ECLI:NL:RBNHO:2025:5066
text/xml
public
2025-05-16T15:00:08
2025-05-08
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Noord-Holland
2025-05-12
24/4540
Uitspraak
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Haarlem
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2025:5066
text/html
public
2025-05-09T11:45:12
2025-05-16
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBNHO:2025:5066 Rechtbank Noord-Holland , 12-05-2025 / 24/4540
Pw. Herziening en terugvordering. De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet is verjaard, dat verweerder met zijn optreden niet in strijd met het indruiscriterium heeft gehandeld en dat vaststaat dat eiseres de beschikking heeft gehad over middelen die de vermogensgrens te boven gingen.
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/4540
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 mei 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigden: O. Bekkaoui en J. van der Wal).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de herziening en terugvordering van een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode 31 oktober 2003 tot en met 12 februari 2012 en in verband daarmee € 123.553,00 teruggevorderd. Eiseres is het hiermee niet eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of verweerder de bijstandsuitkering mocht terugvorderen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de bijstandsuitkering terecht heeft herzien en heeft teruggevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet is verjaard, dat verweerder met zijn optreden niet in strijd met het indruiscriterium heeft gehandeld en dat vaststaat dat eiseres de beschikking heeft gehad over middelen die de vermogensgrens te boven gingen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres een proceskostenvergoeding toe te kennen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesverloop
2. Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het besluit van 25 april 2024 gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de zoon van eiseres [naam 1] , en de gemachtigden van verweerder.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiseres ontvangt sinds 1 oktober 1989 een bijstandsuitkering. Op 6 april 2021 is verweerder een onderzoek naar eiseres gestart, waarna stukken zijn opgevraagd. Op 29 juni 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiseres. Aansluitend op het gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
3.1.
Op 4 oktober 2021 heeft verweerder eiseres schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek op 12 oktober 2021, waarbij eiseres is verzocht haar Turkse paspoort, haar nüfüs cüzdanı (Turks identiteitsbewijs) met kimlik nummer (Turkse equivalent van het burgerservicenummer) en haar inloggegevens voor E-Devlet (Turkse equivalent van mijnoverheid.nl) mee te nemen.
3.2.
Op 12 oktober 2021 is eiseres verschenen voor het gesprek met verweerder. Op dezelfde datum heeft verweerder het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) verzocht onderzoek te doen naar vermogen in Turkije van eiseres.
3.3.
Op 7 januari 2022 heeft verweerder het rapport ontvangen dat Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade in Ankara (Turkije) heeft opgesteld. Uit dat rapport volgt dat eiseres bij de lokale overheid Aksaray (Turkije) geregistreerd is als “potentiële” belastingplichtige. In het rapport wordt vermeld dat verder onderzoek niet mogelijk is zonder in te loggen op de website van de lokale overheid. Daarbij wordt gewezen op de mogelijkheid om eiseres een machtiging te laten verstrekken, waarmee een medewerker van Bureau Sociale Zaken toestemming wordt gegeven om bij het kadaster of de afdeling onroerendezaakbelasting op te vragen of op naam van eiseres onroerend goed staat of heeft gestaan. Daarnaast wordt geadviseerd in de machtiging ook toestemming te laten verlenen voor het opvragen van informatie over een eventueel pensioen bij het Turkse uitvoeringsorgaan SGK.
3.4.
Met de brief van 20 januari 2022 is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 26 januari 2022 en verzocht een recente pasfoto en een geldig legitimatiebewijs mee te nemen. Eiseres is op 26 januari 2022 niet verschenen. Met de brief van 26 januari 2022 is eiseres opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 2 februari 2022 en is verzocht dezelfde stukken mee te nemen. Eiseres heeft op 2 februari 2022 een machtiging verstrekt voor nader onderzoek in Turkije.
3.5.
