Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBNNE:2025:2860

Varia. Toeslagen. Ongegrond beroep tegen het vastgestelde maandelijkse termijnbedrag van de terugbetalingsregeling. Verweerder heeft de betalingscapaciteit van eiser op de juiste wijze berekend. Het termijnbedrag is voor eiser niet te hoog.

Rechtbank Noord-Nederland 16 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNNE:2025:2860 text/xml public 2025-07-16T20:52:03 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Nederland 2025-07-09 24/1091 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Assen Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:2860 text/html public 2025-07-16T20:48:12 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNNE:2025:2860 Rechtbank Noord-Nederland , 09-07-2025 / 24/1091
Varia. Toeslagen. Ongegrond beroep tegen het vastgestelde maandelijkse termijnbedrag van de terugbetalingsregeling. Verweerder heeft de betalingscapaciteit van eiser op de juiste wijze berekend. Het termijnbedrag is voor eiser niet te hoog.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Assen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 24/1091
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen [eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
Belastingdienst/Dienst Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: mrs. S.M. Knipmeijer en M. Honig).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over het maandelijkse termijnbedrag dat eiser aan verweerder moet afdragen om zijn schuld af te lossen. Volgens eiser is het bedrag te hoog om te kunnen voldoen. Verweerder heeft eisers bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiser volgens berekeningen voldoende betalingscapaciteit heeft.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het maandelijkse termijnbedrag niet te hoog is vastgesteld door verweerder. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. In de bijlage staat een aantal artikelen dat voor deze zaak van belang is.
Procesverloop
2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een persoonlijke betalingsregeling voor twee terugvorderingsbeschikkingen kinderopvangtoeslag 2019 en 2020. Verweerder heeft daarop besloten tot een standaard betalingsregeling, waarbij eiser 24 keer een bedrag moet betalen van € 344,00 per maand. Met het bestreden besluit van 5 maart 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is verweerder bij zijn eerste besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en eiser heeft daarna zijn gronden aangevuld.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Standpunten van partijen
3.1.
Eiser voert aan dat het termijnbedrag voor hem te hoog is om te kunnen betalen. Eiser zou wel met moeite € 256,00 per maand kunnen betalen. Hij begrijpt niet waarom een betalingsregeling met dat maandbedrag niet wordt aanvaard. Volgens eiser heeft verweerder zijn betalingscapaciteit niet juist berekend. Zo moet hij maandelijks € 356,18 afdragen aan gemeentelijke belastingen. Dat bedrag ligt veel hoger dan de € 25,00 die verweerder hiervoor heeft berekend. Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met het bedrag van € 189,00 dat eiser maandelijks moet afdragen aan verzekeringspremie.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het termijnbedrag voor eiser niet te hoog is vastgesteld. Uit de berekening van eisers betalingscapaciteit is namelijk gebleken dat de schuld kan worden afbetaald binnen de voorgeschreven termijn van 24 maanden. Verweerder voert aan dat bij een capaciteitsberekening de uitgaven en de kosten van levensonderhoud worden meegenomen. De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (Uitvoeringsregeling IW) gaat daarbij niet uit van de feitelijke kosten, maar van normbedragen. Volgens verweerder is op basis hiervan de betalingscapaciteit van eiser juist berekend.

Is er sprake van betalingsonmacht bij eiser?
3.3.
Op grond van het derde lid van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir) kan een betalingsregeling worden vastgesteld waarbij de terugvordering in 24 maanden wordt terugbetaald. Op grond van het vierde lid van dit artikel kan op verzoek van een belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering terug te betalen overeenkomstig een betalingsregeling zoals bedoeld in het derde lid, een persoonlijke betalingsregeling worden vastgesteld waarbij de hoogte van de maandelijks te betalen bedragen wordt vastgesteld op basis van de betalingscapaciteit van een belanghebbende en zijn of haar partner. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op grond van artikel 13 tot en met artikel 16 van de Uitvoeringsregeling IW. In zowel de Awir, als de Uitvoeringsregeling Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan afgeweken kan worden van de terugvorderingstermijn van 24 maanden.
3.4.
Uit de stukken blijkt dat het totaalbedrag van de restschuld van eiser

€ 8.246,00 is. Dit betekent dat hij bij een betalingsregeling in 24 maanden € 344,00 (= € 8.246,00: 24) per maand terug moet betalen om de restschuld in zijn geheel te voldoen. Dit is ook het bedrag dat verweerder heeft vastgesteld met het bestreden besluit.
3.5.
De maandelijkse betalingscapaciteit is het positieve verschil tussen het gemiddeld te verwachten netto besteedbare inkomen en de gemiddeld in die periode per maand te verwachten kosten van bestaan. Omdat de financiële situatie van eiser is gewijzigd, heeft verweerder de betalingscapaciteit opnieuw berekend. Eiser heeft niet gesteld dat in deze berekening van een onjuist inkomensgegeven is uitgegaan of onjuiste normbedragen voor kosten zijn opgenomen. Aan de hand van de kenbare gegevens komt verweerder onder de streep uit op een betalingscapaciteit van € 1.548,00 per maand. De rechtbank stelt vast dat dit voor eiser (ruim) voldoende is om de schuld met een bedrag van € 344,00 in 24 termijnen van een maand binnen de standaardbetalingsregeling te kunnen voldoen. De algemene beroepsgrond dat het maandbedrag voor hem te hoog is vastgesteld slaagt daarom niet.
3.6.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de betalingsonmacht het gevolg is van een onjuiste berekening door verweerder, omdat hij feitelijk hogere kosten heeft dan verweerder aanneemt, slaagt zijn beroepsgrond ook niet. Verweerder kan bij de berekening van de betalingscapaciteit niet met alle feitelijke uitgaven van eiser rekening houden, maar alleen met de uitgaven die in de toepasselijke regelgeving zijn opgesomd. Uit de stukken blijkt dat verweerder de in de Uitvoeringsregeling IW genoemde uitgaven en kosten heeft meegenomen bij de berekening van de betalingscapaciteit. Overigens is niet gebleken dat eiser maandelijks € 356,18 moet afdragen aan gemeentelijke belastingen. Uit de factuur volgt dat eiser dit bedrag per jaar moet voldoen en niet per maand. Per maand is dit bedrag aan gemeentelijke belastingen € 29,70 en dat is weliswaar hoger dan de € 25,00 die verweerder hiervoor heeft berekend, maar verweerder mocht uitgaan van dit normbedrag. Ook voor het bedrag van € 189,00 dat eiser maandelijks moet afdragen aan verzekeringspremies geldt dat verweerder uit mocht gaan van het normbedrag.
3.7.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met toepassing van de daarvoor geldende wettelijke regels de betalingscapaciteit van eiser op juiste wijze heeft vastgesteld. Het bedrag van de maandelijkse termijnen heeft verweerder dan ook niet te hoog vastgesteld.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent voor eiser dat het maandelijkse termijnbedrag van de betalingsregeling niet verandert. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst af het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Broere, rechter, in aanwezigheid van

K.D. Bosklopper, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

Artikel 13

1.Onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11, wordt verstaan het positieve verschil in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.

2.Het netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

Artikel 15

1.Als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid, worden in aanmerking genomen:

a.betalingen op belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid, en betalingen op terugvorderingen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

b.het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende nettowoonlasten tot maximaal het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, voorzover dit meer is dan het bedrag dat gelijk is aan de basishuur, genoemd in artikel 16 van die wet, waarbij deze basishuur is gebaseerd op het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van die wet, met in achtneming van een correctie op de basishuur als bedoeld in artikel 1 van de Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag;

c.de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie voor verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de belastingschuldige geldt ingevolge artikel 16, en met de krachtens de Wet op de zorgtoeslag ontvangen zorgtoeslag;

d.betaalde uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157, 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

e.aflossingen op leningen voor zover die zijn aangewend voor de betaling van belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid;

f.de met het houden van kostgangers verbonden kosten tot een totaal van € 15,35 per dag, met dien verstande dat bij de bepaling van het aantal dagen een volle maand op 30 dagen wordt gesteld;

g.uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen, vastgesteld op het verschil tussen het maximale bedrag waarop de belastingschuldige, zijn toetsingsinkomen buiten beschouwing latend, op grond van artikel 2 van de Wet op het kindgebonden budget aanspraak zou kunnen maken en het bedrag van de krachtens die wet te ontvangen kindgebonden budget;

h.andere uitgaven van de belastingschuldige dan genoemd in dit lid, die naar het oordeel van de ontvanger redelijkerwijs niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten bij het vaststellen van het netto-besteedbare inkomen, omdat deze uitgaven door de ontvanger noodzakelijk worden geacht.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 september 2018 van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2018:2922.

Zie artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling IW.

Artikel delen