Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNNE:2025:2399

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen spreekt verdachte vrij van moord en veroordeelt wegens doodslag tot een gevangenisstraf van acht jaren. De rechtbank acht bewezen dat de man zijn huisgenoot opzettelijk met een mes in de bovenbenen heeft gestoken, waarbij een slagader is doorgesneden en fors bloedverlies is opgetreden, waardoor het slachtoffer is overleden. De rechtbank verwerpt d...

Rechtbank Noord-Nederland 24 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNNE:2025:2399 text/xml public 2025-06-24T17:21:40 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Nederland 2025-06-24 18-047101-24 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig Op tegenspraak NL Groningen Strafrecht Wetboek van Strafrecht 287 Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:2399 text/html public 2025-06-18T15:38:04 2025-06-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNNE:2025:2399 Rechtbank Noord-Nederland , 24-06-2025 / 18-047101-24
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen spreekt verdachte vrij van moord en veroordeelt wegens doodslag tot een gevangenisstraf van acht jaren. De rechtbank acht bewezen dat de man zijn huisgenoot opzettelijk met een mes in de bovenbenen heeft gestoken, waarbij een slagader is doorgesneden en fors bloedverlies is opgetreden, waardoor het slachtoffer is overleden. De rechtbank verwerpt de verweren waaronder (putatief) noodweer(exces) en wijst het verzoek om een reconstructie af.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18.047101.24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 juni 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],

thans gedetineerd te [instelling].

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2025.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen.

Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 9 februari 2024 te [plaats], gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, ter hand te nemen en/of voorgenoemde [slachtoffer 1] met dat/een

mes, althans met dat/een scherp en/of puntig voorwerp, in het linkerbovenbeen en/of het rechterbovenbeen te steken, althans te raken (met daarbij (door)klieving van de dijbeenslagader en dijbeenader)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 9 februari 2024 te [plaats], gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, ter hand te nemen en/of voorgenoemde [slachtoffer 1] met dat/een mes, althans met dat/een scherp en/of puntig voorwerp, in het linkerbovenbeen en/of het rechterbovenbeen te steken, althans te raken (met daarbij (door)klieving van de dijbeenslagader en dijbeenader).
Beoordeling van het bewijs
Inleiding

In de nacht van 9 februari 2024 ontvangt de politie een melding van een incident aan de [adres] in [plaats], waarbij een persoon om het leven zou zijn gebracht. In het pand zien agenten veel bloed op de trap van de eerste naar de tweede verdieping. In een slaapkamer op de tweede verdieping treffen zij een overleden man aan. Dit blijkt [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) te zijn. Verdachte woont op de eerste verdieping van het pand.

Hij wordt kort na aantreffen van [slachtoffer 1] aangehouden in de woning van een buurvrouw, aan de [adres]. Op zijn broek zit bloed. In de tuin van de woning wijst verdachte een in de aarde gestoken mes aan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft gedood door hem met eens mes in het bovenbeen te steken. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte handelde met voorbedachte raad, wat betekent dat verdachte volgens de officier van justitie moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord en moet worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde doodslag.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel moord als doodslag. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes enkel voor zich vasthield met de punt omlaag terwijl [slachtoffer 1] naar hem trapte. Hij heeft [slachtoffer 1] niet (opzettelijk) met een mes gestoken, had geen opzet op de dood van [slachtoffer 1] en er was dus evenmin sprake van voorbedachte raad.

In zijn algemeenheid heeft de raadsvrouw aangevoerd dat behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaringen van verdachte, nu niet Nederlands maar Papiamentu zijn moedertaal is en hij zich niet altijd even goed uitdrukt in het Nederlands.

In het geval dat de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk (al dan niet met voorbedachte raad) heeft gedood, verzoekt de raadsvrouw om een reconstructie te laten uitvoeren, zodat de feitelijke toedracht van het voorval beter kan worden beoordeeld.

Oordeel van de rechtbank

1. Vaststelling van de feiten

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2024, opgenomen op pagina 71 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024035490, gesloten op 21 oktober 2024, inhoudend als relaas van verbalisant(en):

Op 9 februari 2024 kregen wij, verbalisanten, omstreeks 02.34 uur opdracht om te gaan naar de [adres] te [plaats]. Aldaar zou een persoon om het leven zijn gebracht.

