Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNHO:2025:7700

Huurrecht. Dringend eigen gebruik. Eiser kan niet in de woning van overleden partner blijven en heeft eigen woning dringend nodig. Dat eiser eerst wilde verkopen maar nu zelf weer terug wil naar de woning maakt het niet anders. Belang eiser prevaleert.

Rechtbank Noord-Holland 16 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNHO:2025:7700 text/xml public 2025-07-16T17:00:09 2025-07-08 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Holland 2025-07-09 11383135 CV EXPL 24-7682 Uitspraak Bodemzaak NL Haarlem Civiel recht; Verbintenissenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2025:7700 text/html public 2025-07-15T09:20:56 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNHO:2025:7700 Rechtbank Noord-Holland , 09-07-2025 / 11383135 CV EXPL 24-7682
Huurrecht. Dringend eigen gebruik. Eiser kan niet in de woning van overleden partner blijven en heeft eigen woning dringend nodig. Dat eiser eerst wilde verkopen maar nu zelf weer terug wil naar de woning maakt het niet anders. Belang eiser prevaleert.

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer: 11383135 CV EXPL 24-7682

Vonnis van 9 juli 2025

in de zaak van

[eiser] ,

te [plaats 1],

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser],

gemachtigde: mr. B.L.A. Bancken,

tegen

[gedaagde] ,

te [plaats 2],

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde],

gemachtigde: mr. M. Heikens.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 29 januari 2025

- het bericht van 5 mei 5025 met productie(s) van [eiser]- de mondelinge behandeling van 26 mei 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
<nr>2</nr>De feiten 2.1.
[eiser] is de eigenaar van de woning aan het adres [adres] te [plaats 2] (verder: de woning).
2.2.
Begin 2017 had [gedaagde], vanwege het verbreken van zijn relatie, woonruimte nodig. [eiser], die toen met [gedaagde] bevriend was, heeft [gedaagde] zijn intrek in de woning laten nemen. Aanvankelijk woonden [eiser] en [gedaagde] samen in de woning, met dien verstande dat [eiser] al veel naar zijn vriendin ging. Later trok [eiser] bij zijn vriendin in. Zijn inboedel liet hij in de woning achter. [gedaagde] bleef in de woning die hij thans met zijn minderjarige zoon bewoont. De zoon gaat vanaf september 2025 naar een middelbare school in [plaats 3].
2.3.
[eiser] heeft de afgelopen jaren aangegeven dat [gedaagde] een andere woning moest gaan zoeken. Aanvankelijk was [eiser] voornemens de woning te verkopen maar toen zijn vriendin ongeneeslijk ziek bleek te zijn, kreeg hij de wens de woning zelf weer te betrekken. [gedaagde] heeft aangegeven op zoek te zijn naar een andere woonruimte maar dat deze niet beschikbaar is.
2.4.
In 2024 heeft [eiser] een gerechtelijke procedure gestart om de huur te beëindigen op grond van onvoorziene omstandigheden, welke vordering door de kantonrechter bij vonnis van 5 juni 2024 werd afgewezen.
2.5.
Bij aangetekende brief van 10 juli 2024 heeft [eiser] de huurovereenkomst opgezegd wegens dringend eigen gebruik: als zijn vriendin komt te overlijden, zal hij niet in haar woning kunnen blijven.
2.6.
Op 1 mei 2024 is [eiser] met zijn vriendin een geregistreerd partnerschap aangegaan, waarna zij op 3 mei 2024 is overleden.
<nr>3</nr>Het geschil 3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen partijen eindigt, wordt vastgesteld op 10 januari 2025 en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij de woning nodig heeft voor dringend eigen gebruik. Zijn partner is inmiddels overleden en haar woning is nagelaten aan haar zoon. De woning zal snel moeten worden verkocht omdat zowel [eiser] als de zoon de financiële middelen niet hebben om in de woning te blijven. Daarnaast is [eiser] aan het herstellen van prostaatkanker. [eiser] komt niet in aanmerking voor sociale huur en heeft onvoldoende inkomen om in aanmerking te komen voor particuliere huur. Hij is daarom ook niet in staat om een andere woning te kopen.
3.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van dringend eigen gebruik. De gezondheid van [eiser] maakt niet dat terugkeer naar het gehuurde nodig is. Het lijkt erop dat de noodzaak zit in de financiële positie van [eiser]. Door een hogere huur te betalen, waartoe [gedaagde] bereid is, kan dit worden opgelost. Daarnaast weegt het belang van [gedaagde] en zijn minderjarige zoon zwaarder dan het belang van [eiser] en heeft [eiser] niet aangetoond dat andere passende woonruimte voor [gedaagde] beschikbaar is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
<nr>4</nr>De beoordeling 4.1.
Uit artikel 7:274 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat voor een geslaagd beroep op opzegging van de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik, moet worden voldaan aan drie vereisten: - [eiser] moet aannemelijk maken dat hij het verhuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik,

