Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNNE:2025:2347

Dexia effectenlease-zaak. Vergoedingsplicht blijft in stand. Bewijsaanbod Dexia gepasseerd

Rechtbank Noord-Nederland 24 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNNE:2025:2347 text/xml public 2025-06-24T16:39:04 2025-06-16 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Nederland 2025-05-20 11268646 EL EXPL 24-42 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Assen Civiel recht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:2347 text/html public 2025-06-17T13:18:51 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNNE:2025:2347 Rechtbank Noord-Nederland , 20-05-2025 / 11268646 EL EXPL 24-42
Dexia effectenlease-zaak. Vergoedingsplicht blijft in stand. Bewijsaanbod Dexia gepasseerd
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Assen

Zaaknummer: 11268646 EL EXPL 24-42

Vonnis van 20 mei 2025

in de zaak van

DEXIA NEDERLAND B.V.,

te Amsterdam,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

hierna te noemen: Dexia,

gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. G. van Dijk.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 25 juli 2024;

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;

- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;

- de conclusie van dupliek in reconventie;

- akte uitlaten producties van [gedaagde] ;

- de bij de stukken gevoegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
<nr>2</nr>De feiten 2.1.
Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia wordt hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.
2.2.
[gedaagde] heeft twee effectenleaseovereenkomsten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia gesloten (hierna gezamenlijk de overeenkomsten te noemen en individueel aangeduid conform de nummering in onderstaande tabel), te weten:

Nr.

Contractnr.

Datum

Naam overeenkomst

1

[xxx]

26 mei 2000

Capital Effect Vooruitbetaling

2

[xxx]

26 mei 2000

Capital Effect Maandbetaling
2.3.
De overeenkomsten zijn op 16 maart 2006 tussentijds beëindigd en daarbij is bij beide overeenkomsten een restschuld ontstaan van € 659,51. Deze restschulden heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.
2.4.
Volgens opgave van Dexia (productie 1 bij dagvaarding) heeft [gedaagde] op grond van de overeenkomsten gezamenlijk - al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 5.019,18 aan maandtermijnen aan Dexia betaald en is op de restschuld van overeenkomst 1 een bedrag van € 84,36 verrekend met dividendopbrengsten. Volgens diezelfde opgave heeft [gedaagde] € 919,86 aan dividenden ontvangen en € 565,36 aan fiscaal voordeel genoten.
2.5.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [gedaagde] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.
2.6.
In de rechtspraak, uiteindelijk leidend tot HR 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), is het zogenoemde "hofmodel" ontwikkeld voor de beoordeling van effectenleasezaken als de onderhavige.
2.7.
Dexia heeft [gedaagde] vervolgens uitgenodigd om te onderzoeken of tot een gezamenlijke oplossing voor de afwikkeling van de overeenkomsten gekomen kon worden, laatstelijk bij brief van 6 juni 2024. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.
<nr>3</nr>Het geschil
in conventie
3.1.
Dexia vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

 [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 355,31, te vermeerderen met de wettelijke rente terzake overeenkomst [xxx] over € 135,48 vanaf

26 maart 2006 en terzake overeenkomst [xxx] over € 219,84 vanaf 26 maart 2006;

zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [xxx] en [xxx] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;

[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekort is geschoten, althans haar zorgplicht heeft geschonden jegens [gedaagde] op de in de conclusie van antwoord vermelde gronden;

Dexia te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te voldoen al hetgeen [gedaagde] aan Dexia ingevolge de litigieuze overeenkomsten heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van de betaling door [gedaagde] aan Dexia, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen ingangsdatum, tot aan de dag der algehele voldoening;

 Dexia te veroordelen in de kosten van het geding, salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten, welke nakosten worden begroot op een half punt van het liquidatietarief met een maximum van € 100,00.
3.4.
Dexia voert verweer.

in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader worden ingegaan.
<nr>4</nr>De beoordeling
in conventie

De gevorderde verklaring voor recht
4.1.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd, maar dient [gedaagde] nog een betaling aan haar te verrichten. Van de totale restschuld ad € 1.319,02

(overeenkomst 1 € 659,51 + overeenkomst 2 € 659,51) komt, conform het Hofmodel, tweederde voor rekening van Dexia en éénderde voor rekening van [gedaagde] , zodat hij nog € 439,67 aan Dexia dient te betalen. Een bedrag van € 84,36 is door Dexia verrekend met dividendopbrengsten, zodat een bedrag van (€ 439,67 - € 84,36) € 355,31 resteert.
4.2.
[gedaagde] betwist dit. Hij meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999.
4.3.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van (de stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat [gedaagde] het gevorderde, althans enig bedrag, aan Dexia dient te betalen en Dexia niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering(en) zal volgen of een voorwaardelijke toewijzing.