Wij zijn naar de tweede verdieping gegaan. Wij zagen in de kamer een manspersoon liggen. Wij zagen dat er om het slachtoffer een zeer grote hoeveelheid bloed op de grond lag. Wij zagen dat het slachtoffer inmiddels niet meer in leven was.

Ik hoorde [naam] zeggen dat hij een woordelijke ruzie had gehoord tussen het slachtoffer en ''[naam]''. Dit is de roepnaam van [verdachte].

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2024, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):

Op 9 februari 2024 werd verdachte gevraagd waar het eventuele steekwapen lag. Hierop wees [verdachte] aan waar het wapen zou moeten liggen. (…) Toen wij mededeelden dat het slachtoffer was komen te overlijden, brak [verdachte] in tranen uit en schrok hij zichtbaar. [verdachte] vertelde dat hij hem een of twee keer had gestoken.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2024, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Ik kan verklaren dat ik [verdachte] letterlijk heb horen zeggen: (..) "Ik heb hem een of twee keer gestoken."

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2025, los in het dossier gevoegd, inhoudend als relaas van verbalisant:

Op 2-12-2024, werd audiovisueel gehoord als verdachte: [verdachte] .

A: En ik was net wakker geworden. Dan krijg je zo'n man zo op jou. Die was al wakker, bullshit aan het doen. En ik trek mijn handen, en die mes is zo.

O: De verdachte maakt met zijn rechterhand een stekende beweging naar voren terwijl hij bovenstaande zegt.

A: Die mes is niet op die ijskast, die mes is gewoon…, (..) die mes zo. Dus best een lange stukje.

O: De verdachte maakt met zijn rechterhand meerdere stekende bewegingen naar voren terwijl hij bovenstaande zegt.

A: Hierna trek ik de mes. En vandaar is..., trappen, trappen, trappen. En dan gebeurt.

5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2024.02.09.106 d.d. 11 maart 2024, opgemaakt door drs. D.J. Rijken, op de afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 397 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als verklaring:

Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer 1] is het volgende gebleken:

Aan de voor- tot binnenzijde van het rechterbovenbeen, op circa 69,5 cm van de voetzolen, was een scherprandige huidperforatie (B) van circa 3,8 cm. De oriëntatie was schuin. De wonduiteinden waren bovenwaarts stomp en onderwaarts spits. Hierbij was een naar rechts, achterwaarts en bovenwaarts gericht steekkanaal tot in spierweefsel met klieving van de dijbeenslagader en -ader. De diepte was circa 11,5 cm. Aan de voorzijde van het linkerbovenbeen, op circa 71,5 cm van de voetzolen, was een scherprandige huidperforatie (A) van circa 2,6 cm. De oriëntatie was eerder verticaal. Hierbij was er een achterwaarts, onderwaarts en iets naar rechts gericht steekkanaal tot in spierweefsel. De diepte was circa 4,5 cm.

Interpretatie van resultaten: Aan het lichaam waren twee steekletsels (sub B2 en B3) bij leven ontstaan door krachtinwerking met één of meerdere scherpe voorwerpen (zoals een mes). Bij het steekletsel aan het rechterbovenbeen waren de dijbeenslagader- en ader gekliefd. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies (sub B4); op basis waarvan het overlijden wordt verklaard.

Conclusie: [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van een steekletsel in het rechterbovenbeen (met klieving van de dijbeenslagader en -ader).

Bewijsoverweging.

Op basis van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank - kort gezegd - vast dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenbenen heeft gestoken. Hierbij liep [slachtoffer 1] onder meer een diepe steekverwonding van 11,5 cm. in het rechterbovenbeen op, waarbij de dijbeenslagader en dijbeenader werden doorkliefd en waardoor hij aan verbloeding overleed.

De rechtbank gaat uit van hetgeen verdachte kort na het voorval tegen de politie heeft gezegd, namelijk “ik heb een of twee keer gestoken” (bewijsmiddelen 2 en 3). Het (actief) steken past ook bij de bewegingen die verdachte maakte bij een van zijn latere verhoren toen hij sprak over het mes (bewijsmiddel 4). De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van verdachte, inhoudend dat (hij bedoelde te zeggen dat) hij niet heeft gestoken, maar dat hij het mes enkel voor zich vasthield met de punt omlaag terwijl [slachtoffer 1] naar hem trapte.

