Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNHO:2025:5967

In deze zaak verzoekt een werknemer, een pedagogisch medewerker, onder meer om toekenning van een billijke vergoeding van € 20.000,00 na niet-verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, omdat het kinderdagverblijf verboden onderscheid zou maken op grond van handicap of chronische ziekte. De kantonrechter wijst het verzoek af. De verzoeken om een transitievergoeding en de loonvorde...

Rechtbank Noord-Holland 13 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNHO:2025:5967 text/xml public 2025-06-13T17:00:06 2025-06-02 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Holland 2025-06-06 11565109 Uitspraak Beschikking NL Haarlem Civiel recht; Arbeidsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2025:5967 text/html public 2025-06-11T12:19:52 2025-06-13 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNHO:2025:5967 Rechtbank Noord-Holland , 06-06-2025 / 11565109
In deze zaak verzoekt een werknemer, een pedagogisch medewerker, onder meer om toekenning van een billijke vergoeding van € 20.000,00 na niet-verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, omdat het kinderdagverblijf verboden onderscheid zou maken op grond van handicap of chronische ziekte. De kantonrechter wijst het verzoek af. De verzoeken om een transitievergoeding en de loonvordering worden wel toegewezen. De werkgever heeft geen verweer gevoerd en is niet verschenen.

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer / rekestnummer: 11565109 AO VERZ 25-22

Beschikking van 6 juni 2025

in de zaak van

[verzoeker] ,

te [plaats 1],

verzoekende partij,

hierna te noemen: [verzoeker],

gemachtigde: mr. drs. S.M. Krens,

tegen

STICHTING KINDERDAGVERBLIJF "[verweerder]",

te [plaats 2],

verwerende partij,

hierna te noemen: [verweerder],

die niet heeft gereageerd en niet is verschenen.

De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt een werknemer, een pedagogisch medewerker, onder meer om toekenning van een billijke vergoeding van € 20.000,00 na niet-verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, omdat het kinderdagverblijf verboden onderscheid zou maken op grond van handicap of chronische ziekte. De kantonrechter wijst het verzoek af. De verzoeken om een transitievergoeding en de loonvordering worden wel toegewezen. De werkgever heeft geen verweer gevoerd en is niet verschenen.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van [verzoeker] van 24 februari 2025 met 7 producties;

- aanvullende stukken van [verzoeker] van 19 mei 2025 met productie 8;

- de mondelinge behandeling van 26 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.


<nr>2</nr>De feiten 2.1.
[verzoeker] (geboren [geboortedatum] 1981) was sinds 8 januari 2024 in dienst bij [verweerder] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 januari 2025. [verzoeker] had de functie van pedagogisch medewerker en ontving aan salaris € 2.586,05 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld en exclusief 4% eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Kinderopvang van toepassing.
2.2.
In artikel 5.10 lid 1 CAO Kinderopvang is bepaald dat werknemers tijdens de eerste zes maanden van arbeidsongeschiktheid recht hebben op 100% van het loon en tijdens maand zeven tot en met twaalf 90% loon krijgen doorbetaald.
2.3.
[verzoeker] heeft zich op 11 april 2024 ziekgemeld wegens zwangerschap gerelateerde klachten. Haar zwangerschapsverlof startte op 21 mei 2024 en haar geboorteverlof eindigde op 9 september 2024. In deze periode ontving [verzoeker] eerst een Ziektewetuitkering en daarna een WAZO-uitkering.
2.4.
[verzoeker] was vanaf 9 september 2024 weer hersteld en arbeidsgeschikt. Op initiatief van [verweerder] heeft [verzoeker] aansluitend op het geboorteverlof nog openstaande verlofdagen opgenomen tot 30 september 2024. Daarna is zij weer aan het werk gegaan.
2.5.
Op 12 oktober 2024 is [verzoeker] opnieuw uitgevallen, dit keer wegens andere klachten dan zwangerschap gerelateerde klachten, namelijk psychische klachten. Zij heeft sindsdien niet meer gewerkt.
2.6.
Per app-bericht van 29 november 2024 heeft [verweerder] aan [verzoeker] laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet werd verlengd en zou eindigen per 1 januari 2025, gezien ‘de onzekerheid over jouw gezondheid, je privé omstandigheden en de hersteltijd’.
2.7.
Over de periode van 12 oktober 2024 tot en met 31 december 2024 heeft [verweerder] aan [verzoeker] 90% van haar loon betaald.
2.8.
Per 1 januari 2025 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen geëindigd.
<nr>3</nr>Het verzoek 3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter onder meer om betaling van de wettelijke transitievergoeding en betaling van het achterstallige loon over de periode 12 oktober 2024 tot en met 31 december 2024. De loonvordering betreft het verschil tussen 90% en 100%, nu sprake was van een andere ziekteoorzaak dan de zwangerschap en bovendien meer dan vier weken zat tussen beide ziekteperioden. Daarnaast verzoekt [verzoeker] een billijke vergoeding ter hoogte van € 20.000,00. Zij voert daartoe aan dat [verweerder] bij het niet verlengen van het tijdelijke contract verboden onderscheid zou hebben gemaakt op grond van een handicap/chronische ziekte.
3.2.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd.
<nr>4</nr>De beoordeling 4.1.
Omdat [verweerder] geen verweer heeft gevoerd en niet naar de mondelinge behandeling is gekomen, is onduidelijk wat zij van de zaak vindt. Dit brengt mee dat de kantonrechter vooralsnog uitgaat van de feiten en omstandigheden waarop [verzoeker] haar verzoeken baseert.

