Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNNE:2025:2794

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 3 juli 2025 een man veroordeeld voor medeplichtigheid bij het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het medeplegen van afpersing. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de man een jeugddetentie van 270 dagen waarvan 67 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden opge...

Rechtbank Noord-Nederland 16 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNNE:2025:2794 text/xml public 2025-07-16T12:04:12 2025-07-11 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Nederland 2025-07-03 18.400865.24 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig Op tegenspraak NL Leeuwarden Strafrecht Wetboek van Strafrecht 77c Wetboek van Strafrecht 77g Wetboek van Strafrecht 77i Wetboek van Strafrecht 77x Wetboek van Strafrecht 77y Wetboek van Strafrecht 77z Wetboek van Strafrecht 77aa Wetboek van Strafrecht 77gg Wetboek van Strafrecht 282 Wetboek van Strafrecht 317 Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:2794 text/html public 2025-07-16T12:03:33 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNNE:2025:2794 Rechtbank Noord-Nederland , 03-07-2025 / 18.400865.24
De rechtbank Noord-Nederland heeft op 3 juli 2025 een man veroordeeld voor medeplichtigheid bij het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het medeplegen van afpersing. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de man een jeugddetentie van 270 dagen waarvan 67 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden opgelegd. Ook heeft de rechtbank een voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd.

Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht

Locatie Leeuwarden

parketnummer 18.400865.24

vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.059418.22

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,

thans gedetineerd te [instelling] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 juni 2025.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd

gehouden, door die [slachtoffer]

een auto in te trekken en/of te dwingen middels bedreiging met een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,

in een auto een tas over zijn hoofd te trekken en/of die [slachtoffer] te dwingen een tas over zijn eigen hoofd te trekken en/of

in een auto te vervoeren en die [slachtoffer] daarmee te beletten te gaan waarheen hij wilde gaan;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en/of beroofd gehouden door die [slachtoffer]

een auto in te trekken en/of te dwingen middels bedreiging met een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,

in een auto een tas over zijn hoofd te trekken en/of die [slachtoffer] te dwingen een tas over zijn eigen hoofd te trekken en/of

in een auto te vervoeren en die [slachtoffer] daarmee te beletten te gaan waarheen hij wilde gaan [plaats] en/of [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest door

tezamen met [medeverdachte 3] de auto waarin die [slachtoffer] werd vervoerd te volgen en/of

niet in te grijpen en/of zich te distantiëren van de gedragingen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , terwijl die [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd en/of beroofd gehouden;

2.

hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, op de openbare weg [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een

ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld

[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, kleding, een pinpas, een ID-kaart en/of een 0V-kaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door die [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te dreigen die [slachtoffer] dood te schieten en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,

tegen de zij van die [slachtoffer] te drukken,

op die [slachtoffer] te richten,

tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of

tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, openlijk, te weten, aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft

gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of de kleding van die [slachtoffer] uit te trekken en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,

op die [slachtoffer] te richten,

tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of

tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 november 2024 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen en/of de kleding van die [slachtoffer] uit te trekken en/of (met) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,

op die [slachtoffer] te richten,

tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of

tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde

Uit de aangifte en de overige bewijsmiddelen volgt dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten om te kunnen spreken van medeplegen bij wederrechtelijke vrijheidsberoving, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte is

met de medeverdachten actief op zoek gegaan naar aangever door naar het adres van aangever te rijden. Daar komt hij nagenoeg gelijktijdig aan met de medeverdachten. Nadat aangever is gedwongen om in de Volkswagen te stappen is een van de medeverdachten bij verdachte in de auto gestapt. Getalsmatig heeft verdachte een overwichtssituatie gecreëerd. Daarna is hij met de auto achter de auto, waarin aangever zat, aangereden en heeft veelvuldig telefonisch contact met de bestuurder van die auto. Op het moment dat duidelijk werd dat ze naar de bossen gingen, had verdachte afstand kunnen nemen van de situatie, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij bleef deel uitmaken van de groep die aangever heeft geïsoleerd, gecontroleerd en geïntimideerd. Hij is daarom medeverantwoordelijk. Zijn rol daarna laat ook zijn intentie ter zake van de samenwerking in zijn geheel zien. Het onder 1. primair ten laste gelegde kan worden bewezen.

Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde

Uit de aangifte en de overige bewijsmiddelen volgt dat er in [plaats] geweld tegen aangever is gepleegd en dat hij is bedreigd met een vuurwapen waardoor hij werd gedwongen tot afgifte van zijn kleding.

Verdachte heeft een aandeel gehad in het toegepaste geweld en de bedreiging met geweld. Hij heeft aangever getrapt en heeft de jas van aangever aangepakt.

Het begrip bevoordeling moet ruim worden uitgelegd. Het betreft elke verbetering van positie, mist het economische waarde heeft. Zo kan het ook gaan om het verkrijgen van controle, het voorkomen van reputatieschade of het vernietigen van ongewenst bewijsmateriaal. Door het afnemen van de kleding met inhoud en het vervolgens te dumpen is aangever wederrechtelijk nadeel toegebracht. De verdachten ontnamen hem opzettelijk de beschikking over zijn eigendommen. Daar komt bij dat het afpakken van de eigendommen integraal onderdeel uitmaakte van het gewelds- en intimidatieoffensief van de verdachten, dat ten doel had aangever onder controle te krijgen, te straffen en te vernederen. Daarnaast kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvormen, niet anders worden geconcludeerd dan de verdachten het oogmerk hadden op het verkrijgen de kleding. Ze wilden hier als heer en meester over beschikken. Er is dan ook sprake van een delictsoogmerk. Het onder 2. primair ten laste gelegde kan worden bewezen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde

Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat verdachte wist van de vrijheidsberoving en dat hij hierop het opzet heeft gehad. Zonder wetenschap van de wederrechtelijk vrijheidsberoving kan ook de bewuste en nauwe samenwerking niet worden bewezen, zodat het onder 1. primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.

Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde

Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte gericht was op handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet gericht was op het gronddelict, de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Nu verdachte geen wetenschap had van het

voornemen om aangever van zijn vrijheid te beroven had hij geen opzet op het gronddelict. Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen.

Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde

Verdachte heeft geen opzet gehad op het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Hij heeft ook geen handelingen gepleegd waaruit dit zou kunnen blijken. Hij heeft niet geslagen en geschopt. Aangever heeft weliswaar verklaard dat verdachte heeft geschopt, maar hij heeft die avond zijn gezicht niet gezien. Hij zou hem hebben herkend aan zijn postuur en stem. Hij heeft hem eerder op [adres] gezien, maar nog nooit met hem gesproken. Het blijft onduidelijk hoe hij hem heeft kunnen herkennen, daarom moet zijn verklaring niet worden gevolgd. Uitgaande van de verklaring van verdachte heeft hij enkel de jas van aangever aangepakt en weggegooid. Het is onduidelijk hoever hij deze jas heeft weggegooid en of de jas buiten het bereik van aangever was. Het onder 2. primair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen.

Ten aanzien van het onder 2. subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde

Verdachte heeft geen geweldshandelingen tegen aangever gepleegd en heeft ook geen significante bijdrage geleverd aan het geweld. Het onder 2. subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen.

Oordeel van de rechtbank

Overwegingen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen

Aangever heeft op 11 november 2024 met de politie gesproken en een verklaring afgelegd over hetgeen hem even daarvoor was overkomen. De volgende dag heeft hij aangifte gedaan. Zijn aangifte komt nagenoeg overeen met zijn verklaring van de avond ervoor maar zijn aangifte is uitgebreider en gedetailleerder. In zijn aangifte verklaart hij dat er vier personen bij betrokken zijn geweest. Hij benoemt deze personen als [medeverdachte 1] , [naam] , een persoon waarvan hij later heeft vernomen dat hij [medeverdachte 3] wordt genoemd en het broertje van [medeverdachte 1] , genaamd [verdachte] . In zijn aangifte geeft aangever duidelijk aan wat hij heeft gezien en waargenomen. Waar hij heeft gezien dat een bepaalde persoon een handeling heeft verricht of iets heeft gezegd dan verklaart hij hierover. Waar hij niet weet wie een bepaalde handeling heeft verricht geeft hij dit ook aan.

De rechtbank stelt vast dat aangever authentiek en consistent heeft verklaard.