De rechtbank concludeert op basis van de resultaten van het forensisch pathologisch onderzoek (bewijsmiddel 5) dat het dodelijke letsel van [slachtoffer 1] past bij het (actief) steken met een mes. [slachtoffer 1] heeft immers aan de voor- tot binnenzijde van zijn rechterbovenbeen een steekletsel van ca. 11,5 cm diep, waarbij het zogenoemde steekkanaal naar rechts, achterwaarts en bovenwaarts gericht was. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk diepe verwonding in die steekrichting en op die plek niet ontstaan als verdachte daadwerkelijk enkel het mes met de punt omlaag voor zich heeft gehouden, ook niet als [slachtoffer 1] zijn been zelf naar het mes toe heeft bewogen om verdachte te trappen. Daarbij komt dat het steekletsel aan het linkerbovenbeen van [slachtoffer 1] onderwaarts gericht was. De rechtbank concludeert dat sprake was van twee verschillende steekrichtingen, waardoor het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is dat verdachte het mes enkel voor zich heeft gehouden met de punt naar beneden.

2. Opzet op de dood.

Voor een bewezenverklaring van zowel moord als doodslag is vereist dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft verklaard dat hiervan geen sprake was.

De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood van [slachtoffer 1] - aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Uit het dossier volgt dat verdachte met een groot keukenmes (30 à 35 cm lang) diep (ca. 11,5 cm) in het rechterbovenbeen van verdachte heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het bovenbeen slagaders lopen en dat het steken of snijden daarin een groot risico op fors bloedverlies en dus - zonder acuut medisch ingrijpen - een groot risico op de dood met zich meebrengt.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door met een groot mes diep te steken in het bovenbeen van [slachtoffer 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3. Is sprake van moord of doodslag?

Voor een bewezenverklaring van 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.

De rechtbank is - net als de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat voorbedachte raad in deze zaak niet bewezen kan worden. Hoewel [slachtoffer 1] langere tijd problemen veroorzaakte en verdachte zijn ongenoegen hierover uitte, zijn er onvoldoende (betrouwbare) aanwijzingen dat verdachte zich in de bewuste nacht gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. De rechtbank ziet bovendien aanwijzingen dat verdachte handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zo leidt de rechtbank af uit de verklaringen van verdachte, ondersteund door die van getuigen, dat verdachte in de nacht van 8 op 9 februari 2024 sliep en kort voor het voorval wakker was geworden door geluidsoverlast van [slachtoffer 1].

Op basis van forensisch onderzoek concludeert de rechtbank voorts dat het steekincident plaatsvond op de trap. De rechtbank leidt hieruit en uit de verklaring van verdachte af dat [slachtoffer 1] dus vanaf “zijn” verdieping is afgedaald naar de verdieping waar verdachte woonde. Gelet op deze omstandigheden heeft verdachte mogelijk vermoedelijk een zeer kort tijdsbestek gehad om zich - vanuit een slaperige toestand - te kunnen voorbereiden op de confrontatie met [slachtoffer 1].

De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van moord en zal de subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezen verklaren.

De rechtbank verwerpt het (voorwaardelijke) verzoek van de raadsvrouw om een reconstructie te laten uitvoeren om de feitelijke toedracht van het voorval beter te kunnen beoordelen. Dit is niet noodzakelijk in het kader van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is de enige die input kan geven voor een dergelijke reconstructie en hij heeft wisselend verklaard over de toedracht. Zoals gezegd ziet de rechtbank in het forensisch pathologisch onderzoek forensische bevindingen steun voor de eerste verklaring van verdachte (“ik heb gestoken”) en acht de rechtbank de lezing waarop het verweer van de verdediging is gebaseerd in strijd met het forensisch pathologisch onderzoek. Een reconstructie zou hier niets aan toevoegen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij op 9 februari 2024 te [plaats], gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door een mes ter hand te nemen en voorgenoemde [slachtoffer 1] met dat mes in het linkerbovenbeen en het rechterbovenbeen te steken, met daarbij doorklieving van de dijbeenslagader en dijbeenader.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft namens verdachte gesteld dat hij handelde uit noodweer. Verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf moest verdedigen tegen [slachtoffer 1], omdat [slachtoffer 1] vanaf de trap op hem afkwam en hem meermalen trapte. Verdachte meende dat [slachtoffer 1] iets in zijn hand had, misschien een hamer of een mes. Er was dus sprake van een noodweersituatie waaraan verdachte zich niet kon onttrekken. [slachtoffer 1] trapte verdachte vanaf de tweede of vierde traptrede. De kamer van verdachte zit meteen naast de trapopgang. Op de koelkast van verdachte lag onder andere een mes. Omdat de koelkast meteen bij de ingang van de kamer van verdachte staat, kon verdachte het mes pakken door met een één voet in de kamer te stappen zonder het zicht op [slachtoffer 1] te verliezen. Verdachte heeft zichzelf vervolgens verdedigd.

