Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNNE:2025:2197

Het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de ouders over de minderjarige te beëindigen wordt toegewezen. De ouders accepteren in beginsel dat de minderjarige niet bij hen maar in een pleegezin opgroeit, de moeder is daarin echter wel wisselend. Het gaat echter om een kwetsbaar kind met veel somatische problematiek en met een ontwikkelingsachterstand. Zij heeft veel zorg...

Rechtbank Noord-Nederland 5 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNNE:2025:2197 text/xml public 2025-06-05T17:19:37 2025-06-05 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Nederland 2025-05-14 198918 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Leeuwarden Civiel recht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:2197 text/html public 2025-06-05T17:18:41 2025-06-05 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNNE:2025:2197 Rechtbank Noord-Nederland , 14-05-2025 / 198918
Het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de ouders over de minderjarige te beëindigen wordt toegewezen. De ouders accepteren in beginsel dat de minderjarige niet bij hen maar in een pleegezin opgroeit, de moeder is daarin echter wel wisselend. Het gaat echter om een kwetsbaar kind met veel somatische problematiek en met een ontwikkelingsachterstand. Zij heeft veel zorg nodig en de ouders zijn niet altijd bereikbaar en beschikbaar om de nodige (medische) beslissingen te nemen of zij hebben meer informatie en tijd nodig om een beslissing te kunnen nemen. Daardoor komt de noodzakelijke zorg niet altijd voldoende snel van de grond. Ook staan de ouders op afstand van de minderjarige waardoor zij onvoldoende inzicht hebben in wat de minderjarige in haar bijzondere omstandigheden nodig heeft.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Familie- en Jeugdrecht

Locatie Leeuwarden

Zaaknummer: C/17/198918 / FA RK 25-412

Datum uitspraak: 14 mei 2025

Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Leeuwarden,

hierna te noemen de Raad,

over

[kind] [achternaam], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 4] ,

hierna te noemen [kind] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonend in [woonplaats 1] ,

advocaat mr. I.D. van Wijnen te Assen,

[vader] , hierna te noemen de vader,

wonend in [woonplaats 1] ,

advocaat mr. M.R. Rauwerda te Leeuwarden,

[pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders,

wonend in [woonplaats 2] ,

het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, gevestigd te Leeuwarden,

hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling).
<nr>1</nr>Het verloop van de procedure 1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen op 18 februari 2025;

het verweerschrift van de vader met bijlagen, ontvangen op 28 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij waren aanwezig:

de moeder;

de vader met zijn advocaat;

de pleegouders;

[medewerker GI] , namens de GI;