- voldoende moet blijken dat [gedaagde] andere passende woonruimte kan verkrijgen en- de belangen van [eiser] bij beëindiging van de huur moet zwaarder wegen dan die van [gedaagde] bij voortzetting van de huur.

Dringend eigen gebruik
4.2.
[eiser] heeft als dringend eigen gebruik aangevoerd dat hij door het overlijden van zijn partner dakloos wordt. Uit de stukken blijkt dat de woning van zijn partner toebedeeld wordt aan haar zoon en zijn gezin (partner en een jong kind). Voor zowel [eiser] als het gezin van de zoon is het financieel niet haalbaar in de woning te blijven wonen. De zoon wil de woning in ontruimde staat verkopen en heeft daartoe al stappen gezet. [eiser] zal daarom moeten vertrekken.
4.3.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] zelf een huurwoning kan zoeken of een andere woning kan kopen wordt gepasseerd. Dat de verhuurder ook andere mogelijkheden heeft om in zijn huisvestingsbehoefte te voorzien, staat aan het dringend eigen gebruik niet in de weg, tenzij de keuze voor de andere mogelijkheid bepaald is aangewezen. Dat is hier niet het geval: wegens het bezit van een eigen woning komt [eiser] niet in aanmerking voor een sociale huurwoning en hij heeft onvoldoende betwist aangevoerd dat hij niet de financiële middelen heeft om in de vrije sector te huren of een andere woning te kopen. Ook het verweer van [gedaagde] dat [eiser] de woning wil(de) verkopen slaagt niet. Dat [eiser] dat voornemen aanvankelijk had toen de ongeneeslijke ziekte van zijn vriendin zich nog niet had gemanifesteerd, maakt niet dat hij in verband met de gewijzigde omstandigheden geen rechtsgeldig beroep op dringend eigen gebruik zou kunnen doen. Ook het verweer dat niet is aangetoond dat het noodzakelijk is dat [eiser] naar specifiek deze woning moet terugkeren, kan niet slagen. [eiser] heeft de woning nodig omdat hij anders dakloos raakt, niet omdat hij wegens fysieke redenen niet meer in de woning van zijn partner kan blijven.

Passende woonruimte
4.4.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat passende woonruimte niet betekent dat het moet gaan om “soortgelijke” woonruimte. De vervangende woonruimte kan dus wezenlijk anders zijn dan de gehuurde woning zoals: minder woongenot, een hogere huurprijs of een minder gunstige ligging. Het gaat er om dat de vervangende woonruimte passend is voor [gedaagde]. Verder geldt niet dat op dit moment een concreet aanbod voor vervangende woonruimte beschikbaar moet zijn maar dat voldoende moet blijken dat in het algemeen passende vervangende woonruimte voorhanden is.
4.5.
[eiser] heeft advertenties in het geding gebracht waaruit blijkt dat diverse woningen binnen de prijsklasse van [gedaagde] beschikbaar zijn in de (ruime) omgeving van [plaats 2]. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat die woningen niet passend zijn. Hij heeft enkel aangevoerd dat hij zeer vaak reageert op woningen maar hiervoor niet in aanmerking komt. Gezien voornoemd juridisch toetsingskader doet dit niets af aan het feit dat passende woningen wel voorhanden zijn.