Transitievergoeding
4.2.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een wettelijke transitievergoeding van € 948,48 wordt door de kantonrechter toegewezen, omdat deze in de procedure niet is betwist en niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Nu de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verweerder] is geëindigd, heeft [verzoeker] recht op deze vergoeding (zie artikel 7:673 lid 1 onderdeel a onder 3 BW). De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 31 januari 2025.

Loonvordering
4.3.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 756,81 bruto (inclusief vakantietoeslag en eindejaarstoeslag) aan achterstallig loon over de periode van 12 oktober 2024 tot en met 31 december 2024 wordt ook toegewezen, nu dit in deze procedure niet is betwist en niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Zoals [verzoeker] heeft aangevoerd, was geen sprake van één aaneengesloten periode van arbeidsongeschiktheid omdat [verzoeker] eerst uitviel wegens zwangerschap gerelateerde klachten en later wegens mentale klachten, terwijl tussen de beide ziekteperiodes ook nog eens tenminste vier weken gelegen was. De gevorderde wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over het loon worden ook toegewezen, omdat [verweerder] te laat heeft betaald.

Geen billijke vergoeding wegens verboden onderscheid
4.4.
Dan moet het verzoek tot toekenning van de billijke vergoeding worden beoordeeld. [verzoeker] verzoekt betaling van € 10.000,00 aan inkomensverlies en € 10.000,00 aan emotionele schade. De kantonrechter zal eerst beoordelen of [verweerder] jegens [verzoeker] een verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt.
4.5.
In artikel 4 Wet gelijke behandeling handicap chronische ziekte (hierna: Wgbh/cz) staat dat onderscheid bij arbeid vanwege handicap of chronische ziekte niet is toegestaan. In deze wet worden deze begrippen niet nader gedefinieerd.
4.6.
Voor invulling van de begrippen handicap of chronische ziekte wordt gekeken naar de Europese Richtlijn en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU op dit punt, waar wordt aangesloten bij het begrip “disabled” voor zowel een handicap als chronische ziekte. Daaruit volgt dat, om te spreken van een handicap of chronische ziekte in de zin van de Wgbh/cz, vereist is dat het letsel onomkeerbaar (handicap) of langdurig (chronische ziekte) van aard is, waarbij de (on)mogelijkheid van herstel een essentieel element is.
4.7.
[verzoeker] heeft gesteld dat de beëindiging/niet-verlenging van de arbeidsovereenkomst in strijd is met de Wgbh/cz. Het was [verweerder] immers bekend dat [verzoeker] met psychische problemen kampte. Zij had dit bij haar sollicitatie al aangegeven. Ter zitting heeft [verzoeker] aangegeven nog steeds met die klachten te kampen en onder behandeling van een psycholoog te staan. Haar herstel wordt vertraagd door haar gezinsomstandigheden. [verzoeker] heeft dit ondersteund met een korte verklaring van 3 april 2025 van een psychiater en een psycholoog, waarin staat: “Vanaf 11 november 2024 tot heden is bovenstaande patiënte bij ons in zorg vanwege mentale klachten.”
4.8.
De kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een handicap of chronische ziekte in de zin van artikel 4 Wgbh/cz. Op basis van de medische verklaring kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een langdurige of onomkeerbare lichamelijke aandoening. Het oordeel van een arts dat daarvan sprake is of zou kunnen zijn, ontbreekt. Het enkele feit dat [verzoeker] sinds november 2024 wordt behandeld voor mentale klachten, dat zij dergelijke klachten volgens haar zeggen eerder heeft gehad en dat het nog onzeker is hoe deze klachten in de toekomst zullen uitpakken, is onvoldoende om deze klachten te kunnen kwalificeren als een handicap of chronische aandoening. Zo is geen enkele informatie beschikbaar over de te verwachten duur en het beloop van de klachten.