Daartegenover staan de verklaringen van de verdachten. Uit het dossier blijkt dat zij de avond voordat zij verklaringen bij de politie zouden afleggen samen zijn gekomen en met elkaar hebben gesproken en dat er afspraken zijn gemaakt over hoe en wat ze zouden verklaren. Zo zouden ze verklaren dat [verdachte] er niet bij betrokken was, er geen sprake was van een ontvoering, er geen vuurwapen is gebruikt, er geen zak over het hoofd is gedaan en dat het in de auto is geëscaleerd tussen verdachte en aangever waarna een vechtpartij is ontstaan. De anderen zouden tussenbeide zijn gekomen en hem hebben geholpen, maar er is niet tegen het hoofd geschopt. Tijdens hun tweede verhoor zijn de verdachten bij deze verklaringen

gebleven. Voorafgaand aan hun derde verhoor is op een telefoon van één van de verdachten een geluidsfragment van voornoemd gesprek aangetroffen. Nadat de verdachten hiermee zijn geconfronteerd hebben ze opnieuw verklaard.

Opvallend aan deze verklaringen is dat de aspecten die ze eerder van belang vonden om te ontkennen, nu vaak door de medeverdachten worden toegegeven. Ook lijkt het erop dat de broers zo gunstig mogelijk voor elkaar proberen te verklaren. Hierdoor zijn de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten op veel punten strijdig.

Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd zal de rechtbank de verklaring van aangever volgen, met uitzondering van de omstandigheid dat er een vuurwapen is gebruikt. Door de verdachten is verklaard dat er een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gebruikt dat later ook bij de politie is ingeleverd. Dit betrof een veerdrukwapen. Aangever is er weliswaar van overtuigd dat er een vuurwapen is gebruikt en dat hij in de auto ook kogels heeft horen vallen maar hij heeft dit niet kunnen zien. De rechtbank zal in deze de verklaringen van de verdachten volgen en er van uitgaan dat het wapen dat bij de politie is ingeleverd het wapen is dat is gebruikt. Het betrof derhalve een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.

Betrokken personen en aanduiding

Aangever [slachtoffer]2, wordt door de verdachten aangeduid met zijn voornaam [slachtoffer] . De rechtbank zal hem hierna aanduiden met aangever.

Medeverdachte [medeverdachte 1] , wordt door aangever en medeverdachten [medeverdachte 1] genoemd. Omdat verdachte dezelfde initialen heeft als deze verdachte zal de rechtbank de verdachten hierna aanduiden met de voornamen. Deze medeverdachte zal als [medeverdachte 1] worden aangeduid.

Medeverdachte [medeverdachte 2] . Aangever verklaart over een persoon die hij aanduidt met [naam] . Hij geeft ook een beschrijving van deze persoon en deze persoon heeft het voertuig, waarin hij zat bestuurd.3 [medeverdachte 2] herkent zichzelf in deze beschrijving en heeft ook verklaard dat hij het voertuig heeft bestuurd.4 Deze medeverdachte zal daarom hierna als [medeverdachte 2] worden aangeduid.

Verdachte [medeverdachte 3] . Hij heeft verklaard dat zijn roepnaam [medeverdachte 3] is.5 Aangever kent een van de personen van [adres] . Hij heeft later van een bekende vernomen dat deze persoon [medeverdachte 3] heet.6 Deze verdachte zal daarom hierna als [medeverdachte 3] worden aangeduid.

Verdachte [verdachte] . Aangever heeft verklaard dat het broertje van [medeverdachte 1] er ook bij was. Hij herkent deze persoon aan zijn houding, stem en postuur. Wanneer hem een foto van [verdachte] wordt getoond verklaart hij dat hij deze persoon bedoelt met het broertje van [medeverdachte 1] .7 Door de verdediging is aangevoerd dat het onduidelijk is hoe aangever verdachte heeft kunnen herkennen. Echter

nu verdachte zelf ook heeft verklaard dat hij erbij was en de aangever de andere personen op een andere wijze beschrijft. Heeft de rechtbank geen twijfels dat wanneer aangever over [verdachte] spreekt hij verdachte bedoeld. Verdachte zal daarom als [verdachte] worden aangeduid.