Op 13 april 2022 heeft verweerder het rapport van het IBF van 12 april 2022 ontvangen. In het rapport staat vermeld dat eiseres in de periode 31 oktober 2003 tot 8 augustus 2011 volledig eigenaresse is geweest van een stuk bouwgrond van 533 m2. De grond is op 8 augustus 2011 overgedragen aan [naam 2] en [naam 1] , de twee zoons van eiseres. In het aanvullende rapport van 8 juni 2022 is de waarde van de bouwgrond per 8 augustus 2011 door een lokale makelaar getaxeerd op € 129.032,00.
3.6.
Verweerder heeft het verloop en de resultaten van het onderzoek neergelegd in het onderzoeksrapport van 7 juli 2022. Daarin is geadviseerd het onderzoek over te dragen aan de sociale recherche.
3.7.
De sociale recherche heeft van 7 juli 2022 tot 8 maart 2023 onderzoek gedaan en de resultaten vastgelegd in een rapport uitkeringsfraude van 8 maart 2023. In het kader van dat onderzoek is eiseres verhoord op 26 november 2022. Tevens is [naam 3] , de ex-partner van eiseres, als getuige gehoord. Tegen eiseres is proces-verbaal opgemaakt. In het rapport van 8 maart 2023 wordt geadviseerd de uitkering in te trekken over de periode 31 oktober 2003 tot en met 31 januari 2023 en de bijstand verstrekt over die periode, van totaal € 281.644,29 bruto, terug te vorderen.
3.8.
In de strafzaak van eiseres is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard voor zover de vervolging betrekking had op de periode 20 oktober 2011 tot 18 december 2011. Op de overige onderdelen van de tenlastelegging is eiseres door de politierechter, bij mondeling vonnis van 16 januari 2024, vrijgesproken.
3.9.
Verweerder heeft op 16 maart 2023 een berekening gemaakt van de verstrekte bijstand en deze als bestaande schuld geregistreerd. Op 8 februari 2024 heeft verweerder eiseres twee saldobiljetten gestuurd waarin staat dat eiseres respectievelijk € 79.334,01 en € 138.867,18 dient te terug te betalen.
3.10.
Eiseres heeft op 8 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen de saldobiljetten.
3.11.
Verweerder heeft met het besluit van 25 april 2024 (het primaire besluit) het bezwaar tegen de saldobiljetten niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaarschrift aangemerkt als een prematuur bezwaar tegen het besluit van 25 april 2024.
3.12.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken van 31 oktober 2003 tot 12 februari 2012 en € 123.553,00 bruto van eiseres teruggevorderd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres in de periode 31 oktober 2003 tot 8 augustus 2011 beschikking heeft gehad over onroerend goed in Turkije ter waarde van € 129.032,00. In die periode ontving eiseres een bijstandsuitkering. Eiseres heeft verweerder niet over het vermogen geïnformeerd, zodat verweerder op grond van artikel 17 lid 1 van de Pw de verleende bijstand heeft teruggevorderd. Op grond van artikel 34 lid 3 onder a van de Pw kon een bedrag van € 5.479,00 aan vermogen worden vrijgelaten, zo heeft verweerder vermeld. Verweerder heeft berekend dat het vermogen van eiseres € 123.553,00 hoger was dan het vrij te laten vermogen. De bijstandsuitkering is herleefd per 13 februari 2012 omdat de schuld en de bijstandsuitkering op dat moment met elkaar zijn verrekend, aldus verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Is de vordering verjaard?
4. Eiseres voert aan dat de vordering is verjaard. Daartoe voert zij aan dat de bouwgrond in Turkije ongeveer twintig jaar geleden op naam van eiseres is gezet. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft zich aangesloten bij jurisprudentie van de Hoge Raad dat bijstand moet worden aangemerkt als een overeenkomst naar burgerlijk recht, zodat de vordering om dit bedrag terug te betalen verjaart na vijf jaar, zoals volgt uit artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat nu in de Pw niet is bepaald binnen welke termijn een intrekkings- of terugvorderingsbesluit moet worden genomen, voor de verjaring van een terugvorderingsbesluit aansluiting wordt gezocht bij het BW. Op grond van artikel 3:309 van het BW verjaart een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. De verjaringstermijn voor het nemen van een besluit tot terugvordering van bijstand begint dus op de dag nadat de bijstandsverlenende instantie bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan duidelijk is dat bijstand moet worden teruggevorderd.
