Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7912
(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).
Met het besluit van 8 oktober 2021 heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) toegewezen en € 43.692,- compensatie toegekend voor de jaren 2014 tot en met 2016.
Met het besluit van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 oktober 2021 gegrond verklaard en de compensatie vastgesteld op een bedrag van € 47.020,-.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 4 november 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.
1. Eiseres is gedupeerde in de toeslagenaffaire. Zij heeft op 5 juni 2020 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
2. Met het bestreden besluit heeft de Dienst Toeslagen € 47.020,- compensatie toegekend aan eiseres, waarvan € 9.500,- als vergoeding voor immateriële schade.
3. Eiseres betoogt dat met het besluit over de compensatie niet haar werkelijke schade is vergoed. Dat zij een aanvraag moet doen voor aanvullende compensatie is verwarrend en in strijd met de rechtszekerheid. Het voeren van meerdere procedures is psychisch belastend. De immateriële schadevergoeding van € 500,- per half jaar doet geen recht aan de geleden immateriële schade. In een andere zaak heeft de rechtbank Limburg een schadevergoeding van € 120,- per maand toegekend.n
Rb. Limburg 7 augustus 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:5892.
4. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van haar bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen.n
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht. Artikel 2.2, aanhef en onder d, van de Wht. Artikel 2.3, vierde lid, van de Wht. Artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen de Wht juist toegepast. De Wht biedt de Dienst Toeslagen geen mogelijkheid om af te wijken van de voorgeschreven hoogte van de immateriële schadevergoeding van € 500,- per half jaar.n
Artikel 9.1 van de Wht.
6. Het betoog van eiseres komt erop neer, dat zij vindt dat de Wht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank kan op grond van artikel 120 van de Grondwet een wet in formele zin echter niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Dat kan alleen anders zijn, als de wetgever geen rekening heeft gehouden met bepaalde bijzondere omstandigheden bij de totstandkoming van de wet.n
ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
“Indien gedupeerde ouders na de compensatie of O/GS-tegemoetkoming, eventueel aangevuld tot het forfaitaire bedrag van € 30.000, nog aanspraak willen maken op een aanvullende compensatie of O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade, zullen zij hiervoor, conform de bestaande compensatieregeling, zelf een verzoek in moeten dienen. Een aanvraagformulier dat hiertoe is opgesteld door de CWS helpt gedupeerde aanvragers bij het in kaart brengen van de werkelijke schade. De persoonlijk zaakbehandelaar kan ondersteuning bieden bij de aanvraag. Ook de beschikbaarheid van gratis rechtsbijstand draagt eraan bij dat gedupeerden in staat zijn hun schade vergoed te krijgen. Desalniettemin is dit proces belastend voor het doenvermogen van de gedupeerde ouders, onder andere als het gaat om het verzamelen van documenten om de geleden schade te reconstrueren. Een gebrek aan vertrouwen in de Belastingdienst/Toeslagen kan de mentale belasting vergroten.”n
Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3 (MvT), p. 59-60.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de Wht in dit geval niet kan toetsen aan het rechtszekerheidsbeginsel. Dat geldt ook voor de toetsing van het bestreden besluit aan het evenredigheidsbeginsel. De Dienst Toeslagen heeft immers geen beleidsruimte bij het bepalen van de hoogte van de compensatie, zodat in die zin sprake is van een gebonden beschikking met een grondslag in een wet in formele zin. Omdat geen sprake is van een belangenafweging door de Dienst Toeslagen, kan de evenredigheid van die afweging niet worden getoetst.n
Artikel 3:4 van de Awb. Zie ook ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.6.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen ook het motiveringsbeginsel niet geschonden. Met het bestreden besluit en het daarbij behorende advies van de bezwaarschriftenadviescommissie heeft de Dienst Toeslagen de toekenning en hoogte van de compensatie uitvoerig toegelicht. Eiseres heeft niet toegelicht waarom deze motivering ondeugdelijk zou zijn.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen andere beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Eiseres heeft ook niet toegelicht om welke andere beginselen het zou gaan.
9. De rechtbank begrijpt dat het erg vervelend is voor eiseres dat zij lang moet wachten op de afwikkeling van haar aanvragen om compensatie en aanvullende compensatie. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak de wetgever daar in het algemeen nadrukkelijk op gewezen.n
Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3342, r.o. 12.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.J. Huisman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2024.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.