proces-verbaal mondelinge uitspraak
Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/337114 / KG ZA 23/87
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in kort geding van 1 maart 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. C.L. Verhoeven,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Salouli.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. J.H. Gisolf, voorzieningenrechter,
en C.M. Brinkkemper-Ruiter, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
- [eiser] , bijgestaan door mr. A.K. Oostlander, verschenen namens mr. C.L. Verhoeven,
- [gedaagde] , bijgestaan door mr. F. Salouli, voornoemd,
- namens de Raad voor de Kinderbescherming D. van Dijk en E. Appelman.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 februari 2023 met producties,
- de e-mail van 1 maart 2023 met de producties van de zijde van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023,
- de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde] .
1.2.Partijen hebben het woord gevoerd. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.
2.1.De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiser] afwijzen, op de volgende gronden.
2.2.De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu hier een spoedeisende beslissing nodig is en de behandeling van de zaak bij het Hof Amsterdam pas zal plaatsvinden op 7 april 2023.
2.3. [eiser] verwijt [gedaagde] dat zij een bepaalde situatie heeft gecreëerd. Wat daarvan ook zij, de situatie is nu anders dan vorig jaar omdat er nu een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2023 is waarin [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming heeft om (met de minderjarige) te verhuizen naar [woonplaats 2] en hem daar naar school te laten gaan.
2.4.In deze zaak ligt de vraag voor of de tenuitvoerlegging van de beschikking van 1 februari 2023 moet worden geschorst. Genoemde beschikking is gedaan in een bodemzaak en deze is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser] is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan.
2.5.Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) kan afwijking van dit uitgangspunt worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
2.6.Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag. Van een kennelijke misslag is in deze zaak niet gebleken.
2.7.In dit geval zijn de belangen van een minderjarige bij de tenuitvoerlegging van de beschikking betrokken. Voorop staat het belang van die minderjarige.
2.8.Naar het oordeel van de rechtbank brengen zowel de tenuitvoerlegging van de beschikking van 1 februari 2023 als de schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan voor- en nadelen voor de minderjarige mee en dus risico’s. Zonder een uitputtende opsomming te willen geven, loopt de rechtbank deze langs.
2.9.Tenuitvoerlegging van de beslissing (de minderjarige gaat naar school in [woonplaats 2] ) leidt ertoe dat er een kans is dat de minderjarige opnieuw van school zou moeten wisselen. Dit in het geval het Hof Amsterdam alsnog zal beslissen dat [gedaagde] geen vervangende machtiging krijgt om de minderjarige op een school in te schrijven. Dat dit nadelige gevolgen voor de minderjarige heeft, is duidelijk. Voordeel is dat de minderjarige zich kan gaan settelen in de omgeving waar hij het grootste deel van zijn tijd verblijft en daar ook vrienden kan maken.
Schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing, zou betekenen dat de minderjarige vanaf volgende week weer naar zijn school in [woonplaats 1] gaat.
Voordeel is dat de school- en BSO-situatie zoals die tot vorige week was, blijft gehandhaafd zodat de minderjarige in dat opzicht niet hoeft te wennen aan een nieuwe omgeving. Aannemend dat de minderjarige terug kan naar zijn BSO in [woonplaats 1] .
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de minderjarige vanaf volgende week zijn hoofdverblijf bij [eiser] zal hebben.
Dat zou betekenen dat de minderjarige, die overwegend bij moeder verblijft, dagelijks van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] gebracht moet worden (in de ochtendspits zal dat 1 tot 1,5 uur duren). Na school of na de BSO gaat de minderjarige weer naar [woonplaats 2] . Dat is belastend voor de minderjarige omdat hij dan zeer vroeg weg moet, laat in de middag weer thuis komt en niet de gelegenheid heeft met andere kinderen in de buurt te spelen.
2.12.Een alternatief zou zijn dat de minderjarige bij grootouders in [woonplaats 1] verblijft, maar ook dat is belastend voor het kind. Te meer omdat te verwachten is dat [gedaagde] daar niet bij zal zijn. Zij zal immers op korte termijn bevallen.
2.13.De voor- en nadelen afwegend, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minderjarige een groter belang heeft bij tenuitvoerlegging van de beslissing, dit betekent wonen bij moeder in [woonplaats 2] en in [woonplaats 2] naar school, dan bij schorsing van de beslissing.
2.14.De conclusie is dat de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
2.15.Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter:
3.1.wijst de vordering af;
3.2.compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Gisolf en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De voorzieningenrechter