Belangenafweging
4.6.
Beoordeeld moet worden of van [eiser], de belangen van beide partijen in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt voortgezet.
4.7.
Uit de overwegingen inzake het dringend eigen gebruik volgt het belang van [eiser], namelijk dat hij na het overlijden van zijn partner dakloos dreigt te worden terwijl hij eigenaar is van een woning en het dus in de rede ligt dat hij daarvan gebruik maakt. Het belang van [gedaagde] bestaat (ook) uit het risico dakloos te worden. [gedaagde] en zijn zoon zijn echter niet specifiek gebonden aan [plaats 2] en er is voldoende passende woonruimte in de ruime omgeving van [plaats 2]. De financiële mogelijkheden van [gedaagde] lijken groter dan die van [eiser]. Ten slotte neemt de kantonrechter ook mee dat aanvankelijk sprake was van een vriendendienst waarbij [gedaagde] de woning kon gaan gebruiken toen hij dringend behoefte had aan tijdelijke woonruimte.
4.8.
Alle belangen in aanmerking nemend, weegt het belang van [eiser] zwaarder dan dat van [gedaagde].

Conclusie
4.9.
Omdat aan alle vereisten is voldaan, is de conclusie dat [eiser] de huur rechtsgeldig heeft opgezegd. Van [eiser] kan niet worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt voortgezet. De datum van beëindiging zal worden vastgesteld op 1 november 2025. [eiser] heeft namelijk op grond van artikel 4:28 BW een recht op voortgezet gebruik van de woning van zijn partner gedurende zes maanden na het overlijden, zijnde tot november 2025. [eiser] komt daarom niet direct zonder woning te zitten en [gedaagde] heeft voldoende tijd om vervangende woonruimte te vinden.

Uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
[eiser] heeft verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Echter, op grond van artikel 7:272 lid 1 BW blijft de opgezegde huurovereenkomst van rechtswege van kracht tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op de vordering van de verhuurder om een datum voor het einde van de huurovereenkomst vast te stellen. Dit betekent dat een beslissing in beginsel niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.

Dat zou slechts anders kunnen zijn indien het [gedaagde] slechts is te doen om het rekken van een kansloze zaak. Dat dit het geval is, heeft [eiser] onvoldoende aangetoond en volgt ook niet uit dit vonnis, zodat in het onderhavige geval de hoofdregel van artikel 7:272 lid 1 BW zal worden gevolgd en dit vonnis niet bij voorraad uitvoerbaar zal worden verklaard.
4.11.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de ontruiming zal worden afgewezen. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat immers ook een veroordeling tot betaling van de nakosten (art. 237 lid 4 Rechtsvordering (Rv)). Onder die nakosten vallen ook de kosten die gepaard gaan met een gedwongen ontruiming. De kostenveroordeling als bedoeld in art. 237 lid 1 Rv levert dus voor alle kosten een executoriale titel op en vloeit voort uit de wet. Verder kan [eiser], indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, de deurwaarder instrueren met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 555 e.v. Rv zonder toestemming van de bewoner / gebruiker het betreffende pand betreden en ontruimen. De vordering om te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die nodig zijn voor de ontruiming van het gehuurde wordt daarom afgewezen.

Verhuis- en inrichtingskosten
4.12.
Op grond van artikel 7:275 BW kan een bedrag worden vastgesteld dat een verhuurder aan een huurder moet betalen als tegemoetkoming van de verhuis- en inrichtingskosten. Dat [eiser] de financiële middelen hiervoor niet heeft, maakt niet dat de vergoeding niet toegewezen kan worden. Bij het vaststellen van de tegemoetkoming bestaat (in tegenstelling een renovatie of verwezenlijking bestemmingsplan) een grote vrijheid bij het bepalen hiervan. [gedaagde] heeft de woning gemeubileerd gehuurd en slechts enkele meubels zelf aangeschaft. Hij heeft aangegeven aan dat de verhuiskosten beperkt zullen zijn tot het huren van een verhuiswagen. [gedaagde] heeft verder niet aangegeven welke inrichtingskosten hij verwacht te hebben zodat een bedrag van € 500,00 redelijk wordt geacht.
4.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding € 136,72

- griffierecht € 87,00

- salaris gemachtigde € 408,00 (2 punten x € 204,00)

- nakosten € 102,00 (plus de kosten van betekening zoals

vermeld in de beslissing)

Totaal € 733,73
<nr>5</nr>De beslissing 5.1.
bepaalt dat het tijdstip waarom de huurovereenkomst tussen partijen eindigt wordt vastgesteld op 1 november 2025 en veroordeelt [gedaagde] om de uiterlijk op die dag de woning aan het adres [adres] te [plaats 2] te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich aldaar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 500,00 aan [gedaagde],
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 733,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.

Artikel delen