4.2.
De bekendheid, vereist voor het aanvangen van de vijfjaarstermijn, dient subjectief te worden opgevat als een daadwerkelijke bekendheid. Het redelijkerwijs kenbaar zijn is dus niet voldoende. Degene die zich op verjaring beroept moet stellen, en zo nodig bewijzen, dat de schuldeiser daadwerkelijk bekend was met het bestaan van de vordering en de persoon van de ontvanger.
4.3.
Verweerder is eerst op 13 april 2022 ermee bekend geworden dat eiseres eigenaresse was van onroerend goed in het buitenland, toen verweerder het rapport van het IBF ontving. Eiseres had verweerder hier eerder niet over geïnformeerd. Eiseres heeft niet gesteld dat verweerder eerder op de hoogte was van de bouwgrond in het buitenland. De verjaringstermijn van artikel 3:309 van het BW is daarmee aangevangen op 14 april 2022. Bij het nemen van het primaire besluit op 25 april 2024 was dus minder dan vijf jaar verstreken, zodat de terugvordering niet is verjaard.
Is het indruiscriterium geschonden?
5. Eiseres voert aan dat de gemeente zozeer in strijd heeft gehandeld met wat van een redelijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat de bewijsmiddelen die daarmee zijn verkregen niet ten grondslag mogen worden gelegd aan het besluit. Daarmee beroept eiseres zich op het zogenoemde indruiscriterium.
5.1.
Het is eiseres ten eerste onduidelijk op basis van welke criteria zij is geselecteerd voor een rechtmatigheidsonderzoek. Pas in de beslissing op bezwaar voert verweerder aan dat project BUIG aanleiding was om eiseres te onderzoeken. Project BUIG zou zich richten op mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, aldus eiseres, maar dat geeft geen aanleiding tot een vermogensonderzoek bij eiseres. Als verweerder een onderzoeksproject inzet, dan mag verweerder daarna niet terugvallen op zijn algemene onderzoeksbevoegdheid om verder onderzoek te rechtvaardigen.
5.2.
Eiseres voert ten tweede aan dat het indruiscriterium is geschonden met het huisbezoek. De daarvoor geldende strenge regels van informed consent zijn overtreden. Tijdens het huisbezoek is eiseres onderworpen aan een doorzoeking, doordat kasten en lades zijn geopend. Weliswaar heeft het huisbezoek niet geleid tot bewijsmiddelen die ten grondslag zijn gelegd aan het besluit, maar eiseres is van mening dat het optreden van verweerder wel moet worden betrokken bij de vraag of het indruiscriterium is geschonden.
5.3.
Ten derde twijfelt eiseres eraan of de afgegeven machtiging door de juiste persoon is gebruikt. Eiseres heeft een machtiging afgegeven aan [naam 4] om het kadaster in Turkije te raadplegen, maar uit de rapportage is niet op te maken dat deze persoon het onderzoek heeft verricht. De nadere verklaring van de SVB van 30 september 2024 is niet met stukken onderbouwd en moet als verklaring van horen zeggen buiten beschouwing worden gelaten. Het ontbreken van een juiste schakel van mandaatverlening aan [naam 4] en een mogelijk valse verklaring van de SVB, druist zozeer in tegen hetgeen van een redelijk handelend bestuursorgaan kan worden verwacht, dat het gebruik van dit bewijsmiddel onrechtmatig moet worden geacht.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Als uitgangspunt bij de beoordeling heeft te gelden dat verweerder op grond van artikel 53a lid 6 van de Pw bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat een bijstandverlenend orgaan in beginsel bevoegd is om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing en wegens het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de algemene onderzoeksbevoegdheid risicoprofielen toe te passen. Daarbij mag echter niet in strijd worden gehandeld met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
6.1.