4.9.
De kantonrechter oordeelt dat, nu niet vast staat dat sprake is van een chronische ziekte, ook geen sprake kan zijn van verboden onderscheid door [verweerder] bij het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Een billijke vergoeding op deze grond wordt afgewezen.

Geen billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen/nalaten
4.10.
[verzoeker] heeft nog twee andere gronden aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek tot de billijke vergoeding. Zo heeft [verweerder] een verkeerde ziektedatum aan het UWV doorgegeven (11 april 2024 in plaats van 12 oktober 2024) en heeft [verweerder] aan [verzoeker] emotionele schade berokkend door op 20 januari 2025 aan de gemachtigde van [verzoeker] te mailen, dat [verzoeker] “bezig is met hetzelfde spel als bij haar vorige werkgever. Zij heeft 3 maanden gewerkt binnen het jaarcontract. Bij haar vorige werkgever heeft zij dezelfde tactiek ingezet, niet werken, maar wel betaald willen worden.”
4.11.
De lat voor het toewijzen van een billijke vergoeding ligt hoog. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever slechts sprake zal zijn in uitzonderlijke gevallen. Het niet (tijdig) doorgeven van de (verkeerde) ziektedatum is mogelijk belastend geweest voor [verzoeker], maar ter zitting is gebleken dat dit inmiddels ook weer is opgelost. De kantonrechter oordeelt dat dit niet te kwalificeren is als ernstig verwijtbaar. De opmerking over ‘hetzelfde spel spelen als bij vorige werkgever’ is evenmin netjes, maar op zichzelf onvoldoende om ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan te nemen. Daar komt bij dat de betreffende opmerking is gemaakt nadat het dienstverband al was geëindigd.
4.12.
De emotionele schade van [verzoeker] is daarbij niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door een medische verklaring. Gelet hierop is er onvoldoende reden voor toekenning van een immateriële schadevergoeding. Het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt ook op deze gronden afgewezen.

Buitengerechtelijke kosten
4.13.
Het verzoek tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 992,05 wordt toegewezen, nu dit in deze procedure niet is betwist en niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

Proceskosten
4.14.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder], omdat [verweerder] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

Eindafrekening
4.15.
[verweerder] wordt tot slot veroordeeld tot verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie van de eindafrekening. Die vordering wordt bij gebrek aan verweer toegewezen. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden. Het verzoek van [verzoeker] om een dwangsom wordt dus afgewezen.
<nr>5</nr>De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 948,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 januari 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 756,81 bruto aan achterstallig loon over de periode van 12 oktober 2024 tot en met 31 december 2024, voorzien van een eindafrekening met een deugdelijke bruto/netto specificatie, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2024 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.3.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 992,05 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.206,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een eindafrekening met deugdelijke netto-/brutospecificatie te verstrekken,
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.

Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000.

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.

Artikel delen