Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6457777 \ CV EXPL 17-10144
Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1] , pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind [minderjarige]
[passagier sub 2]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines AG
statutair gevestigd Wenen (Oostenrijk) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)
1.1.De passagiers hebben bij dagvaarding van 4 augustus 2017 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
2.1.De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Imam Khomeini Airport (Teheran, Iran) via Vienna International Airport (Wenen, Oostenrijk) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 17 augustus 2015.
2.2.Volgens de overeenkomst zouden de passagiers op 17 augustus 2015 om 03:55 uur lokale tijd vanuit Imam Khomeini Airport met vlucht OS872 vertrekken en om 06:00 uur lokale tijd aankomen op Vienna International Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht OS371 om 07:20 uur lokale tijd verder vliegen naar Amsterdam-Schiphol Airport om daar om 09:15 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.Vlucht OS872 van Imam Khomeini Airport naar Vienna International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij 23 uur en 25 minuten later zijn aangekomen op Amsterdam-Schiphol Airport,
2.4.EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.6. [passagier sub 1] is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.
3.1.De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 augustus 2015, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 326,70 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.
4.1.De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.Als onweersproken staat vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
4.3.De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht Wenen-Teheran-Wenen (vluchten OS871 en OS872). Vlucht OS871 kon niet in Teheran landen, omdat de een landingsbaan was afgesloten. Hierdoor moest vlucht OS871 uitwijken naar Isfahan (Iran) in afwachting totdat de landingsbaan te Teheran weer werd geopend. Bij aankomst in Teheran was er onvoldoende tijd, vanwege de overschrijding van de werktijden van de bemanning, om de onderhavige vlucht uit te voeren. De uitvoering van de onderhavige vlucht werd om die reden opgeschort. De vervoerder verwijst ter onderbouwing naar de vluchtrapporten van vluchten OS871 en OS872.
4.4.Uit het vluchtrapport van vlucht OS871 kan het volgende worden afgeleid. De vlucht is allereerst vertraagd uitgevoerd wegens code 55. De vervoerder doet ten aanzien van deze code geen beroep op buitengewone omstandigheden. Verder blijkt uit het vluchtrapport dat de vlucht is uitgeweken naar Isfahan wegens de sluiting van de luchthaven van Teheran. Na opening van de luchthaven van Teheran is de vlucht alsnog naar Teheran uitgevoerd. Anders dan de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder, weliswaar summier, maar voldoende heeft onderbouwd dat de luchthaven van Teheran gesloten is geweest. De vervoerder heeft bovendien voldoende toegelicht welke afwegingen hij heeft gemaakt toen duidelijk voor hem was dat de vlucht niet op de oorspronkelijke aankomsttijd kon landen te Teheran. De vervoerder heeft besloten om uit te wijken naar Isfahan en heeft de vlucht weer voortgezet toen de luchthaven van Teheran weer open was. Deze beslissing dient de kantonrechter terughoudend en marginaal te toetsen. Het mag niet zo zijn dat de luchtvaartmaatschappijen ertoe worden gebracht om voorrang te geven aan de handhaving en punctualiteit van hun vluchten boven de nagestreefde veiligheid van hun passagiers (arrest van het Hof 4 mei 2017, Pešková en Peška C-315/15). De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de gezagvoerder niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De passagiers hebben nog gesteld dat de luchthaven van Teheran uiterlijk om 03:46 uur lokale tijd operationeel was. De vlucht had om die reden eerder in Teheran kunnen arriveren. De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken door aan te voeren dat vlucht OS871 pas 112 minuten later mocht vertrekken. Hierbij verwijst de vervoerder naar code 89 in het vluchtrapport van vlucht OS871. Hoewel vlucht OS871 (eerder) wilde vertrekken, kreeg het toestel geen toestemming van de luchtverkeersleiding om te vertrekken. Hierbij heeft de vervoerder toegelicht dat code 89 kan duiden op restricties met en restricties zonder AFTM (Air Traffic Flow Management). In dit geval was sprake was van restricties zonder AFTM. Wanneer een vlucht een restrictie opgelegd krijgt, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een restrictie van de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering. De vlucht is uiteindelijk met een vertraging van drie uur en acht minuten te Teheran gearriveerd. De sluiting van de luchthaven van Teheran, de uitwijking naar Isfahan en de door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen leveren dan ook een buitengewone omstandigheid op.