Feiten en omstandigheden

Op 11 november 2024 hebben [medeverdachte 1] en aangever afgesproken. Aangever heeft zijn adres gegeven en ze hebben op [adres] afgesproken.8 [verdachte] is in een Mercedes naar dit adres gereden.9 Aangever stond op straat met [medeverdachte 1] te praten. Aangever zag dat op de [adres] twee autos stonden geparkeerd. De voorste was een kleine zwarte Volkswagen en de tweede auto een grote Mercedes. Aangever zag dat [medeverdachte 2] uit een auto stapte en bij hen in de buurt kwam staan. Op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] : “We nemen hem mee”. Aangever wilde dit niet en werkte tegen, maar toen werd hij bij zijn arm vastgepakt door [medeverdachte 2] .10 [medeverdachte 2] heeft toen een wapen uit zijn broekzak gepakt en dit aan aangever getoond.11 [medeverdachte 2] hield het wapen in zijn rechterhand en hield aangever met zijn linkerhand bij de rechterarm vast. Hij drukte het wapen tegen de rechterzij van aangever. Aangever moest naar de Volkswagen lopen. Hij had het gevoel dat hij geen keuze had. Tijdens het lopen was het wapen niet meer strak in zijn zij, maar was wel op hem gericht. Het was een klein stukje lopen. [medeverdachte 2] zei dat als aangever weg zou rennen hij hem zou doodschieten. Bij de auto liet [medeverdachte 2] aangever los. [medeverdachte 2] gaf het wapen aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] deed het rechter achterportier voor aangever open en nadat aangever was ingestapt liet [medeverdachte 3] de deur hard dicht klappen.12 [medeverdachte 3] is bij [verdachte] in de Mercedes gestapt.13 De Volkswagen, waarin aangever zat, is vervolgens weggereden. [medeverdachte 2] bestuurde de auto.14 De Mercedes met daarin [verdachte] en [medeverdachte 3] reed achter de Volkswagen aan.15 [medeverdachte 1] zat naast aangever in de auto en had het wapen bij zich.16 Ze zijn weggereden uit [plaats] in de richting van [naam vereniging] . Aangever had wel door dat er een auto achter hen reed en hij hoorde dat ze in de auto telkens met elkaar aan het bellen waren.17 [verdachte] heeft telefonisch met [medeverdachte 2] gesproken18 en uit de historische telefoongegevens van de telefoon van [medeverdachte 2]19en de telefoon van [verdachte] blijkt dat er tussen 18.04 uur en 18.26 uur vijf gesprekken zijn en uit de GPS- gegevens aangetroffen op de telefoon van aangever blijkt dat hij om 17.57 uur is vertrokken vanaf

[adres] .20

Tijdens de rit vroeg [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] of ze naar de office gingen maar [medeverdachte 1] zei dat dit niet handig was en dat ze naar de bossen gingen. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] uitgelegd waar het was. Ter hoogte van [naam vereniging] gaf [medeverdachte 2] aan dat aangever een zak over zijn hoofd moest hebben. [medeverdachte 1] kwam toen met een tas. Die moest aangever over zijn hoofd doen. Aangever wilde dat niet, maar toen duwde [medeverdachte 1] het wapen in zijn linkerzij. Daarna heeft aangever de tas over zijn hoofd gedaan. Hierdoor zag hij niets meer.

In de bossen bij [plaats] stopte de auto. Aangever mocht de tas van zijn hoofd halen en moest daarna gelijk uitstappen. Aangever moest met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar een T-splitsing lopen. Daar moest hij van [medeverdachte 2] wachten. [medeverdachte 2] liep naar de Mercedes. Uit de Mercedes stapten [medeverdachte 3] en [verdachte] . Aangever stond op dat moment nog met [medeverdachte 1] op de T-splitsing en daar kwam de rest ook naartoe. Aangever moest toen samen met de anderen verder het bos in lopen. [medeverdachte 1] liep met het wapen op hem gericht achter hem. Op een gegeven moment begon [medeverdachte 3] aangever met zijn vuist te slaan. Daarna moest aangever een stukje doorlopen en toen werd hij opnieuw geslagen door [medeverdachte 3] . Aangever viel toen op de grond en zat op knieën en handen. Hij werd toen getrapt in zijn linker zij. Toen kwam hij helemaal op de grond te liggen. Hij is vervolgens meerdere keren geslagen en getrapt. Aangever voelde dat ze tegen zijn hoofd en de rest van zijn lichaam trapten. Hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] hem heeft geschopt. Ook heeft hij gezien dat [medeverdachte 1] hem met het wapen tegen zijn hoofd heeft geslagen en het wapen in zijn nek heeft gelegd. Hij drukte de voorkant van het wapen tegen aangever zijn nek. Aangever heeft ook gezien dat [medeverdachte 2] hem heel vaak heeft geslagen en getrapt.

