoedingsrecht

[eiser] stelt dat hij uit zijn privévermogen een bedrag van € 920.377,49 heeft betaald aan verbouwingen van de onroerende zaken. De gemeenschappelijke bankrekening van partijen is gevoed door hun beider salarissen en gebruikt voor levensonderhoud. Voor het overige is deze rekening gevoed door bedragen afkomstig uit het vermogen van [eiser] . De privé-opnames voor de verbouwingen zijn de totale stortingen van de salarissen ver te boven gegaan. Bovendien zijn de aflossing en rente met betrekking tot de hypothecaire leningen op de onroerende zaken betaald uit bedragen die door [eiser] zijn gestort op de gemeenschappelijke bankrekening. In totaal heeft [eiser] € 1.211.361,49 geïnvesteerd in de onroerende zaken. Dit bedrag bestaat uit € 577.383,51 aan kosten voor het trapjeshuis,

€ 342.993,98 voor de schuur en € 290.984,- aan aankoopinvestering voor de onroerende zaken bij elkaar. Vanwege deze investeringen heeft [eiser] een vergoedingsrecht op [gedaagde] voor de helft van het totale bedrag, dus € 605.680,75, te vermeerderen met de helft van de door [eiser] betaalde rente en aflossing op de hypothecaire leningen.

6.7. [gedaagde] betwist dat [eiser] de gestelde bedragen vanuit zijn privévermogen in de onroerende zaken heeft geïnvesteerd. Partijen hebben de onroerende zaken gezamenlijk opgeknapt. Alle betalingen hiervoor zijn gedaan vanaf de gemeenschappelijke rekening, die werd gevoed door beide partijen. [gedaagde] betwist dat de extra stortingen die afkomstig zijn van de kant van [eiser] zijn gebruikt voor investeringen in de onroerende zaken. [eiser] heeft namelijk ook een eigen bedrijfspand waarin aanmerkelijke bedragen zijn geïnvesteerd. De vorderingen van [eiser] zijn niet alleen niet onderbouwd, maar ook onaannemelijk, omdat partijen op 10 augustus 2018 in een concept-addendum op hoofdlijnen afspraken hebben gemaakt, waarin niet wordt gerept over de vergoedingsvordering die [eiser] meent te hebben.

De rechtbank overweegt als volgt. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een groot aantal producties overgelegd, waaronder twee brieven van Hageman Accountancy & Advies, bankafschriften en een ordner met daarin een grote hoeveelheid grootboekmutatiekaarten. Ter onderbouwing van zijn stellingen zoals weergegeven onder 6.6 heeft hij slechts in algemene bewoordingen verwezen naar de diverse producties met bewijsstukken, overzichten, correspondentie en toelichting.

Uit het bepaalde in artikel 24 Rv volgt (kort gezegd) dat de rechter zijn beslissing niet mag baseren op een rechtsfeit waarop een partij geen beroep heeft gedaan, terwijl dat ter onderbouwing van een vordering of verweer wel nodig is. Doorslaggevend is of bepaalde feiten en omstandigheden daadwerkelijk door een partij aan haar vordering ten grondslag zijn gelegd en niet of de rechtsgronden of verweren zouden kunnen worden afgeleid uit de in het geding gebrachte producties. Producties kunnen ter ondersteuning van stellingen dienen, maar niet ter vervanging daarvan.

6.9. [eiser] heeft nagelaten om bij het grote aantal producties een duidelijke toelichting te geven en concreet te stellen uit welke productie(s) welk feit volgens hem blijkt. Meer in het bijzonder had [eiser] duidelijk moeten stellen op welke data de door hem gestelde investeringen en stortingen uit zijn privévermogen precies zijn gedaan en uit welke concrete productie(s) dit blijkt. De door [eiser] overgelegde toelichting van Hageman Accountancy & Advies is in dit verband onvoldoende, omdat deze onvoldoende specifiek en onvolledig is en bovendien niet concreet verwijst naar de producties waaruit de juistheid van die toelichting blijkt. Het is niet aan de rechtbank om in de grote hoeveelheid stukken op zoek te gaan naar een onderbouwing van de stellingen van [eiser] . De rechtbank concludeert dat [eiser] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd.

6.10. [gedaagde] heeft verder nog een beroep op verjaring gedaan. Omdat de vorderingen van [eiser] gezien het voorgaande op inhoudelijke gronden stranden, kan het verjaringsverweer onbesproken blijven. De vorderingen zullen worden afgewezen.

6.11.De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor compensatie van de proceskosten, zoals in dit soort zaken tussen voormalige echtgenoten gebruikelijk is. [eiser] had zijn vorderingen immers ook in procedure 19-545 in reconventie kunnen instellen, maar heeft ervoor gekozen om dit in deze separate procedure te doen, met extra kosten tot gevolg. [eiser] zal daarom als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een reële proceskostenveroordeling is geen plaats. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden zoals gebruikelijk aan de hand van het liquidatietarief begroot op:

- explootkosten € 100,89

- griffierecht 1.639,00

- salaris advocaat 8.035,00 (2,5 punt × tarief € 3.214)

Totaal € 9.774,89

in reconventie

6.12.Omdat [eiser] geen vergoedingsrecht heeft op [gedaagde] , is de vordering tot opheffing van het beslag toewijsbaar.

6.13.De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 250,- per dag, met een maximum van € 100.000,-.

6.14. [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 563,- (1 punt x tarief II).

De beslissing

De rechtbank

in conventie

7.1.wijst de vorderingen af,

7.2.veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 9.774,89,

7.3.verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

in reconventie

7.4.beveelt [eiser] de namens hem gelegde conservatoire beslagen op de aandelen van de besloten vennootschap Allegria Management B.V. en het woonhuis van [gedaagde] aan de [adres 4] , op te heffen binnen één week na de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [eiser] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,-,

7.5.veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 563,-,

7.6.verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.n

type: CHL

coll: JG

Artikel delen