Vervolg op ECLI:NL:RBNN:2025:332. Indeling in ruilklasse na bodemonderzoek, bepaling lutumgehalte zonder laboratoriumanalyse door Gedeputeerde Staten onvoldoende.
Rechtbank Noord-Nederland 18 June 2025
Jurisprudentie – Uitspraken
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2025:2414
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
18-06-2025
Datum publicatie
18-06-2025
Zaaknummer
C/17/196425/ HA RK 24/55
Rechtsgebied
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Beschikking
ECLI:NL:RBNNE:2025:2414text/xmlpublic2025-06-18T17:25:322025-06-18Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Noord-Nederland2025-05-16C/17/196425/ HA RK 24/55UitspraakBeschikkingNLLeeuwardenCiviel rechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:2414text/htmlpublic2025-06-18T17:22:042025-06-18Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBNNE:2025:2414 Rechtbank Noord-Nederland , 16-05-2025 / C/17/196425/ HA RK 24/55 Vervolg op ECLI:NL:RBNN:2025:332. Indeling in ruilklasse na bodemonderzoek, bepaling lutumgehalte zonder laboratoriumanalyse door Gedeputeerde Staten onvoldoende.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND Civiel recht
Landinrichtingen, zittingsplaats Leeuwarden Zaaknummer: C/17/196425/ HA RK 24/55 Beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 16 mei 2025 inzake De Hervormde Gemeente Ried-Schingen c.a.,
te Franeker,
gemachtigde: ing T.P. Schrale; verzoekster inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR), opgemaakt door de Bestuurscommissie in de herverkaveling "Franekeradeel-Harlingen" en vastgesteld door: Gedeputeerde Staten van Fryslân,
te Leeuwarden,
verweerster,
gemachtigde: ing. mr. J. Heinen. Verzoekster zal in het hierna volgende de Hervormde Gemeente worden genoemd.
Verweerster zal – enkelvoudig – als Gedeputeerde Staten worden aangeduid. 1Procesverloop1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank van 24 januari 2025
- de akte uitlating van de Hervormde Gemeente, met bijlage
- de akte uitlating van Gedeputerde Staten, met bijlagen
- de antwoordakte van de Hervormde Gemeente
- de antwoordakte van Gedeputeerde Staten. 1.2. Hierna is opnieuw beschikking bepaald. 2De verdere beoordeling2.1. De rechtbank verwijst naar de inhoud van de tussenbeschikking van 24 januari 2025. Naar aanleiding van de vraagpunten die de rechtbank in deze beschikking heeft opgeworpen hebben partijen zich nog nader uitgelaten. De Hervormde Gemeente heeft, zo begrijpt de rechtbank uit haar akte uitlating, door Poelsema in het zuidelijke deel van de veldkavel waar het in deze zaak nog om gaat (de voormalige percelen Ried F 376 en F 377) nog drie extra boringen laten verrichten. De laboratoriumanalyse van deze boringen zijn bij deze akte bijgevoegd. De lutumgehaltes van deze boringen zijn blijkens het analyseverslag respectievelijk 12%, 18% en 16%, zo begrijpt de rechtbank het althans. 2.2. Blijkens de Brochure wettelijke herverkaveling van januari 2018 is er bij een lutumgehalte van 8 tot 17,5% sprake van lichte zavel, bij een lutumgehalte van 17,5 tot 25% is er sprake van zware zavel en bij een lutumgehalte van 25 tot 35% lichte klei. Op basis hiervan zou er bij de drie boringen lichte en zware zavel zijn aangetroffen. Volgens de Hervormde Gemeente moet dit leiden tot indeling in ruilklasse 6. 2.3 Gedeputeerde Staten heeft naar aanleiding van de beschikking van 24 januari 2025 nader veldonderzoek laten verrichten door J. van Berkum, verbonden aan Aequator Groen en Ruimte BV te Harderwijk. Van Berkum heeft in totaal 20 grondboringen verricht, waarvan 14 op het zuidelijke deel van de kavel, dat door de Hervormde Gemeente als bloot eigenaar van voormalige percelen Ried F 376 en F 377 is ingebracht. Van Berkum concludeert dat het zuidelijke deel geheel uit kleigrond bestaat. Gedeputeerde Staten komt op grond hiervan tot de conclusie dat het geheel zuidelijke deel in ruilklasse 4 moet worden ingedeeld en dat de LGR in verband daarmee moet worden aangepast omdat het zuidelijke deel momenteel deels in ruiklasse 6 is ingedeeld. 2.4. De rechtbank oordeelt naar aanleiding van de nadere aktes en de bijlagen daarbij als volgt. Uit de akte van Gedeputeerde Staten blijkt dat de klasse-indeling is gebaseerd op de analyse van de bouwvoor en de rechtbank zal daarvan uitgaan. In hoeverre het diepere bodemprofiel hier nog een rol heeft gespeeld heeft zij ook niet geconcretiseerd.