Aangever heeft gezien dat [medeverdachte 3] hem tegen het hoofd heeft getrapt. Aangever heeft ook gezien dat [verdachte] tegen zijn lichaam heeft getrapt, terwijl hij op de grond lag.

Op een gegeven moment zei [medeverdachte 3] dat aangever zijn kleding moest uittrekken. Aangever wilde dat niet. Toen zei [medeverdachte 2] ook dat hij zijn kleding moest uittrekken. Omdat aangever dat niet wilde werd hij, terwijl hij op de grond lag, aan zijn jas vastgepakt. Iemand duwde het wapen in zijn nek en iemand zei dat hij zijn kleding uit moest doen, omdat ze hem anders dood zouden schieten.

Aangever heeft toen zijn jas uitgedaan. Vervolgens werd door [verdachte] gezegd dat aangever ook zijn broek uit moest doen. Daarna zei [medeverdachte 3] dat hij zijn broek uit moest doen. Aangever wilde dat niet en heeft zijn broek tot onder zijn heup getrokken. Vervolgens werd hij over zijn gehele lichaam getrapt. [verdachte] heeft toen zijn broek en schoenen uitgetrokken. Aangever lag nog steeds op de grond en hij werd vervolgens opnieuw getrapt en geslagen op zijn lichaam. Toen riep iemand dat aangever zijn korte broek uit moest doen. Aangever heeft deze toen ook over zijn heupen getrokken. [medeverdachte 2] heeft toen zijn korte broek uitgetrokken. Aangever lag daarna in zijn onderbroek en T-shirt op de grond.

Hij werd tegen zijn lichaam geslagen en getrapt. Vervolgens kwam er een auto en ze gingen weg. Ze namen aangever zijn broek en jas mee. In de jas zaten de pinpas, ID-kaart en OV-kaart van aangever.21

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.

Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde

Onder 1. primair wordt verdachte, kortgezegd, medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven en beroofd houden verweten. Gelet op de feitelijkheden omschreven in de tenlastelegging wordt het beroofd gehouden verweten tot het moment dat de auto in [plaats] aankomt.

Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij wist dat aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd en dat hij daaraan een bijdrage heeft geleverd.

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.

Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte is met de Mercedes naar [plaats] gereden. Op het moment dat aangever door de medeverdachten, onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, naar de Volkswagen moest lopen en daarin moest stappen, zat verdachte in de Mercedes die achter deze auto stond geparkeerd. Een van de medeverdachten is vervolgens bij verdachte in de Mercedes gestapt en ze zijn achter de Volkswagen, met daarin de medeverdachten en aangever, aangereden. Tijdens het rijden had verdachte meerdere malen telefonisch contact met de bestuurder van de Volkswagen. Hij is achter de Volkswagen aangereden naar de bossen bij [plaats] .

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1. primair ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen; het onder 1. primair ten laste gelegde.

De rechtbank is echter van oordeel dat de bijdrage van verdachte wel van voldoende gewicht is voor medeplichtigheid. Verdachte stond met zijn Mercedes geparkeerd achter de Volkswagen en de rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte niet heeft meegekregen dat aangever onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de auto moest lopen en in moest stappen. Bovendien kwam een van de personen die daarbij heeft geholpen vervolgens bij verdachte in de auto zitten ( [medeverdachte 3] ) en had verdachte meerdere malen telefonisch contact met de bestuurder van de auto

( [medeverdachte 2] ) waarin ook aangever zat. Verdachte had derhalve nauw contact met twee plegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte niet wist dat aangever tegen zijn wil werd meegenomen en in de auto werd vastgehouden. Verdachte had hier derhalve wetenschap van. Desondanks heeft hij meegeholpen door achter de auto aan te rijden en een van de plegers te vervoeren naar het bos waar ze aangever naartoe wilden brengen.

Door het vervoeren van een van de plegers en het volgen van de auto waarin aangever was meegenomen is verdachte behulpzaam geweest bij het medeplegen van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden. De rechtbank acht het onder 1. subsidiair ten laste gelegde bewezen.

Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde

Onder 2. primair ten laste gelegde wordt verdachte, kort gezegd, verweten dat hij samen met anderen door middel van afpersing aangever wederrechtelijk tot afgifte van zijn telefoon en kleding en de zich daarin bevinden goederen heeft gedwongen.