[medewerker de Raad] , namens de Raad.
1.3.
De advocaat van de moeder is met kennisgeving niet op de zitting verschenen.
<nr>2</nr>De feiten 2.1.
De ouders zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [kind] .
2.2.
Bij beschikking van 17 november 2017 is [kind] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 17 november 2025.
2.3.
Sinds 17 november 2017 is [kind] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, ook voor het laatst tot 17 november 2025.
2.4.
[kind] verbleef na de uithuisplaatsing eerst bij opa en oma (vaderszijde) en daaropvolgend in twee verschillende pleeggezinnen. [kind] verblijft sinds 30 mei 2020 in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin.
2.5.
De GI heeft zich bij brief van 23 januari 2025 bereid verklaard om de voogdij de aanvaarden.
<nr>3</nr>Het verzoek 3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad adviseert de GI tot voogd over [kind] te benoemen..
3.2.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [kind] heeft in haar leven veel onrust en onveiligheid meegemaakt door de situatie bij haar ouders en de wisselingen in haar woonsituatie. [kind] heeft een ontwikkelingsachterstand opgelopen op zowel sociaal-emotioneel als cognitief gebied. en zij is gediagnosticeerd met Neurofibromatose type 1 (NF1). [kind] heeft hierdoor een verzwaarde opvoedvraag. Daarnaast is een patroon zichtbaar waarin het nemen van belangrijke beslissingen voor [kind] vertraging oploopt doordat de ouders niet of pas laat toestemming geven. Het is voorgekomen dat (medische) onderzoeken niet door konden gaan omdat de toestemming van (één van de) ouders ontbrak. De ouders laten hiermee zien dat zij niet bij machte zijn het belang van [kind] voorop te stellen en daarnaar te handelen. De vader geeft aan tijd nodig te hebben om kritisch te kunnen kijken of hij bepaalde beslissingen in het belang van [kind] vindt. Hoewel de vader het recht heeft om hiernaar te kijken, is hier in sommige (spoed)situaties niet de tijd voor. De Raad vindt het in het belang van [kind] noodzakelijk dat er voortaan tijdig beslissingen over haar kunnen worden genomen, zodat zij tijdig de (medische) zorg krijgt die zij nodig heeft. De Raad is van mening dat een gezagsbeëindiging van de ouders noodzakelijk is om in de toekomst door te kunnen pakken.
<nr>4</nr>De standpunten 4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de Raad. De moeder betwist dat zij wisselend is in het accepteren van het opgroeiperspectief van [kind] . Wel heeft de moeder tegen [kind] gezegd dat zij haar graag vaker en langer zou willen zien omdat zij elkaar dan beter kunnen leren kennen. De omgangsregeling is op dit moment namelijk te beperkt om een goede band op te kunnen bouwen. De moeder beaamt dat zij in de afgelopen jaren misschien tekort is geschoten. Zij heeft een zware tijd achter de rug, waarbij zij dakloos is geweest en kwakkelde met haar gezondheid. Daarnaast had zij geen goede telefoon. Deze omstandigheden maakten dat zij in het verleden minder goed bereikbaar was. De moeder geeft aan dat zij desondanks uiteindelijk overal voor getekend heeft. De moeder is tegenwoordig wel goed bereikbaar en reageert direct op vragen vanuit de GI. Omdat de post voor de moeder eerst bij de bewindvoerder terecht komt duurt het even voordat zij kan reageren. De moeder wil graag betrokken blijven bij haar dochter en mee blijven beslissen. De moeder verzoekt daarom het verzoek van de Raad af te wijzen.
4.2.
De vader is het niet eens met het verzoek van de Raad. De vader ziet geen reden voor een gezagsbeëindiging. Zijn advocaat verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 januari 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:431). Hieruit volgt volgens de advocaat dat het beëindigen van het gezag niet noodzakelijk is als de ouder bereid is mee te werken aan de opvoeding in een pleeggezin en er geen sprake is van structureel schadelijk ouderlijk gedrag. Volgens de vader is daar bij hem sprake van, zodat beëindiging van zijn gezag niet gerechtvaardigd is.