Uit de overgelegde ‘Ruilklassen Gebiedsontwikkeling Franekeradeel-Harlingen’ en ‘Volgorde op basis van puntwaarde’ volgt dat de kwalificatie van de bouwvoorzwaarte samen met de drooglegging maatgevend is voor de ruilklasse-indeling. De bouwvoorzwaarte is daarbij uitgedrukt in lichte zavel, zware zavel en lichte klei. Dat brengt mee dat het lutumgehalte van de bouwvoor relevant is voor de ruilklasse-indeling. 2.5. In de beschikking van 24 januari 2025 heeft de rechtbank bij 6.7 overwogen dat het eerder in de procedure overgelegde rapport van Poelsema reden voor twijfel aan het standpunt van Gedeputeerde Staten gaf, waarbij is overwogen: “Dit te meer nu de analyse door Gedeputeerde Staten is gedaan op basis van ervaring van de onderzoekers en niet via laboratoriumonderzoek, zoals door Poelsema is gedaan.”
Onderdeel van de rapportage van Van Berkum is een overzicht van de verrichte boringen met daarbij het lutumgehalte per boordiepte-eenheid. Uit de rapportage blijkt dat deze lutumpercentages niet zijn vastgesteld op grond van laboratoriumonderzoek, maar ter plekke zijn beoordeeld met het oog en op gevoel. Volgens Van Berkum een beproefde methode. Dit laatste mag zo zijn, maar gelet op de hiervoor aangehaalde overweging had anders mogen worden verwacht. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat de onderzoeksmethode van Van Berkum niet anders is geweest dan de eerder door de schatters namens Gedeputeerde Staten gehanteerde methode, afgezien ervan dat Van Berkum veel meer boringen heeft verricht. 2.6. Hoe Van Berkum de door hem in de ‘profielbeschrijvingen’ opgenomen lutumpercentages op deze wijze zo nauwkeurig heeft kunnen bepalen is de rechtbank niet duidelijk geworden. Omdat een zestal waarden zich rond de grenswaarde van 25% bevinden (26 tot en met 28%) is dit naar het oordeel van de rechtbank wel van belang. 2.7. Over de door de Hervormde Gemeente nog overgelegde laboratoriumanalyse valt ook een opmerking te maken. Niet blijkt hieruit of dit monsters uit de bouwvoor betreft. De Hervormde Gemeente heeft bij haar akte een kaartje gevoegd waarop de drie boorpunten zijn aangegeven, maar een rapport van Poelsema met boordieptes, zoals dat bij zijn vijf eerste boringen wel is overgelegd, ontbreekt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank relevant, mede gelet er op dat uit de profielbeschrijvingen van Van Berkum kan worden afgeleid dat bij meerdere boorpunten op grotere diepte het lutumgehalte lager is en overeenkomt met de gehaltes volgens de bij de akte van de Hervormde Gemeente overgelegde analyse. 2.8. De rechtbank merkt verder op dat in de eerdere rapportage van Poelsema bij boringen 1 en 3 het lutumgehalte van de bouwvoor is bepaald. Bij boring 2 is geen analyse van de bouwvoor gegeven. Bij boring 1 was het percentage 14% en bij boring 3 28%. Dit laatste correspondeert met de bevindingen van Van Berkum. 2.9. Kortom, op alle door partijen nog ingebrachte informatie valt het nodige af te dingen en de duidelijkheid die de rechtbank met haar vraagstelling heeft geprobeerd te krijgen is niet gekomen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval gelet op de tussenbeschikking van Gedeputeerde Staten meer had mogen worden verwacht en de afwezigheid daarvan moet voor haar risico blijven. De rechtbank ziet in dit stadium van de procedure geen aanleiding meer om nogmaals nadere toelichting te vragen. 