De telefoon

De rechtbank overweegt ten aanzien van de telefoon het volgende. Uit het dossier blijkt dat aangever in de auto van [plaats] naar [plaats] door [medeverdachte 1] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is bedreigd waardoor hij zijn telefoon aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Verdachte reed op dat moment achter de auto aan.

Door verdachte is verklaard dat hij niet wist dat aangever tot afgifte van zijn telefoon werd gedwongen en dat hij deze handelingen niet heeft meegekregen.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en uit het dossier volgt niet dat verdachte wetenschap had van het afnemen van de telefoon, zodat zijn opzet op de afpersing niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van het verkrijgen van de telefoon door middel van afpersing vrijspreken.

De kleding

De rechtbank overweegt ten aanzien van de kleding en de zich daarin bevindende goederen het volgende. Voor een bewezenverklaring van afpersing dient te worden vastgesteld of met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of met bedreiging van geweld een ander is gedwongen tot afgifte van de goederen. Hiervoor is anders dan bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en zoals door de verdediging is aangevoerd, niet van belang dat verdachte het oogmerk had om zich het goed wederrechtelijk toe te eigenen. Vast moet komen te staan of verdachte aangever heeft gedwongen tot afgifte van één of meer goederen en dat hij daarbij het oogmerk had om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Of iets bevoordeling is, zal in het algemeen daarvan afhangen of verdachte zich er mee in een betere conditie brengt, respectievelijk zich voorstelt te brengen. Elke verbetering van positie valt hieronder, mits het voordeel economische waarde heeft.

Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat door de verdachten geweld tegen aangever is gebruikt en dat hij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is bedreigd, zodat hij in het bos zijn kleding met de zich daarin bevindende goederen zou afstaan. Verdachte heeft meegedaan aan dit geweld. Hij heeft aangever getrapt, hij heeft ook gezegd dat aangever kleding moest uit trekken en heeft de broek en schoenen van aangever uitgetrokken. De rechtbank is van oordeel dat daarom sprake is van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever de goederen niet wilde afgeven en dat hij daartoe is gedwongen door de verdachten. Vaststaat dat deze goederen

-waaronder een dure jas, een pinpas, ID-kaart en OV-kaart- economische waarde hebben en dat verdachten door de verkrijging van deze goederen werden bevoordeeld. Weliswaar is door medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij aangever wilde vernederen door hem te ontkleden, maar om dit beoogde doel te bereiken was het noodzakelijk dat de kleding (met de daarin bevindende goederen) werden afgestaan. Dat het opzet van verdachten was gericht op het vernederen staat daarom, gelet op het noodzakelijkheidsbewustzijnscriterium, naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan bewezenverklaring van het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Bovendien zijn de goederen na de afgifte door de verdachten meegenomen en is het niet enkel gebleven bij het bij het ontkleden van aangever.

De rechtbank acht dan ook onder 2. primair ten laste gelegde ten aanzien van de kleding en de zich daarin bevindende goederen wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht onder 1. subsidiair en 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1. subsidiair

[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 11 november 2024 te [plaats] en [plaats] opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden door die [slachtoffer]

een auto in te dwingen middels bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,

in een auto die [slachtoffer] te dwingen een tas over zijn eigen hoofd te trekken en

- in een auto te vervoeren en die [slachtoffer] daarmee te beletten te gaan waarheen hij wilde gaan

bij en het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op 11 november 2024 te [plaats] en [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest door

- tezamen met [medeverdachte 3] de auto waarin die [slachtoffer] werd vervoerd te volgen;

2. primair

hij op 11 november 2024 te [plaats] , op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van kleding, een pinpas, een ID-kaart en een OV- kaart, die aan die [slachtoffer] toebehoorden door die [slachtoffer] en te slaan en te schoppen en te dreigen die [slachtoffer] dood te schieten en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,

op die [slachtoffer] te richten,

tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en

tegen de nek van die [slachtoffer] te drukken.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1. subsidiair

medeplichtigheid bij het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en beroofd houden;

2. primair

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd, dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de

duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht onvoorwaardelijk moeten worden opgelegd en de overige dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.

