Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNHO:2025:6719

Aanvraag ter legalisatie van een reeds bestaande situatie voor wat betreft het slopen en/of wijzigen van een gemeentelijk monument. Belangenafweging artikel 13 van de Erfgoedverordening. De rechtbank overweegt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het monumentenbelang zich in dit geval niet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwplan verzet.

Rechtbank Noord-Holland 24 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNHO:2025:6719 text/xml public 2025-06-24T15:00:09 2025-06-19 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Holland 2025-06-17 HAA 24/31 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Alkmaar Bestuursrecht; Omgevingsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2025:6719 text/html public 2025-06-20T12:36:09 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNHO:2025:6719 Rechtbank Noord-Holland , 17-06-2025 / HAA 24/31
Aanvraag ter legalisatie van een reeds bestaande situatie voor wat betreft het slopen en/of wijzigen van een gemeentelijk monument. Belangenafweging artikel 13 van de Erfgoedverordening. De rechtbank overweegt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het monumentenbelang zich in dit geval niet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwplan verzet.

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 24/31
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?>Vereniging Oud Enkhuizen
(gemachtigde: mr. V.B. Bugday),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen
(gemachtigden: mr. B.C. Slijkerman, J.R. Bleeker en L. Luijt).
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over de door het college verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van vier appartementen, een winkelruimte, een studio en een woning op de locatie [adres] te Enkhuizen.
1.1
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 15 juni 2023 verleend.
1.2
De Vereniging heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3
Met het bestreden besluit van 24 november 2023 op het bezwaar van de Vereniging is het college bij dat besluit gebleven.
1.4
De Vereniging heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens de Vereniging, de gemachtigde van de Vereniging en de gemachtigden van het college.
De totstandkoming van het bestreden besluit
Feiten en omstandigheden
2.1
Vergunninghouder heeft op 13 januari 2023 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het realiseren van vier appartementen, een winkelruimte, een studio en een woning. De aanvraag bestaat uit het (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
2.2
Het project ligt in een gebied waar de bestemmingsplannen “Binnenstad Havens” en het “Parapluplan Enkhuizen” gelden.
2.3
De bestaande situatie op de locatie [adres] bestaat uit een winkelpand op de begane grond en woningen op de eerste en tweede verdieping. De gevraagde vergunning betreft naast het onder 2.1 genoemde ook uit het vergroten van de monumentale kap en het slopen van de achtergevel van het gemeentelijke monument. De monumentale kap was ten tijde van de aanvraag reeds gesloopt en vervangen door de huidige kap, waarbij een deel van de oorspronkelijke materialen verloren is gegaan. Er is dus sprake van een aanvraag ter legalisatie van een reeds bestaande situatie voor wat betreft het slopen en/of wijzigen van het monument.

Het bestreden besluit

3. Met het besluit van 15 juni 2023, in stand gelaten met het bestreden besluit van 24 november 2023, heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Op grond van (voor zover thans van toepassing) artikel 13 van de Erfgoedverordening (hierna: de verordening) kan een vergunning voor het wijzigen van een gemeentelijk monument enkel worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beoordeling heeft het college rekening gehouden met het gebruik van het monument. Het college neemt het standpunt in – na het afwegen van alle belangen – dat de monumentenzorg zich niet verzet tegen de gevraagde omgevingsvergunning.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of het college een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de Vereniging.
5.1
Het college heeft de omgevingsvergunning enerzijds verleend voor het realiseren van vier appartementen, een winkelruimte, een studio en een woning. Hiertegen heeft de Vereniging geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dit onderdeel van de omgevingsvergunning daarom niet. Anderzijds heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een gemeentelijk monument. Hiertegen heeft de Vereniging wel gronden ingebracht. Kort gezegd stelt de Vereniging dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het wijzigen en/of slopen van een gemeentelijk monument en dat een reconstructie conform het advies van de Erfgoedcommissie moet plaatsvinden.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 januari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Voorts zijn de tot die datum als bestemmingsplan geldende plannen “Binnenstad en Havens” en het “Parapluplan Enkhuizen” van toepassing, die vanaf die datum onderdeel zijn van het omgevingsplan.

Juridisch kader
7.1
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo in samenhang gelezen met de verordening, is het verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijk monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
7.2
In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de verordening is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het bevoegd gezag een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

In artikel 13 van de verordening is bepaald dat de vergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Bespreken van de beroepsgronden

8. De rechtbank stelt vast dat er overeenstemming bestaat tussen partijen dat het pand [adres] een gemeentelijk monument is.