2.10. Gelet op het voorgaande en de, naar het de rechtbank voorkomt, smalle marges tussen de bevindingen en de grenswaarde tussen klei en (zware) zavel, is de rechtbank alles overziende van oordeel dat deze onzekerheid in het voordeel van de Hervormde Gemeente moet uitvallen. Er verder van uitgaande dat, zoals door Gedeputeerde Staten is aangegeven, de drooglegging meer dan 120 cm is leidt dit er toe dat de voormalige percelen Ried F 376 en F 377 in ruilklasse 6 moeten worden ingedeeld en dat de LGR voor wat betreft R-nummer R 1025686 op basis daarvan moet worden aangepast. Het bezwaar zal daarom op dit punt gegrond verklaard worden. 2.11. Hoe deze beslissing zich op de LGR in geld vertaalt kan de rechtbank bij gebrek aan relevante stukken niet nagaan en laat de uitwerking daarvan daarom over aan Gedeputeerde Staten. 2.12. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zou anders zijn geoordeeld, dit er niet toe zou hebben geleid dat de LGR zou moeten worden aangepast in de door Gedeputeerde Staten voorgestane zin. Uit de overgelegde kaart van Van Berkum met de boorpunten blijkt dat alleen boring nummer 7 zou kunnen zijn gedaan in het deel van het perceel dat op basis van de bodemkaart uit 1969 in ruilklasse 6 was ingedeeld, maar geheel duidelijk is dit niet omdat dit boorpunt zich ongeveer op de grens van het oranje (klasse 6) en het blauw ingekleurde deel (klasse 4) van de bodemkaart lijkt te bevinden. Gelet hierop en het feit dat het lutumgehalte bij boorpunt 7 op 27% is gesteld, zou er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag zijn om het gehele zuidelijke deel in ruilklasse 4 in te delen. 2.13. Er is aanleiding om Gedeputeerde Staten in de proceskosten te veroordelen. Aan de zijde van de Hervormde Gemeente worden deze kosten vastgesteld op € 688,00 vanwege griffierecht en € 1.228,00 (tarief II) vanwege salaris gemachtigde. 3Beslissing De rechtbank: 3.1. verklaart het bezwaar voor wat betreft de ruilwaarde gegrond; 3.2. bepaalt dat de LGR met R-nummer R 1025686 moet worden aangepast zoals hiervoor onder 2.10 is bepaald; 3.3. verklaart het bezwaar voor het overige ongegrond; 3.4. veroordeelt Gedeputeerde Staten in de proceskosten, aan de zijde van de Hervormde Gemeente vastgesteld op € 688,00 vanwege griffierecht en € 1.228,00 vanwege salaris gemachtigde. Deze beschikking is gewezen door mr. H.J. Idzenga en door hem in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025 in aanwezigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier. c. 439 Rechtsmiddelenverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de bestuurscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te 's-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad. Ter zitting is namens Gedeputeerde Staten een toelichting gegeven over het indertijd door haar verrichte veldonderzoek. In de beschikking van 24 januari 2025 staat dat de bodemkaart uit 1967 stamt, de bodemkaart van de ruilverkaveling De Bjirmen is uit 1969.