Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/665
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
In het besluit van 2 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvragen huur- en zorgtoeslag over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 afgewezen.
In het besluit van 18 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr.drs. S.H. van Wingerden.
1. In geschil is de vraag of verweerder met het bestreden besluit terecht het primaire besluit, waarbij eisers aanvraag van 29 september 2020 voor zorg- en huurtoeslag over de jaren 2014 tot en met 2017 zijn afgewezen, heeft gehandhaafd.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eiser afgewezen, onder overweging dat eiser deze te laat heeft ingediend en de wet voor de huur- en zorgtoeslag geen uitzonderingen kent om aanvragen die te laat zijn ingediend alsnog in behandeling te nemen. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State (de Raad) van 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3269, op het standpunt dat artikel 15, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geen mogelijkheid of bepaling kent op basis waarvan verweerder tegemoet kan komen aan de wens van eiser.
In het verweerschrift is toegelicht dat eiser toeslagen had kunnen aanvragen op het moment dat zijn partner de verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Conform artikel 8, aanhef en onder f. en g. van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), is er sprake van rechtmatig verblijf van de toeslagpartner als die in afwachting is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Hierbij heeft verweerder toegelicht dat hierdoor het fair-play beginsel niet geschonden is.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte formeel vasthoudt aan de gestelde termijnen voor het aanvragen van toeslagen over de voorgaande jaren. Eisers echtgenote mevrouw [echtgenote eiser] heeft op 18 november 2014 een aanvraag verblijfsvergunning ingediend. Deze aanvraag is twee maal afgewezen en de afwijzingsbeschikkingen zijn beiden door de rechtbank Den Haag vernietigd. Bij beschikking van 12 maart 2020 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) haar in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht tot 18 november 2014.
Vanwege het Koppelingsbeginsel werd de echtgenote van eiser, in deze jaren niet als rechthebbende toeslagpartner beschouwd (gedurende de aanvraagprocedure verblijfsvergunning). Indien de beschikking van 12 maart 2020 eerder /op 18 november 2014 was genomen, was eiser in aanmerking gekomen voor deze toeslagen. Het kindgebonden budget is wel met terugwerkende kracht toegekend, omdat de wetgever hiervoor een mogelijkheid heeft gegeven om deze later aan te vragen. Eiser heeft destijds geen toeslagen aangevraagd, omdat hij bij telefonische navraag had vernomen dat hij geen recht op toeslagen had. Eiser heeft in die periode geld van zijn familie moeten lenen om rond te komen. Deze leningen moet hij nu terugbetalen.
Eiser voert aan dat er bij hem sprake is van een bijzondere reden om in aanmerking te komen, omdat hij pas bij besluit van 12 maart 2020 door het IND in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht tot 18 november 2014.
Bij brief van 29 juni 2021 stelt eiser dat verweerder ten onrechte doet voorkomen alsof hij met het aanvragen van de asielverblijfsvergunning voor mevrouw [echtgenote eiser] (in 2014 ) al de toeslagen had kunnen aanvragen en recht had op een tegemoetkoming, omdat er sprake zou zijn van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder ten g van de Vreemdelingenwet van de toeslagpartner. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen situatie is op grond waarvan zijn partner rechtmatig verblijf in de zin van de wet had en eiser recht op zorg- en huurtoeslag had. Pas bij het verlenen van de asielvergunning in 2020 is met terugwerkende kracht rechtmatig verblijf vanaf 2014 ontstaan, dat recht zou moeten geven op een tegemoetkoming. Eiser kon niet eerder dan in 2020 succesvol een aanvraag op toeslagen indienen. Daarnaast voert eiser aan dat het systeem van de Awir onredelijk bezwarend en discriminerend is voor eiser/burgers.
4 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid van de Awir, voor zover hier van belang, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat de aanvragen huur- en zorgtoeslag over 2014 tot en met 2017 niet eerder dan 29 september 2020 zijn ingediend.
De toeslagen zijn hierdoor niet binnen de in artikel 15, eerste lid van de Awir, gestelde termijn ingediend.
6. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat artikel 15, eerste lid van de Awir, geen mogelijkheid of bepaling kent op basis waarvan verweerder tegemoet kan komen aan eisers verzoek. De inkomensafhankelijke regelingen zijn bedoeld als tegemoetkoming in de actuele kosten. Dat de wetgever bij het kindgebonden budget wel een mogelijkheid biedt om naar aanleiding van een late aanvraag over te gaan tot toekenning, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit moet gelden voor de huur- en zorgtoeslag, waarin deze mogelijkheid niet wordt gegeven. Daarbij is van belang dat er in dit geval sprake is van een significante overschrijding van de wettelijke termijn.
7. Nu vast staat dat eiser de huur- en zorgtoeslag over de jaren 2014 tot en met 2017 niet tijdig heeft ingediend, is de beantwoording van de vraag of een tijdige aanvraag succesvol zou zijn geweest, niet relevant voor deze beoordeling. Deze vraag had beantwoord moeten worden indien de aanvragen tijdig waren ingediend. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat er bij hem sprake is van een zodanig bijzonder geval, doordat zijn echtgenote pas met de beschikking van 12 maart 2020 van de IND met terugwerkende kracht tot 18 november 2014 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel, dat hij de aanvragen niet tijdig had kunnen indienen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2020.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.