Uit de stukken die eiseres naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet open overheid heeft verkregen van verweerder en in het geding heeft gebracht, blijkt dat verweerder ernaar streeft elke ontvanger van een bijstandsuitkering eenmaal per drie tot vier jaar aan een rechtmatigheidsonderzoek te onderwerpen. Om de betreffende doelgroep te bereiken is, zo volgt uit de stukken, in 2021 een bestand gemaakt van alle ontvangers van een bijstandsuitkering die deze uitkering vóór 1 januari 2018 ontvingen en die in de afgelopen drie jaar niet aan een rechtmatigheidsonderzoek zijn onderworpen. Niet in geschil is dat eiseres aan die criteria voldoet. Verweerder heeft in aanvulling op de beslissing op bezwaar ter zitting toegelicht dat Project BUIG een rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoek is. In een kortdurend onderzoek wordt eerst beoordeeld of de uitkering rechtmatig is, alvorens wordt onderzocht of de uitkering doelmatig is. In het geval van eiseres heeft verweerder in het eerste kortdurende rechtmatigheidsonderzoek geconstateerd dat eiseres in de voorgaande jaren meer dan 28 dagen in het buitenland is verbleven. Daarin is aanleiding gezien een uitgebreider rechtmatigheidsonderzoek te doen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken, de beslissing op bezwaar en de toelichting van verweerder op zitting volgt dat geen onjuist gebruik is gemaakt van een risicoprofiel. Voor Project BUIG is een bestand gemaakt van alle ontvangers van een bijstandsuitkering in de gemeente, waarbij geen onderscheid is gemaakt op bijvoorbeeld nationaliteit. Ook de aanleiding tot het diepgaandere rechtmatigheidsonderzoek, het te lange verblijf in het buitenland, is een neutraal criterium om nader onderzoek te rechtvaardigen. Daarmee is evenmin sprake van ongerechtvaardigd onderscheid. Verweerder mocht op basis van deze criteria komen tot een rechtmatigheidsonderzoek van eiseres.
6.3.
Met betrekking tot het huisbezoek is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond niet kan leiden tot het beoogde doel. In het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat het huisbezoek onrechtmatig is geweest, dan zou dat volgens vaste rechtspraak moeten leiden tot het buiten beschouwing laten van de vruchten van dat huisbezoek. Niet in geschil is dat de resultaten van het huisbezoek geen onderdeel zijn van de genomen besluiten noch aanleiding hebben gevormd tot verder onderzoek. Er zijn daarom geen bewijsmiddelen die de rechtbank buiten beschouwing zou kunnen laten wanneer het huisbezoek als onrechtmatig zou worden beoordeeld. Eiseres heeft geen ander belang gesteld bij een oordeel van de rechtbank op dit punt.
6.4.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de machtiging aan [naam 4] als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat verweerder onderzoek mag doen in het buitenland door inschakeling van de medewerkers van het Bureau Sociale Zaken. Eiseres heeft daartoe een machtiging afgegeven aan [naam 4] om informatie op te vragen bij het Turkse kadaster, het loket voor onroerendezaakbelasting en de pensioenuitvoerder. In de rapportage van 12 april 2022 staat: “Op 30-03-2022 heeft de gemachtigde samen met zijn collega, SS, het kadaster van de gemeente Aksaray bezocht.” In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, dat er dan meer zaken zouden zijn dan [naam 4] zou kunnen behandelen, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de rapportage. Verweerder heeft naar aanleiding van de stellingen van eiseres navraag gedaan bij de SVB. De gang van zaken is door de SVB bevestigd. De rechtbank heeft evenmin aanleiding om aan de juistheid van de inhoud van die e-mails te twijfelen.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat het handelen van verweerder met betrekking tot het onderzoek naar eiseres niet in strijd met het indruiscriterium. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft vrijspraak gevolgen voor het besluit?
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij is vrijgesproken door de strafrechter. Dat sluit aan bij de overtuiging van eiseres dat zij niets heeft fout gedaan en aan het onderzoek haar volledige medewerking heeft gegeven. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat de vrijspraak geen invloed heeft op het besluit de bijstandsuitkering terug te vorderen. Als in het strafvonnis bijvoorbeeld is geoordeeld dat het onderzoek onrechtmatig was, dan zou dat van belang kunnen zijn voor het besluit. Verweerder moet daar goed onderzoek naar doen.
