Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2689
(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Kool),
en
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 2.500,- die haar is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 30 september 2022 heeft verweerder de boete opgelegd.
1.1.Met het bestreden besluit van 17 maart 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 4 maart 2022 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.
“Datum en tijdstip van de bevinding: 14 oktober 2021 omstreeks 12.30 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [persoon A], functie: stalbaas/dierenwelzijnsfunctionaris (DWF).
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij als NVWA inspecteur belast met de reguliere levende keuring van de aangevoerde dieren, op de losplaats van [eiseres]. Bij het afladen van de vleesvarkens van de vrachtauto via de laadklep die aansluit op de zogenaamde loopbrug die op zijn beurt weer overgaat naar de centrale gang van de stal van waaruit de varkens verder geleid worden naar een van de 9 hokrijen alwaar zij gehuisvest worden voor de slacht, deed ik mijn inspectie ten aanzien van onder andere de wijze waarop dit afladen begeleid wordt door het stalpersoneel en de chauffeur. Bij de overgang van de brug naar de centrale gang die hier haaks op staat moeten de dieren links of rechts afslaan afhankelijk naar welk nummer hokrij zij moeten.
Tijdens dit proces zag ik dat 1 varken niet direct de goede richting koos op de centrale gang. Vervolgens werd door het personeel geprobeerd dit varken met geluidsrammelaars en een draagbaar scheidingsschot de goede richting op te sturen maar dit varken ging enkele malen toch niet de juiste richting op. Dit was het moment waarop het geduld van eerdergenoemde [persoon A] op was en waarop ik van een afstand van ongeveer 2 meter waarnam dat hij het varken een keiharde schop gaf in de flank. Als reactie hierop gaf het varken een harde schreeuw van pijn en stress. Aan de mate van scheldwoorden kon ik tevens vaststellen dat deze medewerker zeer geïrriteerd was. Nadat hij wat bekoeld was heb ik hem medegedeeld dat ik hier een rapport van bevindingen van moet maken ten aanzien van het onjuist behandelen van dit varken. Dit heeft hij voor kennisgeving aangenomen.
Ik stelde vast dat bij het verplaatsen van dieren tijdens het afladen en bij het drijven naar het hok handelingen werden verricht die verboden zijn. Ik zag dat een varken onjuist werd behandeld, want het dier werd geschopt.
[…]
Ik bracht [persoon A], als stalbaas/DWF van [eiseres], van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. Het rapport is tevens aangezegd per e-mail, zie bijlage aanzegging rapport per email 21-10-2021. De reactie op deze aanzegging is ook als bijlage toegevoegd aan dit rapport, zie bijlage reactie [eiseres] op aanzegging rapport 21-10-2021.”
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De bedrijfsexploitant waarborgt niet dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen, want bij het afladen van de varkens werd een dier in de flank geschopt, hetgeen verboden is.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punt 1.8, onder a, van Verordening 1099/2009n
Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder de boete terecht heeft opgelegd maar dat het beroep gegrond is omdat de redelijke termijn is overschreden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat het rapport van bevindingen bijna vijf maanden na de bevindingen is opgesteld en dat zij daardoor in haar verdediging is geschaad. De gebeurtenissen hebben zich namelijk afgespeeld buiten het bereik van de camera en eiseres acht het onvoorstelbaar dat het in het rapport beschrevene heeft kunnen gebeuren gelet op de smetteloze langdurige staat van dienst van de betreffende medewerker. Als het rapport van bevindingen onverwijld was opgesteld had eiseres nog getuigen kunnen horen die het schreeuwende varken gehoord zouden moeten hebben, aangezien er altijd meerdere mensen op stal staan, maar die mogelijkheid heeft zij nu niet gehad. Ten onrechte stelt verweerder dat eiseres erkent dat het in het rapport beschreven voorval heeft plaatsgevonden. Voorts voert eiseres aan dat zij een stringent dierenwelzijnsbeleid kent en dat het weliswaar een medewerker betrof die een smetteloos verleden had, maar dat zij niettemin een disciplinaire maatregel (drie weken non-actief stelling) en een preventiemaatregel heeft genomen (herhaling welzijnscursus voor het personeel). Gelet op deze adequate maatregelen ter voorkoming van herhaling in de toekomst, had verweerder de boete moeten matigen, aldus eiseres.