Tevens vordert de officier oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft, in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zijn voorarrest in een volwassenregime heeft doorgebracht, hetgeen zwaar voor hem was en een straf opleggen die in verhouding staat tot het aandeel van verdachte.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsadviezen opgemaakt door Reclassering Nederland op 25 februari 2025 en 12 juni 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig medeplichtigheid aan het medeplegen van ontvoering en het samen met anderen afpersen van een persoon. Het slachtoffer zou een medeverdachte op enig moment hebben gefilmd, terwijl deze seks had. Er was onenigheid met het slachtoffer over of deze film was verwijderd of niet. De medeverdachten zijn vervolgens naar de woning van het slachtoffer gegaan en verdachte is daar later ook gekomen. Toen het gesprek met het slachtoffer niet zo verliep zoals zij wilden is door de medeverdachten besloten het slachtoffer mee te nemen. Het slachtoffer is met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en gedwongen in de auto te stappen. Onderweg in de auto moest het slachtoffer een tas over zijn hoofd doen, zodat hij niet kon zien waar ze heen gingen. Verdachte is met zijn auto achter de auto met daarin het slachtoffer aangereden en heeft een van de medeverdachte meegenomen. Ze hebben het slachtoffer uiteindelijk meegenomen naar het bos bij [plaats] . Daar hebben ze met zijn allen het slachtoffer gedwongen zich uit te kleden en zijn kleding af te staan. Toen hij dit niet wilde werd hij geschopt en geslagen. Verdachte heeft actief deelgenomen aan het schoppen van het slachtoffer. Het slachtoffer lag op een gegeven moment op de grond in zijn onderbroek en een T-shirt toen een auto hen naderde. De verdachten zijn toen weggegaan en hebben hem aan zijn lot overgelaten. Het was die avond koud en nat. Het slachtoffer heeft een korte broek en zijn schoenen teruggevonden en is vervolgens verder het bos in gerend. Uiteindelijk heeft hij hulp gevraagd aan een echtpaar en deze hebben hem thuis gebracht.

Het jonge slachtoffer van negentien jaar oud is aldus een aantal uren van zijn vrijheid beroofd geweest, is ernstig mishandeld, vernederd, geïntimideerd en heeft in doodsangst verkeerd. Het is onduidelijk wat de verdachten met hem hadden gedaan wanneer ze niet door een auto waren gestoord. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit grote gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. Hij wordt s nachts geplaagd door flashbacks en beleeft dan opnieuw de angstige momenten. Het gevoel van machteloosheid en het overgeleverd zijn laat hem maar niet los.

Verdachte heeft geweld gepleegd tegen het slachtoffer. Hij en zijn medeverdachten hebben door hun handelen grove inbreuken op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Dit is

onacceptabel.

In beginsel past bij dergelijke strafbare feiten niets anders dan een gevangenisstraf.

Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten. Hiervoor is hem een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de strafbare feiten nog in de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden samen met de medeverdachte de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken. Verdachte heeft inmiddels 203 dagen in voorarrest doorgebracht. Dit is de eerste keer dat verdachte voor zon lange tijd gedetineerd is geweest en de rechtbank begrijpt dat dit een grote impact op verdachte heeft gehad.

De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij verdachte is mogelijk sprake van een ontwikkelingsachterstand en hij is in het organiseren van zijn dagelijks leven erg afhankelijk van zijn ouders. De reclassering ziet daarom pedagogische mogelijkheden aanwezig.

De rechtbank stelt vast dat verdachte twintig jaar oud was toen verdachte het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De rechtbank heeft, gelet op het advies van de reclassering, besloten om in dit geval van deze mogelijkheid gebruik te maken.

De reclassering heeft voorts het volgende geadviseerd. Tijdens het plegen van de strafbare feiten was sprake van een reclasseringstoezicht bij de jeugdreclassering. Dit verliep positief. Verdachte hield zich aan de afspraken. Uit de intake van een forensische behandelinstelling bleek behandeling niet geïndiceerd te zijn. Desondanks is hij tijdens de proeftijd en het begeleidingstraject gerecidiveerd. De reclassering acht thans de volwassenreclassering geïndiceerd om met name de cognitieve vaardigheden van verdachte te versterken en de detentieschade te herstellen. De reclassering adviseert bij een voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden op te leggen, een meldplicht bij de volwassenreclassering, een gedragsinterventie CoVa plus, de verplichting mee te werken aan diagnostiek en een eventuele ambulante behandeling en de verplichting openheid te geven over zijn sociaal netwerk.

De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen. De rechtbank acht het onder meer van belang dat verdachte meewerkt aan de bijzondere voorwaarden om de kans op recidive te verminderen. De rechtbank zal verdachte daarom een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering wordt geadviseerd. De rechtbank zal, gelet op het beperkte aandeel van verdachte bij de ontvoering, hiernaast geen taakstraf opleggen.

Alles afwegend vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen waarvan 67 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering passend en geboden en zal deze straf opleggen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair

programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 530,-- ter vergoeding van materiële schade en 7.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de gijzeling op nihil wordt gesteld.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de vordering.

Oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. subsidiair en 2. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 november 2024.

De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen wordt het jeugdstrafrecht toegepast. De gijzeling zal daarom op nihil worden gesteld.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een jeugddetentie voor de duur van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 juni 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 25 februari 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.

Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering deels toe te wijzen. Zij heeft gevorderd 90 dagen jeugddetentie ten uitvoer te leggen en de vordering voor het overig af te wijzen.

Standpunt van de verdediging

Door de raadsman is primair aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat veroordeelde integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij bepleit de proeftijd te verlengen en de voorwaardelijke straf gedeeltelijk ten uitvoer te leggen, maar dan wel een kleiner deel dan door de officier van justitie is gevorderd.

Oordeel van de rechtbank

Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.

Gelet op de leeftijd van veroordeelde en de omstandigheid dat verdachte in de hoofdzaak al een aantal maanden gedetineerd is geweest ziet de rechtbank aanleiding om de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie deels ten uitvoer te leggen, namelijk 90 dagen.

Gelet op de deels voorwaardelijke straf die veroordeelde in de hoofdzaak opgelegd krijgt ziet de rechtbank geen meerwaarde in het verlengen van de proeftijd voor het resterende deel. De rechtbank zal daarom de vordering voor het overig afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 48, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1. subsidiair en 2. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 67 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.

Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

zich uiterlijk vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en dat hij zich vervolgens blijft melden op de afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

op aanwijzing van de reclassering meewerkt aan diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling bij een instelling van de Geestelijke Gezondheidszorg, voor zolang de reclassering dit nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de door die instelling te geven huisregels en aanwijzingen voor de behandeling;.

Actief deelt neemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden plus (CoVa plus), of een andere door de reclassering geschikt gevonden gedragsinterventie die gericht is op het versterken van de cognitieve vaardigheden, waarbij veroordeelde zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;

4. Aan de reclassering openheid geeft over zijn sociaal netwerk.

Geeft aan Reclassering Nederland, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:

ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Benadeelde partij
Ten aanzien van het onder 1. en 2. primair bewezenverklaarde:

Wijst de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:

het bedrag van 8.030,-- (zegge: achtduizend en dertig euro);

de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;

de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 8.030,-- (zegge: achtduizend en dertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2024 tot de dag van algehele voldoening.

Dit bedrag bestaat uit 530,-- aan materiële schade en 7.500,-- aan immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat de gijzeling op nihil wordt gesteld.

Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18.059418.22:

Gelast de gedeeltelijk tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 25 mei 2023, te weten:

90 dagen jeugddetentie.

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en

mr. O.F. Brouwer, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2025.

Mr. O.F. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

1. De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde

opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces- verbaal met OPS-dossiernummer [nummer] en zaaksnummer [nummer] , gesloten op 27 januari 2025.

2 Proces-verbaal, pagina 269;

3 Proces-verbaal, paginas 272 en 274;

4 Proces-verbaal, paginas 119 en 137;

5 Proces-verbaal, pagina 168;

6 Proces-verbaal, pagina 275;

7 Proces-verbaal, paginas 273 en 276;

8 Proces-verbaal, paginas 269 en 270;

9 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;

10 Proces-verbaal, paginas 269, 270 en 271;

11 Proces-verbaal, pagina 133;

12 Proces-verbaal, pagina 273 en 274;

13 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;

14 Proces-verbaal, pagina 117;

15 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;

16 Proces-verbaal, pagina 83;

17 Proces-verbaal, pagina 274 en 275;

18 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2025;

19 Proces-verbaal paginas 430 t/m 432;

20 Proces-verbaal paginas 438, 443 en 445:

21 Proces-verbaal, pagina 277 t/m 280.

Artikel delen