7.1.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Verweerder heeft een e-mail van 6 november 2024 van het Openbaar Ministerie aan verweerder in het geding gebracht waarin een korte toelichting is gegeven op het strafvonnis. Daarin staat: “Redenering van de rechter was - kort samengevat - dat verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijze hoefde te vermoeden dat de gegevens m.b.t. het eigendom van het stuk grond in Turkije gemeld moesten worden aan de uitkeringsinstantie.” Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat eiseres is vrijgesproken in verband met het ontbreken van opzet. De vraag of sprake is van opzet is niet relevant voor de beoordeling of sprake is van vermogen boven de vermogensgrens en of eiseres haar inlichtingenverplichting uit artikel 17 van de Pw is nagekomen. De vrijspraak van eiseres heeft dus geen gevolgen voor het besluit. De rechtbank is evenmin van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vrijspraak van eiseres. Verweerder heeft kennisgenomen van de aantekening mondeling vonnis en daarnaast nadere informatie opgevraagd bij het Openbaar Ministerie. Het is echter aan eiseres om een voldoende verband tussen de vrijspraak en het bestreden besluit te stellen en te onderbouwen. Verweerder heeft voldoende zorgvuldig onderzoek verricht.
Was sprake van vermogen?
8. Eiseres stelt dat geen sprake is geweest van vermogen waarover zij kon beschikken. De kinderen van eiseres zijn door hun vader. [naam 3] , niet erkend. [naam 3] wilde een deel van zijn vermogen aan de kinderen nalaten. Op dat moment, in 2003, waren de kinderen nog minderjarig. Het vermogen, de bouwgrond, is daarom op naam van eiseres geregistreerd. Bij het meerderjarig worden van de kinderen in 2011 heeft eiseres de bouwgrond op hun naam gezet. Eiseres voert aan dat sprake is van registratie van het vermogen en dat het vermogen vervolgens om niet is overgedragen. Eiseres heeft nooit over het vermogen kunnen beschikken. Alle betrokkenen hebben consistent verklaard dat het vermogen bedoeld is voor de kinderen, zo brengt eiseres naar voren. Omdat eiseres niet over dat vermogen kon beschikken, heeft zij de inlichtingenplicht niet geschonden. Het standpunt van verweerder dat ook vermogen dat de kinderen toebehoort van belang is voor het recht op bijstand, gaat niet op omdat de kinderen niet tot het huishouden van eiseres behoorden, aldus eiseres. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van de taxatiewaarde van het onroerend goed. Het maken van een exacte berekening is nagenoeg onmogelijk, omdat de waarde moet worden vastgesteld op een datum dertien jaar geleden. De bouwgrond was geen € 129.032,00 waard, aldus eiseres, en daarmee heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres de vermogensgrens heeft overschreden.
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat recht bestaat op bijstand voor zover iemand niet over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, zo volgt uit artikel 11 van de Pw. Op grond van artikel 31 van de Pw worden onder middelen verstaan alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin kan beschikken. Op grond van artikel 4 lid 1 sub c onder 3 van de Pw wordt onder gezin verstaan de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen. Het vermogen is blijkens artikel 34, eerste lid, sub a van de Pw de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. Uit artikel 17 van de Pw volgt dat de belanghebbende op verzoek van het college of onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, zo volgt uit artikel 58 lid 1 van de Pw. Het college moet de ten onrechte verleende bijstand dan terugvorderen. Het is aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
8.2.