Belangenafweging op grond van artikel 13 van de verordening
9.1
De Vereniging voert aan dat het college haar belangen, bestaande uit het behoud van het gemeentelijk monument en het behoud van het historisch erfgoed van Enkhuizen, niet heeft meegewogen. De ‘bijzondere situatie’ waar het college op doelt, is dat het monument reeds is gesloopt en herstel daarvan veel geld en moeite zou kosten. Dat is volgens de Vereniging geen bijzondere situatie, herstel van een monument gaat immers vrijwel altijd met kosten en moeite gepaard. De omstandigheid dat het monument al is gesloopt, hoort niet mee te wegen bij de beoordeling of de omgevingsvergunning had moeten worden verleend. Deze redenering zou ertoe kunnen leiden dat elke initiatiefnemer simpelweg kan beginnen met slopen en pas daarna een legalisatie-aanvraag tot wijziging doet. Illegaal handelen wordt dan beloond, dat kan volgens de Vereniging niet de bedoeling zijn. Het verrichten van werkzaamheden zonder vergunning voor het wijzigen dient voor rekening en risico van de initiatiefnemer te komen. Bovendien gaat van de omgevingsvergunning een bepaalde precedentwerking uit.
9.2
Het college stelt zich op het standpunt dat er wel degelijk een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hoezeer het belang van monumentenzorg ook wordt meegenomen, dient het college een ruimere belangenafweging te maken. Het college heeft advies gevraagd aan de Erfgoedcommissie, die de monumentale en cultuurhistorische waarden beoordeelt. Dit zijn de belangen van de Vereniging. Dat het college gemotiveerd heeft afgeweken van het advies betekent niet dat de belangen niet zijn meegewogen, maar dat in dit specifieke geval die belangen ondergeschikt zijn geacht. Het college heeft ook meegewogen dat de werkzaamheden aan de kap reeds hebben plaatsgevonden en oorspronkelijke materialen verloren zijn gegaan. De oude materialen die nog bruikbaar waren, zijn bewaard gebleven en verwerkt in het pand. Herstel zou met veel moeite en kosten gepaard gaan, terwijl de kap vanwege het verloren gaan van de historische balken niet meer in originele staat teruggebracht kan worden. Bovendien heeft het pand een aantal jaren leeg gestaan, waardoor het in verval is geraakt. De uitgevoerde werkzaamheden zijn bedoeld ter voorkoming van erger verval en ineenstorting van de dakconstructie. Het visuele aangezicht is naar de mening van het college niet onevenredig geschaad, het pand is in zijn uiterlijke verschijningsvorm passend gebleven in het beeld van de omgeving. Bovendien hebben de werkzaamheden slechts plaatsgevonden aan de achterkant. De kap aan de voorkant – met de aanduiding ‘karakteristiek’ – is ongewijzigd gebleven. Tot slot heeft het college meegewogen dat er anders geen woningen zouden kunnen worden gerealiseerd op deze locatie, en het realiseren van woningen is een wenselijke ontwikkeling die een maatschappelijk belang dient. De vrees van de Vereniging voor precedentwerking begrijpt het college, maar dat wil het college ook absoluut voorkomen. Vandaar dat de bijzondere situatie uitgebreid wordt omschreven, zodat precedentwerking wordt voorkomen.
9.3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 13 van de verordening volgt niet dat wijziging van een monument alleen is toegestaan wanneer dit noodzakelijk is voor het gebruik. Het college moet een belangenafweging maken, waarbij het erom gaat of de aantasting van het monument, gelet op alle omstandigheden en belangen – waaronder uitdrukkelijk ook het gebruik van het monument – aanvaardbaar is. Het college dient de belangen van de aanvrager af te wegen tegen de belangen van het beschermde monument en rekening moet worden gehouden met het gebruik dat van het monument wordt gemaakt. De rechter toetst enkel de door het college gemaakte belangenafweging. Het belang van de monumentenzorg heeft geen voorrang op andere belangen waaronder het belang van realiseren van woningen, maar is daaraan nevengeschikt. Dat uiteindelijk door het college aan het belang bij realisering van het bouwplan een zwaarder gewicht is toegekend dan aan het belang bij integrale instandhouding van het monument, maakt niet direct dat de belangenafweging niet juist dan wel ondeugdelijk is geweest.
9.3.2
In de redengevende beschrijving voor het gemeentelijk monument [adres] staat “het pand heeft bijzondere monumentale gegevens. De voorgevel is beeldbepalend en verdient bescherming.” Uit de aanvraag blijkt dat het om een nieuwe kapconstructie op het achtergebouw gaat. Deze is vanaf de straat niet zichtbaar. De kap aan de voorzijde van het pand heeft de aanduiding “karakteristiek” en deze is ongewijzigd gebleven. Uit het advies blijkt dat de commissie negatief heeft geadviseerd omdat de noodzaak voor de sloop en verhoging van de kap en het vervangen van de achtergevel niet is aangetoond en met beide ingrepen hoge monumentale waarden onherstelbaar verloren zijn gegaan. Het college heeft gemotiveerd dat de oorspronkelijke materialen die verloren zijn gegaan, omdat de werkzaamheden reeds hebben plaatsgevonden, enkel materialen zijn die onderhevig zijn geweest aan de tijd. Ter zitting heeft het college een foto laten zien om de staat van de balken te tonen. De oorspronkelijke materialen die wel nog bruikbaar waren zijn bewaard gebleven en verwerkt in het pand. Bovendien zou – als de kap hersteld moet worden – een bewoner zijn huis moeten verlaten, omdat de bovenste verdieping dan niet bruikbaar is als woning.
9.3.3
De rechtbank is van oordeel dat het college alle aspecten in kaart heeft gebracht en de belangen inzichtelijk tegen elkaar heeft afgewogen. De rechtbank overweegt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het monumentenbelang zich in dit geval niet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwplan verzet.