Het was voor verdachte niet meer mogelijk om zijn eigen kamer in te gaan of om het pand te verlaten. Door [slachtoffer 1] de rug toe te keren zou hij zichzelf juist in gevaar brengen in plaats van in veiligheid, aldus verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer verworpen dient te worden.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing vindt zijn weerlegging in de volgende feiten en omstandigheden.

In de eerste plaats wijst de rechtbank erop dat er geen voorwerp zoals een hamer of een mes is aangetroffen op de kamer van het slachtoffer, waar hij kort na het steekincident is overleden. Onder de rechterhand van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] werd wel diens mobiele telefoon aangetroffen. Dat [slachtoffer 1] met een (potentieel) wapen op verdachte afkwam, is dan ook niet aannemelijk geworden.

In de tweede plaats wijst de rechtbank op de bloedsporen op de trap. Het meeste

bloed is aangetroffen ter hoogte van de traptreden 13 en 14. Vanaf trede 14 was een stroompatroon ontstaan, waarbij het bloed is gestroomd tot aan trede 5. Dit sporenbeeld valt naar het oordeel van de rechtbank moeilijk te rijmen met de lezing van verdachte, inhoudend dat [slachtoffer 1] op trede 2 of 4 stond en dat het bloed uit zijn been spoot toen hij werd geraakt door het mes van verdachte.

In de derde plaats gaat de rechtbank in op de manier en het moment waarop verdachte stelt het mes te hebben gepakt. Zoals beschreven ligt de kamer van verdachte naast de trapopgang. De koelkast staat op 71 cm. van de deurpost af. Om een voorwerp van de koelkast te pakken is het noodzakelijk om ieder geval één stap in de kamer te maken, zo heeft een agent ondervonden. Op de koelkast lagen allerlei voorwerpen. Dat verdachte, terwijl [slachtoffer 1] hem al op enkele traptreden zou zijn genaderd en hem al trapte, daadwerkelijk zonder van [slachtoffer 1] weg te kijken een stap in zijn kamer heeft gezet en het mes meteen goed van de koelkast heeft kunnen pakken (zoals verdachte ter zitting heeft verklaard) acht de rechtbank uiterst onaannemelijk. De rechtbank constateert in dit verband ook dat verdachte bij de politie heeft verklaard over het pakken van het mes:

“IJskast, ik sta bij de deur, ik pak mijn schroevendraaier en koffiezetapparaat, medicijnen, veel bullshit zit op de ijskast. Het mes is ook op de ijskast. En dan pak ik dat mes, en dan gaat 'ie... blijft 'ie wel trappen.”

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet uit noodweer kan hebben verricht. Het handelen van verdachte kan niet als verdedigend worden beschouwd, nu verdachte een mes heeft gehaald en naar het slachtoffer toe is gegaan. Dit alles terwijl er op dat moment geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf of ander beschermd rechtsgoed bestond, noch het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet uit noodweer kan hebben verricht. Het handelen van verdachte kan niet als verdedigend worden beschouwd, nu verdachte een mes heeft gehaald en naar het slachtoffer toe is gegaan. Dit alles terwijl er op dat moment geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf of ander beschermd rechtsgoed bestond, noch het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.

Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair Doodslag.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft namens verdachte een beroep gedaan op putatief noodweer dan wel (putatief) noodweerexces. Daartoe is gesteld dat verdachte wellicht ten onrechte, maar verschoonbaar verkeerde in de veronderstelling dat hij zich moest verdedigen tegen een (dreigende) aanval van [slachtoffer 1], en dat verdachte (daarbij) wellicht in zijn verdediging verder ging dan nodig was.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op (putatief) noodweerexces geen doel treft, omdat de verdachte niet in redelijkheid mocht en kon menen dat sprake was van een (op hand zijnde) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer van zijn eigen of andermans lijf dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding, omdat er feitelijk geen sprake is geweest van een aanval of dreigende aanval van het slachtoffer.