6.1.Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)n
onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168 en ECLI:NL:CBB:2024:370
6.2.Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport van bevindingen duidelijk beschreven wat de toezichthoudend dierenarts heeft waargenomen. De toezichthouder zag op een afstand van ongeveer twee meter dat een medewerker een varken een keiharde schop gaf in de flank, waarop het varken een harde schreeuw gaf. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden voor twijfel aan de in het rapport neergelegde bevindingen. De enkele stelling van eiseres dat de betreffende medewerker een smetteloze, lange staat van dienst had, is daartoe onvoldoende. Daarbij wijst de rechtbank er op dat in rapport niet alleen is beschreven dat een medewerker een varken heeft geschopt, maar ook de omstandigheden waaronder, namelijk dat het varken meermaals de verkeerde richting op ging, dat het geduld van de betreffende medeweker op een gegeven moment op was en dat de medewerker, gelet op de mate van scheldwoorden, zeer geïrriteerd was. Dat het rapport van bevindingen pas vijf maanden na de constatering is ondertekend, biedt op zichzelf geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het rapport. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, wordt er door de toezichthouder kort na de bevindingen al wel een rapport in concept opgemaakt maar duurt het definitief maken van het rapport langer omdat daar verschillende afdelingen bij betrokken zijn. Het is dus niet zo dat een toezichthouder pas na vijf maanden zijn bevindingen van die dag op papier zet. Overigens heeft de toezichthouder ook al op de dag van de constateringen in een e-mail aan eiseres beschreven dat hij het moedwillig hard schoppen van een varken heeft gezien.
6.2.Mede gelet op deze e-mail van de toezichthouder vindt de rechtbank dat eiseres niet in haar verdedigingsbelangen is geschaad doordat het rapport van bevindingen laat is opgemaakt. In die e-mail wordt eiseres er op gewezen dat een rapport van bevindingen wordt opgemaakt en dat eiseres later bericht krijgt over de afdoening. Als eiseres eraan twijfelde dat het in de e-mail beschreven hard schoppen van een varken had plaatsgevonden, had zij dus voldoende gelegenheid om getuigen te horen over het voorval. Voorts merkt de rechtbank op dat de wet geen termijn voorschrijft waarbinnen een boeterapport moet zijn opgesteld. Wel is in artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven dat verweerder binnen 13 weken na het rapport van bevindingen moet beslissen over boeteoplegging. Daaraan heeft verweerder in dit geval niet voldaan. Dit betreft evenwel een termijn van orden
Zie Tweede Kamer 2003-2004, 29701, nr. 3, p.150
6.3.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan en was verweerder bevoegdn
Gelet op artikel 8.7, gelezen in samenhang met artikel 8.6, eerste lid, en artikel 6.2, eerste lid van de Wet dieren en met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren Gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
7. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden.
7.1.Volgens vaste jurisprudentien
zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32
7.2.In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen op 2 augustus 2022. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met drie maanden overschreden. Gelet op voornoemd uitgangspunt in de jurisprudentie betekent dit dat de boete met 5 % moet worden gematigd. De rechtbank ziet (anders dan in de door verweerder genoemde uitspraakn
ECLI:NL:CBB:2024:407
8. Uit al het voorgaande volgt dus dat verweerder terecht de boete heeft opgelegd, maar dat het boetebedrag wordt verlaagd omdat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit in zoverre herroepen. Het beroep is dus gegrond.
9. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres wordt vergoed. Voor de toerekening hiervan geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. In dit geval is de overschrijding volledig aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank zal dan ook de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen deze bedragen te vergoeden.
10. Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 365,-. De Staat der Nederlanden dient dit bedrag aan eiseres te vergoeden.
11. Daarnaast vindt een veroordeling plaats in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,25n
Daartoe verwijst de rechtbank naar ECLI:NL:HR:2023:1526 en ECLI:NL:HR:2024:216
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 17 maart 2023, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
stelt de boete vaste op € 2.375,-;
bepaalt dat Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
veroordeelt Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van € 218,75 aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.