De vader staat volledig achter het verblijf van [kind] in het pleeggezin. Daarnaast heeft hij altijd zijn ouderlijke verantwoordelijkheid genomen bij het nemen van de gezagsbeslissingen, ook al wordt hij in de besluitvorming soms onvoldoende meegenomen. Hij heeft op één keer na altijd toestemming verleend. De ene keer dat hij aanvankelijk weigerde, betrof een IQ-test die zou plaatsvinden kort nadat [kind] voor de tweede keer bij een pleeggezin was geplaatst. De vader vreesde dat dit een vertekend beeld zou geven van haar cognitieve capaciteiten en heeft zijn zorgen hierover geuit. Uiteindelijk heeft hij zijn toestemming alsnog gegeven. De vader toont hiermee aan dat hij juist bij beslissingen zorgvuldig meedenkt en het belang van [kind] voorop stelt. Bovendien wordt er zelden een uiterlijke datum voor het geven van toestemming gecommuniceerd. Daarnaast is er een sterke hechtingsband tussen de vader en [kind] , wat bevestigd wordt door hun regelmatige omgangsmomenten en zijn betrokkenheid. De vader wil betrokken blijven bij het nemen van de gezagsbeslissingen over [kind] omdat dit recht doet aan zijn vaderschap. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing bieden volgens de vader voldoende bescherming voor [kind] . Hij is bovendien ook zonder de betrokkenheid van de GI in staat om in samenspraak met de pleegouders (en de moeder) goede beslissingen te nemen. Verder mag volgens de vader het feit dat er zorgen over de moeder zijn, er niet automatisch toe leiden dat ook hij zijn gezag verliest. De situaties van de ouders moeten los van elkaar beoordeeld worden.
4.3.
De pleegouders stemmen in met het verzoek van de Raad. De pleegouders geven aan dat [kind] onderdeel is van het gezin en dat zij bij hen mag opgroeien. De gebeurtenissen uit het verleden hebben grote impact gehad op [kind] . Daarbij is zij gediagnosticeerd met NF1. [kind] heeft een negatief zelfbeeld en de pleegouders proberen haar zo goed mogelijk te ondersteunen. [kind] heeft behoefte aan duidelijkheid. Het geven van toestemming door de ouders verloopt wisselend. De pleegouders moeten soms lang wachten voordat zij iets kunnen regelen voor [kind] . De pleegouders hebben enkele afspraken voor [kind] met de hulpverleners en in het ziekenhuis moeten afzeggen doordat de ouders daarvoor te laat toestemming gaven. Zo kon een hersenscan in het ziekenhuis op het laatste moment niet doorgaan omdat de toestemming van de moeder daarvoor ontbrak. Dit was belastend voor [kind] omdat zij hier enorm tegenop zag. De pleegouders gunnen [kind] dat er sneller gehandeld kan worden als er belangrijke beslissingen genomen moeten worden en dat zij daarvoor minder afhankelijk is van de ouders.
4.4.
De GI is het eens met het verzoek van de Raad. De GI is van mening dat een gezagsbeëindigende maatregel nodig is, omdat het opgroeiperspectief van [kind] in het pleeggezin ligt en het in een vrijwillig kader niet mogelijk is om het contact tussen [kind] en met name haar moeder op een goede manier vorm te geven. De wens van [kind] en de moeder staan haaks op elkaar. [kind] geeft terugkerend aan dat zij het contact met haar moeder lastig vindt en dat dit wat haar betreft niet hoeft plaats te vinden. [kind] ervaart zowel voor als na de omgang met de moeder spanningen. De moeder wil [kind] graag zo veel mogelijk zien. De GI wil graag met de moeder in gesprek om nieuwe afspraken over de omgang tussen haar en [kind] te maken.
<nr>5</nr>De beoordeling<?linebreak?> Het wettelijk kader 5.1.
De rechter kan het gezag van een ouder beëindigen als een minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet binnen een aanvaardbare termijn zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kan dragen. Dit staat in artikel 1:266, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast moet de rechtbank het verzoek toetsen aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) mag het ouderlijk gezag alleen worden beëindigd als dit wettelijk is geregeld, noodzakelijk is en geen lichtere maatregel volstaat. De maatregel moet bovendien in verhouding staan tot het beoogde doel. In tegenstelling tot artikel 1:266 BW, vereist het EVRM dat een gezagsbeëindiging pas aan de orde is wanneer voortzetting van het gezag schadelijk is voor het kind. Daarbij moeten de belangen van het kind zorgvuldig worden afgewogen tegen die van de ouder(s).Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moeten bij het nemen van een beslissing tot gezagsbeëindiging de belangen van het kind voorop staan.

De beslissing van de rechtbank
5.2.
De rechtbank oordeelt dat voldaan is aan de eisen zoals genoemd in artikel 1:266, eerste lid onder a, BW alsook artikel 8 EVRM, om tot beëindiging van het gezag van de ouders te kunnen komen. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad daarom toe en zal hierna uitleggen waarom.