Verjaring
4.4.
Dexia heeft zich bij repliek beroepen op verjaring. Volgens Dexia heeft [gedaagde] zich pas in de conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat zij onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld. Voordien, op 23 augustus 2005, is slechts eenmalig een brief gestuurd die betrekking had op [gedaagde] en in die brief wordt geen melding gemaakt van schade(vergoeding). De overeenkomsten zijn in 2006 beëindigd, zodat [gedaagde] vanaf dat moment zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend was. De toepasselijke verjaringstermijn van 5 jaar (artikel 3:310 BW) is derhalve meermalen verstreken, aldus Dexia. [gedaagde] heeft onder meer verwezen naar hoofdstuk III van de bij dupliek overgelegde bijlage 1.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat uit die bijlage volgt dat, anders dan Dexia stelt, kennelijk meermalen stuitingsbrieven namens [gedaagde] zijn verzonden. Ook heeft [gedaagde] er op gewezen dat de Duisenberg-regeling en zijn daaropvolgende opt out verklaring een eventuele verjaring hebben gestuit. [gedaagde] heeft aldus gemotiveerd betwist dat er sprake is van verjaring. Dexia heeft er voor gekozen om zich bij repliek op verjaring te beroepen. Dexia heeft niet verzocht om nog te mogen reageren op de bijlage die door [gedaagde] bij dupliek in het geding is gebracht en de kantonrechter ziet geen aanleiding om Dexia hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Vastgesteld moet dan worden dat Dexia haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het beroep op verjaring moet worden verworpen. Aan het geven van een bewijsopdracht wordt niet toegekomen.

Tussenpersoon
4.6.
[gedaagde] voert verder, verkort weergegeven, aan dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Spaaradvies, terwijl het Spaaradvies als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [gedaagde] te adviseren om effectenleaseovereenkomsten met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft dit verweer betwist.
4.7.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Spaar Select over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arresten van 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
4.8.
Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022. Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
4.9.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:

een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product aanbeveelt;

het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;

het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;

geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);

uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
4.10.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:

de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;

de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;

de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
4.11.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.12.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Spaaradvies is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Spaaradvies waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia.

Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
4.13.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Spaaradvies haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Spaaradvies niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
4.14.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:

[gedaagde] heeft Spaaradvies telefonisch benaderd omdat hij via verschillende familieleden positieve ervaringen over haar had gehoord. Naar aanleiding van dit contact heeft een huisbezoek plaatsgevonden om de financiële situatie van [gedaagde] door te nemen. Tijdens het eerste gesprek vroeg de adviseur, de heer [naam] , naar de financiële situatie en wensen van [gedaagde] . Daarbij is gesproken over het werk, inkomen, spaargeld, de vaste lasten, het pensioen en de woon- en gezinssituatie van [gedaagde] . Met de adviseur werd ook verkend of er sprake was van overwaarde op de woning en is bovendien gesproken over de wensen van [gedaagde] om iets te regelen voor zijn pensioen en om te sparen voor zijn kind. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om deze doelen te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. Hij adviseerde [gedaagde] om twee Capital Effect producten bij Bank Labouchere af te sluiten. De adviseur adviseerde één Capital Effect overeenkomst met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 4.800,00 en één Capital Effect overeenkomst met een maandbetaling van ongeveer NLG 100,00 af te sluiten. Op deze wijze zou [gedaagde] aanzienlijk vermogen opbouwen waardoor hij pensioen kon opbouwen en kapitaal kon opbouwen voor zijn kind. De adviseur adviseerde om één overeenkomst vooruit te betalen met het spaargeld dat [gedaagde] reeds op de bank had staan en de andere overeenkomst, met de maandelijkse betalingen, vanuit zijn salaris te voldoen. De hoogte van het bedrag is in samenspraak met de adviseur afgestemd en stond gelijk aan het bedrag dat [gedaagde] anders op de spaarrekening zou zetten. De fondsen waarin geïnvesteerd zou worden waren erg betrouwbaar en stonden er goed voor, aldus de adviseur. De adviseur heeft [gedaagde] niet gewezen op de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [gedaagde] had geweten van deze risico’s had hij de overeenkomsten niet afgesloten.
4.15.
[gedaagde] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [gedaagde] het advies van de adviseur opgevolgd. Er zijn twee Capital Effect overeenkomsten afgesloten, één met een vooruitbetaalde inleg van

NLG 4.656,88 en één met een maandelijkse inleg van NLG 97,03. De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend. Het opvolgen van het advies heeft voor [gedaagde] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [gedaagde] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt en heeft hij bovendien een restschuld aan de overeenkomsten overgehouden.
4.16.
Op de door Dexia overgelegde overeenkomsten is Spaaradvies als adviseur vermeld. [gedaagde] heeft de volgende stukken in het geding gebracht:

- de aanvraagformulieren, en

- een uitdraai van de website van Spaaradvies.
4.17.
De kantonrechter is van oordeel dat Dexia haar verweer, afgezet tegen deze stellingen van afnemer, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
4.18.
Op afnemer rust de stelplicht (en bewijslast) van zijn stelling dat er sprake is geweest van ‘verboden’ advisering. De eisen die in dit verband aan de stelplicht mogen worden gesteld, hangen mede af van de betwisting van de stellingen van afnemer en de onderbouwing van die betwisting door Dexia. Als de betwisting voldoende concreet (en onderbouwd) is, wordt aan bewijslevering toegekomen. Bewijs moet dus verdiend worden. De bewijslast kan onder bijzondere omstandigheden worden omgekeerd, maar bewijsnood is daarvoor in het algemeen onvoldoende (tenzij die bewijsnood wordt veroorzaakt door toedoen van de wederpartij).
4.19.
[gedaagde] heeft in deze zaak concreet gesteld dat hij contact heeft opgenomen met Spaaradvies, waarna er een of meerdere huisbezoeken hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van de heer [naam] . Tijdens de gesprek(ken) zou zijn gesproken over financiële doelstellingen van [gedaagde] , waarvoor de heer [naam] een geschikt product wist. [gedaagde] stelt dat tijdens de gesprekken niet is gewezen op eventuele risico’s van het product en dat hij niet (voldoende) financieel onderlegd is. [gedaagde] stelt tot slot dat hij het product op advies van de heer [naam] heeft afgesloten.
4.20.
Dexia heeft deze stellingen van [gedaagde] niet anders betwist dan door te wijzen op een gebrek aan feitelijke onderbouwing aan de zijde van [gedaagde] . Dexia miskent hiermee dat het aan haar is om haar betwisting voldoende concreet te maken en zo nodig feitelijk te onderbouwen. Meer bijzonder heeft Dexia niet gesteld dat en waarom de door afnemer gestelde gang van zaken in dit geval niet juist is. Dat had wel op haar weg gelegen en naar het oordeel van de kantonrechter had Dexia dat ook op betrekkelijk eenvoudige wijze kunnen doen, door het overleggen van een schriftelijke verklaring van de heer [naam] .
4.21.
Hierbij opgeteld de omstandigheid dat inmiddels door veel rechtbanken en hoven als vaststaand wordt aangenomen dat sprake is geweest van een vaste werkwijze van door Dexia ingeschakelde tussenpersonen, welk oordeel de kantonrechter hier onverkort overneemt, acht de kantonrechter het door Dexia gevoerde verweer onvoldoende concreet, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het uitgebreide bewijsaanbod van Dexia kan hier niet (voldoende) aan afdoen. Dexia heeft weliswaar aangeboden te bewijzen dat er geen sprake is geweest van ‘verboden’ advisering, maar heeft ter zake geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd. Evenmin heeft Dexia concreet aangevoerd en toegelicht dat en op welke wijze in onderhavig geval door deze specifieke tussenpersoon is afgeweken van die gebruikelijke werkwijze.
4.22.
In voorkomend geval kan het voorgaande anders komen te liggen, maar daarvoor is nodig dat Dexia de stellingen van afnemer voldoende concreet (en meer dan hier aan de orde) betwist, zoals hiervoor is toegelicht.

Wetenschap Dexia
4.23.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Spaaradvies beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
4.24.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.

Aansprakelijkheid Dexia
4.25.
Omdat Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie ook hierover Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.

Conclusie
4.26.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] nog enig bedrag aan Dexia is verschuldigd. Voldoende aannemelijk is, dat Dexia nog een bedrag aan [gedaagde] verschuldigd zal zijn. De vorderingen in conventie van Dexia zullen dan ook worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde] behoeven daarom geen bespreking.

Proceskosten
4.27.
Dexia, als de in het ongelijk te stellen partij in conventie, wordt veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 510,00 aan salaris gemachtigde (2½ punten × € 204,00). De meegevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar.

In reconventie
4.28.
Uit het oordeel in conventie blijkt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] . Dat maakt dat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld zal worden toegewezen. Ook de vordering in reconventie tot veroordeling van al hetgeen [gedaagde] aan Dexia heeft voldaan ingevolge de litigieuze overeenkomsten zal worden toegewezen, nu in conventie is geoordeeld dat Dexia gehouden is de schade van [gedaagde] geheel te vergoeden.
4.29.
Op grond van voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW) behoren genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. [gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie een berekening van zijn (netto) schade gemaakt. Dexia heeft deze berekening niet weersproken, zodat de kantonrechter uit zal gaan van de juistheid van het door [gedaagde] berekende schadebedrag en dat bedrag zal toewijzen.
4.30.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde vergoeding van al hetgeen [gedaagde] aan Dexia heeft betaald, zal worden toegewezen, verminderd met dividenduitkeringen en fiscaal voordeel, te weten:

- betaalde inleg € 5.019,18

totaal door [gedaagde] betaald € 5.019,18

dividenduitkeringen € 919,86

fiscaal voordeel € 565,36 -

totale schade [gedaagde] € 3.533,96

Aldus zal een bedrag van € 3.533,96 worden toegewezen.
4.31.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [gedaagde] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198).
4.32.
Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Gelet op de samenhang tussen de conventie en de reconventie worden de kosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
<nr>5</nr>De beslissing
De kantonrechter:

in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 610,00 (waarin begrepen een bedrag van € 100,00 aan nakosten),

in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld vanwege schending van artikel 41 NR 1999 met betrekking tot de effectenleaseovereenkomsten Capital Effect met nummers [xxx] en [xxx] ,
5.4.
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 3.533.96, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van de betaling door [gedaagde] aan Dexia, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op nihil,

in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.

48299/wh

Artikel delen