Het oordeel van de rechtbank

Het beroep op noodweerexces wordt verworpen, nu - zoals hiervoor is overwogen met betrekking tot het beroep op noodweer - de door de verdediging geschetste feitelijke toedracht niet aannemelijk is geworden.

Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat de verdachte zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld of de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.

De rechtbank ziet net als de verdediging dat verdachte al langere tijd last had van [slachtoffer 1] en dat dit verder ging dan geluidsoverlast. Uit diverse verklaringen volgt dat [slachtoffer 1] met regelmaat onder invloed van drank was en dan agressief en uitdagend gedrag vertoonde. Daarbij uitte hij ook doodsbedreigingen, waarvan verdachte enkele maanden voor het incident aangifte heeft gedaan. In de tijd dat [slachtoffer 1] bij verdachte in huis woonde (vier à vijf maanden) is het eenmaal eerder daadwerkelijk tot een fysieke confrontatie gekomen, waarbij verdachte [slachtoffer 1] een blauw oog had geslagen. In het voorgaande ziet de rechtbank echter geen reden voor verdachte om op 9 februari 2024 te moeten vrezen voor zijn leven. [slachtoffer 1] heeft zijn dronken bedreigingen niet eerder geprobeerd uit te voeren, sterker nog: bij de enige eerdere confrontatie was [slachtoffer 1] degene die een verwonding opliep.

Dat verdachte op 9 februari 2024 niet daadwerkelijk vreesde voor zijn leven kan ook worden afgeleid uit hetgeen hij tegenover de politie (V) heeft verklaard (A):

“V: Jij geeft dus aan: hij stond op de derde traptrede, op het moment dat ik vanaf de begane grond naar boven liep. Jij hoorde hem naar beneden komen. Als je boven bent zie je hem op de trap staan. En je zegt: Hij staat op de tweede of derde traptrede.

A: Nou, van derde, naar tweede, derde, hij komt mij tegemoet. Ik met bewegen. En die trap, als je komt zo, moet je ook een bochtje van die laatste twee (2). Dus met die bocht kom ik, ontmoet ik daar. (..) Dus tuurlijk ga je ook confronteren die persoon, toch. Je confronteert persoon, toch. Of jij gaat de rug geven, van mietje. Ik niet, ik confronteer de persoon, en dan begin trap te krijgen van hem. (…)

V: En jij zegt: Ik kwam naar boven lopen, ik was nog één stap van mijn kamer verwijderd. Voordat je je kamer nadert. En op dat moment, dat hij naar beneden komt en jou aanvalt, ga jij dichter naar de trap. Klopt dat?

A: Ja, ik ga niet naar binnen. Ik sta voor mijn deur, van, wat komt deze gast? Met vloeiende mond van 'kill you’, dit, dat, nou, met al die bullshit, ik kan niet. Ik confronteer hem dan van: What’s up? En dan, ik hoef niet eens zo te doen, hij begint al te trappen.”

De rechtbank ziet in deze verklaring geen (al dan niet terechte) vrees voor het eigen leven, maar ziet een man die het zat is en zelf de confrontatie opzoekt. De rechtbank acht het dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte zich dreigend gevaar van [slachtoffer 1] heeft ingebeeld waardoor hij zich meende te moeten verdedigen.

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van doodslag wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging mee te wegen dat verdachte heeft meegewerkt met de politie, psycholoog en de reclassering, dat aan het feit bedreigingen door [slachtoffer 1] vooraf zijn gegaan, en dat verdachte de afgelopen jaren niet met justitie in aanraking is geweest.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het psychologisch onderzoek d.d. 7 juni 2024, de reclasseringsrapportage d.d. 8 juli 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zijn huisgenoot, [slachtoffer 1], om het leven gebracht door hem met een groot mes in zijn bovenbenen te steken. Hierbij verloor [slachtoffer 1] in korte tijd dusdanig veel bloed dat hulp niet meer mocht baten.