De toelichting
5.3.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat [kind] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [kind] heeft in haar jongen leven al veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waaronder huiselijk geweld tussen haar ouders en meerdere wisselingen van woonplek en hechtingsfiguren. Dit heeft geleid tot een ontwikkelingsachterstand op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. [kind] functioneert op een zeer moeilijk lerend niveau, heeft hechtingsproblematiek, een sociaal ontremde contactstoornis en lijdt aan NF1. Ook het contact met de moeder levert spanningen voor [kind] op, wat haar ontwikkeling verder belemmert. [kind] heeft vanwege haar achtergrond en medische situatie een verzwaarde opvoedvraag, waar de ouders onvoldoende aan tegemoet kunnen komen. Uit de stukken blijkt onder meer dat de vader niet in staat is om [kind] te begrenzen en haar niet structureel kan bieden wat zij nodig heeft en dat de moeder onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van [kind] . In het huidige pleeggezin krijgt [kind] de opvoedingssituatie die zij nodig heeft om zich naar haar mogelijkheden goed te kunnen ontwikkelen. Voor de ontwikkeling van [kind] is het van belang dat deze situatie wordt voortgezet.
5.4.
De rechtbank is daarnaast - in lijn met wat de Raad en de GI naar voren hebben gebracht - van oordeel dat voldoende is gebleken dat de gezaghebbende ouders niet in staat zijn om binnen een voor [kind] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen. Dit blijkt al uit een perspectiefonderzoek uit 2019, waarin werd geconcludeerd dat het perspectief van [kind] in het pleeggezin ligt. De rechtbank ziet geen aanleiding om op basis van de actuele situatie te twijfelen aan die conclusie. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:266, eerste lid onder a, BW.
5.5.
De rechtbank is, anders dan de ouders naar voren hebben gebracht, van oordeel dat voortzetting van het gezag schadelijk is voor [kind] . De rechtbank overweegt dat het voor (de ontwikkeling van) [kind] van groot belang is dat zij - als kind dat niet bij (één van) haar ouders verblijft - duidelijkheid en stabiliteit heeft over waar zij opgroeit. Beide ouders hebben weliswaar aangegeven dat zij zich neerleggen bij het opgroeiperspectief van [kind] in het pleeggezin, maar de moeder heeft hierover tegenstrijdige signalen afgegeven richting [kind] . De moeder spreekt tegenover [kind] uit dat zij haar graag vaker en langer wil zien, wat bij [kind] leidt tot verwarring en onzekerheid over haar verblijf bij de pleegouders. Daarnaast blijkt uit het raadsonderzoek dat de moeder (in ieder geval tot voor kort) niet achter het perspectiefbesluit van de GI stond. Haar wisselende houding en uitlatingen richting [kind] , tezamen met het feit dat de omgang tussen [kind] en de ouders zonder gedwongen kader niet goed tot stand komt, brengt met zich dat het vrijwillig kader niet toereikend is. De kinderbeschermingsmaatregelen zouden - indien de ouders hun gezag behouden - telkens verlengd moeten worden om de plaatsing van [kind] bij de pleegouders te waarborgen en de omgang met de ouders op een goede manier vorm te kunnen geven. Dat acht de rechtbank niet (meer) in het belang van [kind] . Zeker nu [kind] ouder wordt en binnenkort mogelijk zelf bij de zittingen omtrent de verlengingen wordt betrokken, acht de rechtbank het onwenselijk om haar jaarlijks te confronteren met de vraag of zij in het pleeggezin wil blijven wonen. Dit kan leiden tot onzekerheid over haar perspectief en is onnodig belastend en schadelijk. De rechtbank oordeelt daarom dat het jaarlijks verlengen van de maatregelen - als minder verstrekkende maatregel - niet meer het juiste middel is.
5.6.
Naast het voorgaande weegt de rechtbank mee dat het, vanwege de zorgen over de gezondheid van [kind] , van belang is dat gezagsbeslissingen - met name op medisch gebied - snel genomen kunnen worden en dat overleg en afstemming over de behandeling snel en adequaat kan plaatsvinden. Gelet op wat hierover naar voren is gekomen zijn de ouders daar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toe in staat gebleken. Ten aanzien van de moeder geldt dat zij op dit moment weliswaar in contact is, maar in het verleden vaak niet of niet tijdig beschikbaar was om dergelijke beslissingen te nemen. De moeder is bovendien weinig betrokken bij [kind] , heeft beperkt contact met haar en toont onvoldoende inzicht in wat [kind] nodig heeft. Uit haar uitlatingen blijkt dat zij niet overziet dat [kind] beschadigd is geraakt in de periode dat zij bij de ouders opgroeide en geen inzicht heeft in wat er precies bij [kind] speelt. Dit geeft aan dat de moeder niet goed kan inschatten wat in het belang van [kind] is. Ten aanzien van de vader geldt hij zijn ouderlijke verantwoordelijkheid serieus neemt, wat de rechtbank waardeert. Tegelijkertijd is hij slechts beperkt aanwezig in het leven van [kind] en niet betrokken bij haar dagelijkse zorg, medische afspraken of evaluatiegesprekken. Daardoor mist hij de benodigde informatie om gezagsbeslissingen tijdig en in het belang van [kind] te nemen. Dit heeft er in het verleden toe geleid dat de pleegouders zorgafspraken, waaronder een hersenscan, hebben moeten afzeggen omdat de toestemming van de vader ontbrak. Hoewel het begrijpelijk is dat de vader meer informatie wil over de behandeling van [kind] en andere zaken die haar aangaan en dat hij meer tijd nodig heeft om besluiten te overwegen, betekent dit in de praktijk dat hij niet kan aansluiten bij de intensieve zorgbehoefte van [kind] . De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat bij het in stand laten van het gezag van de ouders, het onaanvaardbare risico bestaat dat belangrijke (medische) gezagsbeslissingen over [kind] niet, dan wel te laat, worden genomen. Dit kan ten koste gaan van de gezondheid en ontwikkeling van [kind] en is daarmee schadelijk voor haar.
5.7.
De rechtbank komt alles overwegende tot de conclusie dat in dit geval het belang van [kind] (mede vanwege haar kwetsbaarheid en behoefte aan stabiliteit, rust en duidelijke beslissingen) zwaarder weegt dan het belang van de ouders om hun gezag te behouden. Ondanks de goede intenties van de ouders, is de onzekerheid over het opvoedperspectief van [kind] schadelijk voor haar. Daarbij is het noodzakelijk dat er voor haar goede en tijdige gezagsbeslissingen kunnen worden genomen. Dit is niet (altijd) het geval zolang de ouders met het gezag belast zijn. Een gezagsbeëindiging van beide ouders is daarom naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk en in het belang van [kind] en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Haar belangen kunnen niet voldoende worden beschermd met voortzetting van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank wijst daarom het verzoek toe.
5.8.
De rechtbank wijst er nog op dat de ouders, ondanks het beëindigen van het ouderlijk gezag, altijd een belangrijke rol in het leven van [kind] zullen blijven spelen. De aan te stellen voogd en de pleegouders zullen de ouders zoveel mogelijk moeten blijven betrekken in het leven van [kind] en bij de te nemen beslissingen.