Motiveringsgebrek
10.1
De Vereniging voert aan dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Het advies van de Erfgoedcommissie is negatief en het college is zonder motivering hiervan afgeweken. Bij de sloop en vergroting van de oorspronkelijke kap zijn naar mening van de Erfgoedcommissie hoge monumentale waarden onherstelbaar verloren gegaan. Door het college wordt erkend dat de verhoging van het dak afbreuk doet aan cultuurhistorische waarde van het pand, maar het college onderbouwt niet waarom zij desondanks meewerken. De stelling van het college dat de vergunninghouder geen woningen zou kunnen realiseren als aan de voorwaarden van de Erfgoedcommissie zou worden voldaan, wordt niet gemotiveerd. De Vereniging voert aan dat, ook wanneer de monumentale kap in stand zou zijn gehouden, er woningen in het pand gerealiseerd kunnen worden. Op het perceel geldt de dubbelbestemming “Waarde – beschermd stadsgezicht”, door het college wordt nagelaten te motiveren hoe het besluit zich verhoudt tot deze dubbelbestemming.
10.2
Het college stelt zich op het standpunt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het college verantwoordelijk is voor de beoordeling of het belang van de monumentenzorg zich verzet tegen een gevraagde omgevingsvergunning en dat zij niet gebonden zijn aan adviezen van de Erfgoedcommissie. Ook mogen zij op grond van het algemeen belang, waaronder maatschappelijke belangen, afwijken van een negatief welstandsadvies. Het college stelt in het verweerschrift dat het feit dat de Vereniging het niet eens is met de vergunning, niet betekent dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Ter zitting heeft het college toegelicht dat – indien de kap verwijderd zou moeten worden – er een woning minder gerealiseerd had kunnen worden. De tweede verdieping van dat appartement zou niet leefbaar zijn omdat het plafond dan 155 cm hoog zou zijn, volgens het Bouwbesluit is 210 cm vereist voor bestaande bouw. Ten aanzien van de dubbelbestemming merkt het college op dat dit in zekere zin in de afweging is meegewogen.
10.3
De rechtbank volgt het college in haar standpunt dat zij kan afwijken van het advies van de Erfgoedcommissie, indien zij dat motiveert. De rechtbank is van oordeel dat het college afdoende gemotiveerd is afgeweken van het advies. Het college heeft met de motivering in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank ook toereikend gemotiveerd waarom het monumentenbelang zich niet verzet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.

Zorgvuldigheidsbeginsel
11.1
De Vereniging voert aan dat bij de voorbereiding niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen is vergaard, nu het bouwhistorisch onderzoek niet bij de besluitvorming is betrokken. De stelling dat het pand in verval was en de werkzaamheden nodig waren bevreemdt de Vereniging dan ook. Dit blijkt ook niet uit het onderzoek uit 2016.
11.2
De rechtbank volgt de Vereniging hierin niet. Het bouwhistorisch rapport waar de Vereniging naar verwijst geeft geen, dan wel te weinig, informatie over de bouwkundige staat van het pand. Bovendien valt dit ook niet meer te controleren omdat de kap feitelijk al is weggehaald. Het college heeft een bouwstop opgelegd en – zoals ter zitting toegelicht – de staat van de materialen die wel nog aanwezig waren vastgesteld in een rapport. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het onderzoeksrapport uit 2016 blijkt dat de kap sowieso niet meer geheel in originele staat verkeerde. De beroepsgrond slaagt niet.

Sanctie
12.1
De Vereniging voert met verwijzing naar artikel 20 van de verordening aan dat het college in de daar bedoelde gevallen geen keuze heeft dan een overtreder te sanctioneren. In dit geval heeft het college de overtreder ‘beloond’ door een omgevingsvergunning te verlenen, nadat de vergunninghouder een excuusbrief heeft geschreven.
12.2
Deze beroepsgrond treft geen doel. De bepaling waar de Vereniging naar verwijst betreft een strafbepaling in de verordening. De eventuele toepassing daarvan valt buiten de beoordeling in het kader van de vergunningaanvraag. Dat geldt evenzeer voor de ter zitting ingenomen stelling dat ondanks de bouwstop door is gegaan met de bouw en het college had moeten ingrijpen. In de stukken heeft de rechtbank voor deze stelling overigens geen steun gevonden.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de Vereniging geen gelijk krijgt en de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. De Vereniging krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4168, ro. 12.5.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1468, ro. 4.2.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1104.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2890.

Artikel delen