4.5.De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheden doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Van doorwerking van buitengewone omstandigheden kan sprake zijn als de vertraging van de voorgaande vlucht(en) direct effect heeft gehad op de uitvoering van de betreffende vlucht. Tevens geldt dat besluiten van de luchtverkeersleiding kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht. Voldoende gebleken is dat de vertraging van vlucht OS871 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De onderhavige vlucht is immers onderdeel van de rotatievlucht Wenen-Teheran-Wenen. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht OS871 werkt dan ook, anders dan de passagiers stellen, door naar de onderhavige vlucht. De passagiers stellen nog dat de vervoerder onvoldoende buffer zou hebben ingeruimd in de omdraaitijd tussen vlucht OS871 en OS872. De kantonrechter overweegt dat luchtvaartmaatschappijen op grond van het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) weliswaar gehouden zijn om in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest. Deze stelling slaagt daarom niet.
4.6.Naast code 93 wordt in het vluchtrapport van de vlucht in kwestie code 67 genoemd. Hierbij heeft de vervoerder toegelicht dat door de vertraagde aankomst van vlucht OS871 de onderhavige vlucht niet direct kon vertrekken, omdat anders de maximale werktijd zou worden overschreden. De vertrektijd moest worden opgeschort tot de uiteindelijke vertrektijd van 14:40 uur UTC. De kantonrechter stelt voorop dat het uit de uren lopen van de bemanning in beginsel een operationeel probleem is. Voor zover deze omstandigheid (door bijkomende omstandigheden) als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt ligt het op de weg van de vervoerder om dit te onderbouwen. De vervoerder heeft tegenover de betwisting van de passagiers voldoende aangetoond dat door de buitengewone omstandigheid – bij directe uitvoering van de onderhavige vlucht - de maximale werktijd vanwege de werk- en rusttijdenregelgeving zou worden overschreden. Er geldt een maximale vliegtijd van elf uren. De rotatievlucht Wenen-Teheran-Wenen zou voor de bemanning een totale vliegtijd van negen uren en 50 minuten hebben betekend. Nu vlucht OS781 met een vertraging van drie uren en acht minuten te Teheran was gearriveerd, stond op voorhand vast dat de totale werktijd dertien uren zou zijn, hetgeen niet toelaatbaar is op grond van de geldende regelgeving. Alles bij elkaar genomen levert de vertraging ten gevolge van code 67 een buitengewone omstandigheid op.
4.7.De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een buffer van 55 minuten – bovenop de minimale connectietijd van 25 minuten - ingepland. De kantonrechter acht een buffer van 20 minuten voldoende, hetgeen de vervoerder in acht heeft genomen. De vervoerder voert aan dat de passagiers zijn omgeboekt naar de eerst beschikbare vlucht, hetgeen door de passagiers wordt betwist. De passagiers stellen dat zij met vluchten TK873 en TK1951 sneller op de eindbestemming zouden zijn aangekomen, maar laten na om aan te tonen dat op deze vluchten plaats voor hen beschikbaar waren zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. De passagiers doen verder een beroep op het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (zaak C-74/19). Uit dit arrest volgt dat, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen, dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. In het onderhavige geval zijn de passagiers niet een dag later (zijnde 24 uur later), maar circa 23 uur later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. De vervoerder kon volstaan met het aanbieden van eigen vluchten. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal dan ook worden afgewezen.
4.8.De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
De kantonrechter:
5.1.wijst de vordering af;
5.2.veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 398,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter