incidenten. Vrijwaringen toegewezen. Uit de stellingen van eisers volgt dat er een plicht tot vrijwaring is / kan zijn.
Rechtbank Oost-Brabant 8 July 2025
Jurisprudentie – Uitspraken
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2025:4077
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
04-07-2025
Datum publicatie
08-07-2025
Zaaknummer
413468 / HA ZA 25-172
Rechtsgebied
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Bodemzaak
ECLI:NL:RBOBR:2025:4077text/xmlpublic2025-07-08T14:51:072025-07-04Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Oost-Brabant2025-07-02413468 / HA ZA 25-172UitspraakBodemzaakEerste aanleg - enkelvoudigNL's-HertogenboschCiviel rechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2025:4077text/htmlpublic2025-07-08T14:50:492025-07-08Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBOBR:2025:4077 Rechtbank Oost-Brabant , 02-07-2025 / 413468 / HA ZA 25-172 incidenten. Vrijwaringen toegewezen. Uit de stellingen van eisers volgt dat er een plicht tot vrijwaring is / kan zijn.
RECHTBANK Oost-Brabant Civiel recht Zittingsplaats 's-Hertogenbosch Zaaknummer: C/01/413468 / HA ZA 25-172 Vonnis in incidenten van 2 juli 2025 in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak en verweerder in de incidenten]
, handelend onder de naam [bedrijfsnaam gedaagde],
te [plaats ] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten,
hierna te noemen: de opdrachtgever,
advocaat: mr. J.A.A. van der Weijst, tegen 1 [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in de incidenten 1] V.O.F., te [plaats ] ,2. [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in de incidenten 2],
te [plaats ] ,3. [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in de incidenten 3] B.V.,
te [plaats ] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in de incidenten,
hierna samen te noemen: de aannemer (mannelijk, enkelvoud),
advocaat: mr. G.A. van Gorcom. 1De procedure1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- een akte van de opdrachtgever met beslagstukken
- het beslagverlof, met bijlagen, van de opdrachtgever
- een conclusie in het (eerste) vrijwaringsincident, van de aannemer
- de conclusie van antwoord in het (eerste) vrijwaringsincident, van de opdrachtgever
- een akte uitlaten productie 27, van de aannemer
- een conclusie in het (tweede) vrijwaringsincident, van de aannemer
- de conclusie van antwoord in het (tweede) vrijwaringsincident, van de opdrachtgever
- een akte uitlaten productie 28, van de aannemer 1.2. Vervolgens is bepaald dat vonnis in beide incidenten zal worden gewezen. 2De beoordeling in beide incidenten2.1. De aannemer vordert, via twee afzonderlijke incidenten, twee partijen in vrijwaring te mogen oproepen. De opdrachtgever heeft hiertegen verweer gevoerd. 2.2. De vorderingen worden toegewezen op grond van het volgende. Het eerste vrijwaringsincident 2.3. De aannemer vordert allereerst de hierna genoemde partij (verder aangeduid als “ [A] ”) in vrijwaring te mogen oproepen: De heer [B] , h.o.d.n. [A]
[adres]
[postcode] [plaats ] , gemeente [gemeente] 2.4. Aan de voorwaarden voor toewijzing is voldaan. De vordering is tijdig ingesteld, namelijk vóór de verweren in de hoofdzaak. Verder volgt uit de gestelde feiten dat [A] een verplichting tot vrijwaring heeft. De opdrachtgever vordert namelijk de aannemer tot betaling van diverse bedragen en deze vordering is gebaseerd op het standpunt, kort gezegd, dat de aannemer een gebrekkige betonvloer heeft gelegd. Volgens de aannemer heeft [A] als onderaannemer de betonvloer gelegd. Met de aannemer is de rechtbank van oordeel dat daaruit volgt (als het juist is, waarover in deze procedure niet wordt beslist) dat [A] gehouden is / kan zijn de aannemer (deels) te vrijwaren voor bedragen die de aannemer aan de opdrachtgever moet vergoeden als gevolg van de gebrekkige vloer. 2.5. De door de opdrachtgever hiertegen gevoerde verweren slagen niet. Met zijn verweren betwist de opdrachtgever namelijk niet dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan. De aannemer heeft weliswaar diverse feiten gesteld waaruit volgt / kan volgen dat de verplichting tot vrijwaring er niet is, namelijk: dat een andere partij ( [C] ) het beton heeft geleverd en (mogelijk) teveel water aan het beton heeft toegevoegd en dat de aannemer zelf onzorgvuldig handelde. Dat is echter niet genoeg, omdat voor een inhoudelijke beoordeling (of de verplichting tot vrijwaring er is) in dit incident geen plaats is. De inhoudelijke beoordeling (of de verplichting tot vrijwaring er is) vindt plaats in de vrijwaringszaak. De aannemer hoefde slechts feiten te stellen waaruit volgt dat [A] hem moet vrijwaren en daaraan is voldaan (en dat is niet weerlegd door de opdrachtgever).
Dit kan anders zijn als de stellingen van de aannemer evident onjuist zijn, maar dat dit het geval is, is de rechtbank niet gebleken. De opdrachtgever heeft erop gewezen dat de opdracht van de aannemer aan [A] mondeling is gegeven en dat de aannemer niet precies heeft toegelicht wat de inhoud was van deze overeenkomst. Daaruit volgt echter niet dat het evident onjuist is dat de aannemer opdracht heeft gegeven aan [A] de betonvloer te maken. 2.6. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het tweede vrijwaringsincident 2.7. De aannemer vordert daarnaast de hierna genoemde partij (aangeduid als “ [C] ”) in vrijwaring te mogen oproepen: [C] B.V.
[adres]
[postcode] [plaats ] 2.8. Aan de voorwaarden voor toewijzing is voldaan. De vordering is tijdig ingesteld, namelijk vóór de verweren in de hoofdzaak. Verder volgt uit de gestelde feiten dat [C] een verplichting tot vrijwaring heeft. De opdrachtgever vordert namelijk de aannemer tot betaling van diverse bedragen en deze vordering is gebaseerd op het standpunt, kort gezegd, dat de aannemer een gebrekkige betonvloer heeft gelegd. Volgens de aannemer heeft [C] het beton geleverd. Met de aannemer is de rechtbank van oordeel dat daaruit volgt (als het juist is, waarover in deze procedure niet wordt beslist) dat [C] gehouden is / kan zijn de aannemer (deels) te vrijwaren voor bedragen die de aannemer aan de opdrachtgever moet vergoeden als gevolg van de gebrekkige vloer. Als leverancier van het materiaal voor de betonvloer kan [C] gehouden zijn de aannemer te vrijwaren, voor zover de aannemer aan de opdrachtgever gehouden is te betalen als de betonvloer gebrekkig is. 2.9. De door de opdrachtgever hiertegen gevoerde verweren slagen niet.
Dat beide incidenten niet tegelijkertijd zijn ingediend, betekent nog niet dat dit tweede incident in strijd is met de goede procesorde of met de wet en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ook het tweede incident voor alle weren is ingediend en dat van een nadeel voor (zoals onnodige vertraging van de procedure) niet is gebleken.
Verder betwist de opdrachtgever met zijn verweren niet dat aan de voorwaarden, weergegeven in r.o. 2.8., is voldaan. De opdrachtgever heeft erop gewezen dat de aannemer heeft gesteld dat [A] als onderaannemer het beton heeft gelegd en dat de aannemer [A] al in vrijwaring wil opgeroepen, maar dat betekent nog niet dat [C] geen verplichting tot vrijwaring heeft. Het is immers mogelijk dat [C] (al dan niet naast [A] ) een verplichting tot vrijwaring heeft. Dat de aannemer heeft gesteld dat [C] een verplichting tot vrijwaring kan hebben (en niet: heeft) is geen reden om de vordering tot vrijwaring niet toe te wijzen. In dit stadium, waarin slechts een zeer summier oordeel plaatsvindt over de stellingen aangaande de plicht tot vrijwaring (alleen bij evident onjuiste stellingen wordt de vrijwaring afgewezen), behoefde de aannemer niet meer aan zijn vordering tot vrijwaring ten grondslag te leggen. 2.10. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. 3De beslissing De rechtbank in de incidenten 3.1. staat toe dat [A] (waarvan de gegevens zijn weergegeven in r.o. 2.3.) en dat [C] (waarvan de gegevens zijn weergegeven in r.o. 2.7.) worden gedagvaard tegen de terechtzitting van woensdag 30 juli 2025, 3.2. compenseert de kosten van de incidenten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, in de hoofdzaak 3.3. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 13 augustus 2025 voor conclusie van antwoord, 3.4. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.