De voogdij
5.9.
Het beëindigen van het gezag van de vader en de moeder betekent dat niemand het gezag over [kind] heeft. De rechtbank moet op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over haar benoemen, omdat er iemand met zijn die de belangrijke beslissingen over [kind] kan nemen omdat zij nog minderjarig is. De rechtbank is van oordeel dat de GI, als neutrale partij, op dit moment het meest aangewezen is de voogdij uit te oefenen. De pleegouders willen niet met de voogdij belast worden omdat zij niet tussen de ouders en [kind] in willen komen staan. De GI is al lange tijd betrokken en is naar het oordeel van de rechtbank vanuit haar neutrale positie het best in staat de ouders zoveel mogelijk te betrekken bij de beslissingen, de omgangsmomenten te monitoren en de regie te voeren op het vormgeven van de omgang tussen de ouders en [kind] . De rechtbank zal daarom de GI belasten met de voogdij.

De beslissing geldt direct
5.10.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
<nr>6</nr>De beslissing
De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [vader], geboren op [geboortedatum 2] 1975 in [geboorteplaats 1] , en [moeder], geboren op [geboortedatum 3] 1985 in [geboorteplaats 2] , over [kind] [achternaam], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 3] ;
6.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige, het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, gevestigd te Leeuwarden;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
draagt de griffier op om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister.

Deze beschikking is gegeven door mr. I. Zetstra, voorzitter, mr. J.M. Oude Lohuis en mr. W. de Weijer, allen rechters en tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025, in aanwezigheid van [griffier] als griffier.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:

- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

ECLI:NL:GHSHE:2022:76, ECLI:NL:PHR:2022:1250 en ECLI:NL:PHR:2023:1034

Artikel delen