Het is vaste jurisprudentie dat verweerder mag veronderstellen dat onroerende goed dat in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staat geregistreerd de vooronderstelling rechtvaardigen dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
9. Vast staat dat eiseres gedurende de te beoordelen periode eigenaresse was van een stuk bouwgrond in Turkije. Als uitgangspunt heeft te gelden dat eiseres de volledige eigendom had en daarmee kon beschikken over de bouwgrond. Door hiervan geen melding te maken, heeft eiseres de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over de bouwgrond in Turkije kon beschikken. Ook al zou eiseres de bouwgrond ten behoeve van de kinderen hebben gehouden, dan laat dat onverlet dat eiseres vrij was om daarover te beschikken (zoals verkopen). Verder is uit de basisregistratie persoonsgegevens en de toelichting op zitting duidelijk geworden dat de kinderen totdat zij zestien of zeventien jaar oud waren bij eiseres hebben gewoond en op die manier dus onderdeel uitmaakten van het gezin ten behoeve waarvan de bijstand is verstrekt. Dat eiseres voor verkoop van het onroerend goed een machtiging van de kantonrechter nodig zou hebben, zoals zij heeft gesteld, maakt niet dat eiseres niet over dat vermogen kon beschikken. Van eiseres zou kunnen worden verlangd dat zij een dergelijke machtiging zou verzoeken. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres over vermogen beschikte.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het taxatierapport overtuigend en consistent beschrijft hoe tot de waardering van de bouwgrond is gekomen. Eiseres heeft daartegenover enkel gesteld dat de bouwgrond minder waard was, zonder die stelling nader toe te lichten of te onderbouwen. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding aan de juistheid van het taxatierapport te twijfelen.
9.2.
De beroepsgrond slaagt dus niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres over vermogen boven de vermogensgrens beschikte en dat zij derhalve geen recht had op bijstand over de periode 31 oktober 2003 tot 12 februari 2012.
Conclusie en gevolgen
10. Al het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat verweerder de bijstandsuitkering terecht heeft herzien en teruggevorderd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. In beginsel is er ook geen aanleiding om haar proceskosten te vergoeden.
10.1.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen in hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de saldobiljetten van 8 februari 2024. Eiseres heeft gesteld dat de saldobiljetten van 8 februari 2024 besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Voorafgaand aan het besluit van 8 februari 2024 is geen terugvorderingsbesluit genomen, zodat het besluit geen rechtsgrond kent en de terugvordering niet-ontvankelijk is, aldus eiseres. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in de bezwaar heeft hersteld, maar eiseres heeft deze grond in beroep gehandhaafd om op deze manier aanspraak te kunnen maken op een proceskostenvergoeding.
10.2.
Bij de beoordeling van de rechtbank geldt als uitgangspunt dat een besluit een schriftelijke beslissing is van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit staat in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van 25 april 2024 een terugvorderingsbesluit is, waarmee een verplichting is ontstaan voor eiseres om een deel van de aan haar verstrekte bijstand terug te betalen. Het eerder ingediende bezwaar van eiseres, is aangemerkt als bezwaar tegen het besluit van 25 april 2024. Daarmee is eiseres niet in haar belangen geschaad. Zij heeft enkel eerder bezwaar gemaakt dan zij anders zou hebben gedaan. Dat geeft geen aanleiding tot een vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Mons, voorzitter, en mr. L.M. de Vries en mr. A.R. ten Berge, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
(…)
Artikel 14. Verbod van discriminatie
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Protocol 12 bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Artikel 1. Algemeen verbod van discriminatie
1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 3:307
1. Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
2. In geval van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd loopt de in lid 1 bedoelde termijn pas van de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, en verjaart de in lid 1 bedoelde rechtsvordering in elk geval door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising, zonodig na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst mogelijk was.
Artikel 3:309
Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
Participatiewet
Artikel 4
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
b. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
c. gezin:
1°.de gehuwden tezamen;
2°.de gehuwden met de tot hun last komende kinderen;
3°.de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen;
d. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9, 9a en 30, tweede lid, het in Nederland woonachtige pleegkind;
e. ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of de gehuwde op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn.
(...)
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
(…)
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
3. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht.
4. Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
(…)
Artikel 34
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
(…)
Artikel 53a
(…)
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
(…)
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2354
.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1664.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1659.
Zie de uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1835.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2778.
Zie de uitspraak van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:47.