[slachtoffer 1] was nog maar 37 jaar oud en had nog een heel leven voor zich, wat verdachte hem heeft ontnomen. Hij had een vierjarig dochtertje dat bij haar moeder in Kroatië woont. Verdachte heeft haar de kans ontnomen om haar vader (beter) te leren kennen en herinneringen met hem te maken. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.

Uit het psychologisch onderzoek volgt dat geen psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psycho-geriatrische aandoening bij verdachte is vastgesteld. De psycholoog adviseert dan ook om het ten laste gelegde volledig aan hem toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies en het advies over en zal het feit volledig aan verdachte toerekenen.

De reclassering heeft gerapporteerd dat sprake is van een laag risico op herhaling, omdat het voorval situationeel is bepaald door de oplopende spanningen binnen de huisvestingssituatie. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzonder voorwaarden aan verdachte op te leggen.

De rechtbank constateert net als de officier van justitie dat in zaken van enkelvoudige doodslag doorgaans een gevangenisstraf tussen de acht en twaalf jaar wordt opgelegd. De rechtbank ziet in de omstandigheden van deze zaak aanleiding om aan de ondergrens van die bandbreedte te gaan zitten.

De rechtbank weegt daarbij in de eerste plaats mee dat [slachtoffer 1] al langere tijd voor veel overlast zorgde, zowel voor verdachte als voor diens huisgenoten en buren. Onder invloed van drank veroorzaakte hij veel geluidsoverlast, waarbij hij ook bedreigingen uitte aan zijn huisgenoten. Verdachte heeft de problemen meerdere malen aangekaart bij de verhuurder van het pand en heeft aangifte tegen [slachtoffer 1] gedaan wegens bedreiging. Verdachte is de woning geregeld ontvlucht om geen last meer te hebben van [slachtoffer 1] en om tot rust te kunnen komen. Dat verdachte zich door toedoen van [slachtoffer 1] niet meer prettig voelde in zijn eigen huis, is dan ook voorstelbaar. Dat verdachte zichzelf niet in bedwang heeft gehouden toen hij voor de zoveelste keer wakker werd van [slachtoffer 1], niet.

De officier heeft bij haar eis van tien jaar gevangenisstraf in het nadeel van verdachte meegewogen dat hij ervoor koos om weg te gaan en geen hulp in te roepen, terwijl hij zag dat [slachtoffer 1] fors bloed verloor. Hoewel dit feitelijk juist is, zal de rechtbank deze omstandigheden niet meewegen. De rechtbank sluit namelijk niet uit dat verdachte na het steken de ernst van het door hem veroorzaakte letsel toch heeft onderschat. De rechtbank wijst er in dit verband op dat verdachte na het steekincident nog iets als “bel de politie zelf maar” tegen [slachtoffer 1] zou hebben gezegd, en op de beschrijving van de politie die aangeeft dat verdachte zeer emotioneel reageerde toen hem duidelijk werd dat [slachtoffer 1] was overleden.

Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden en zal deze straf aan verdachte opleggen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangegeven dat de vordering kan worden toegewezen.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijkheid in de vordering moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak / het ontslag van alle rechtsvervolging.

Oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 februari 2024.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:

- het bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro);

- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 februari 2024 tot de dag van algehele voldoening;

- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 135 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssen en mr. S.R. Huisman, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2025.

Mr. Huisman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Tenzij anders vermeld, zijn de bewijsmiddelen waarnaar wordt verwegen afkomstig uit het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024035490, gesloten op 21 oktober 2024.

Het schouwverslag d.d. 9 februari 2024, opgenomen op p. 59 e.v. van het dossier.

HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.

Zo leidt de rechtbank af uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, opgenomen op pagina 282 e.v. van het dossier, in combinatie met de verklaringen van verdachte, zoals onder meer afgelegd ter terechtzitting van 27 mei 2025.

Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, opgenomen op p.256 e.v. van het dossier.

Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, opgenomen op p.282 e.v. van het dossier.

De verklaring van verdachte d.d. 9 februari 2024, opgenomen op p.31 e.v. van het dossier.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2024, opgenomen op p.117 e.v. van het dossier.

Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, opgenomen op p.251 e.v. van het dossier.

Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2025, los in het dossier gevoegd.

Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2025, los in het dossier gevoegd.

Artikel delen