Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBROT:2024:4970

29 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 23/5375


uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] ([afkorting naam eiseres]), uit [plaatsnaam 1], eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.W. Bodelier en mr. N.E. Mantel),

en

de Autoriteit Consument & Markt (de ACM)

(gemachtigden: mr. B.S. Jansen en mr. M.A. Feenstra).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] ([naam 1]) uit [plaatsnaam 2].

Inleiding en procesverloop

1. [naam 1] woont in [naam complex] te [plaatsnaam 2]. Hij heeft de ACM verzocht om handhavend op te treden richting zijn warmteleverancier omdat deze, volgens hem, de Warmtewet overtreedt. Naar aanleiding hiervan heeft de ACM na onderzoek met het besluit van 2 mei 2023 (bestreden besluit) vijf lasten onder dwangsom en een bindende gedragslijn opgelegd aan [eiseres]. Met het besluit van 11 mei 2023 (publicatiebesluit) heeft de ACM besloten om het bestreden besluit te publiceren en een nieuwsbericht uit te brengen.

1.1. [eiseres] heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op dat verzoek heeft de voorzieningenrechter met de uitspraak van 5 juli 2023 beslist.n

ECLI:NL:RBROT:2023:7389.

1.2.Na deze uitspraak heeft [eiseres] de ACM verzocht voor het bestreden besluit in te stemmen met rechtstreeks beroep.n

Artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Na instemming hiermee heeft de ACM het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank om het als beroep af te doen.

1.3.De ACM heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. Voor een gedeelte van die stukken (vertrouwelijke stukken) heeft de ACM de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij daarvan kennis zal mogen nemen. Zij heeft de rechtbank verzocht te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.n

Artikel 8:29, eerste en derde lid, van de Awb.

Met de beslissing van 13 februari 2024 heeft de rechter-commissaris de beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke stukken gerechtvaardigd geacht. [eiseres] en [naam 1] hebben toestemming gegeven dat de rechtbank de vertrouwelijke stukken meeneemt in haar oordeel.

1.4.De ACM heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [naam 1] heeft ook schriftelijk gereageerd.

1.5. [eiseres] heeft op 28 maart 2024 nog een nader stuk ingediend.

1.6.De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: voor [eiseres] haar gemachtigden, [naam 2] en [naam 3]. Voor de ACM haar gemachtigde mr. B.S. Jansen, mr. N.W.S. van Kampen, mr. K. Edelbroek en mr. F. Koop. [naam 1] is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit waarbij aan [eiseres] vijf lasten onder dwangsom en een bindende gedragslijn zijn opgelegd, in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiseres].

3. [eiseres] stelt dat zij geen warmteleverancier is in de zin van de Warmtewet en betwist dan ook dat de Warmtewet en de daaruit voortvloeiende verplichtingen op haar van toepassing zijn. Zij betwist niet concreet de door de ACM vastgestelde overtredingen, maar wel de door de ACM opgelegde lasten onder dwangsom. Ter zitting heeft zij haar beroep tegen de begunstigingstermijn van last IV en het beroep tegen last V - behoudens de onderdelen H en I - ingetrokken. Verder ziet het beroep van [eiseres] niet op de aan haar opgelegde bindende gedragslijn.

4. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven voor zover dat ziet op de onderdelen E en F van de lasten I tot en met IV en de onderdelen H en I van last V. Dit zijn de onderdelen waarbij een dwangsom is verbonden aan de aan [eiseres] opgelegde verplichting om de ACM te informeren over de wijze waarop zij aan de lasten heeft voldaan. Het beroep is in zoverre gegrond. De overige beroepsgronden slagen niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in bijlage 1 bij deze uitspraak.

Is [eiseres] warmteleverancier in de zin van de Warmtewet?

6. De lasten onder dwangsom hebben betrekking op de rol die [eiseres] volgens de ACM speelt als leverancier van warmte aan de bewoners van het gebouw State.

Het warmtesysteem

7. Het warmtesysteem in het gebouw State bestaat uit een Warmte-Koude systeem (WKS), een Tapwatersysteem, een Bronnensysteem (bodemlussen) en zonnepanelen die elektriciteit leveren onder meer voor de overige systemen. Dit warmtesysteem levert warmte en koeling aan de vloerverwarming van de woningen en voorziet de woningen van warm tapwater. In het gebouw bevinden zich warmtepompen, die warmte leveren voor ruimteverwarming en warm tapwater. In de woningen bevindt zich een boilervat met een capaciteit van 150 liter water van 60 °C voor warm tapwater. Dit vat wordt met warm tapwater van de warmtepomp gevoed. Het (collectief) Tapwatersysteem zorgt voor het dagelijks automatisch opwarmen van het boilervat in de woning.n

Zoals beschreven in een tussen [naam 1] en [eiseres] gesloten huurovereenkomst Woning: Warmte en Koude systeem, Boiler en PV systeem voor verhuurwoning, dat [eiseres] in een gesprek met de ACM verder heeft toegelicht.

8. In haar nader stuk van 28 maart 2024 stelt [eiseres] dat binnen het gebouw State gebruik wordt gemaakt van twee verschillende concepten van het systeem. Een groot aantal woningen deelt een warmtepomp met andere appartementen. Het voorraadvat voor warm water staat steeds in de woning. De overige woningen hebben een individuele warmtepomp in de woning. De warmtepomp gebruikt elektriciteit voor het overbrengen van de warmte en de koude. In beide gevallen wekken de huurders de elektriciteit zelf op met de

zonnepanelen. Als er onvoldoende zonlicht is, wordt de elektriciteit geleverd via de elektriciteitsaansluiting van de VvE (of van de individuele huurder als deze alleen een warmtepomp in zijn/haar woning huurt). De huurders zijn vrij in hun keuze voor

de leverancier van elektriciteit.


Standpunt ACM

9. Volgens de ACM is [eiseres] een warmteleverancier in de zin van de Warmtewet zodat de verplichtingen die de Warmtewet oplegt aan warmteleveranciers op haar van toepassing zijn. De ACM kwalificeert [eiseres] als warmteleverancier op basis van het geheel aan overeenkomsten en de volgende feitelijke omstandigheden:

  • [eiseres] is eigenaar van het warmtesysteem. Tussen de eigenaar van het gebouw State en [eiseres] is een Raamovereenkomst project Stadsblok Kop Weesper Trekvaart (Raamovereenkomst) getekend met daarin afspraken over onder andere het warmtesysteem in het gebouw State. Uit de akte in bijlage 2 bij deze Raamovereenkomst volgt dat [eiseres] eigenaar is van het warmtesysteem in het complex en dat daarvoor door de eigenaar van het gebouw een recht van opstal is gevestigd voor [eiseres]. In artikel 4.3 van de Raamovereenkomst is bepaald dat [eiseres] op gedegen wijze het warmtesysteem zal beheren;

  • De via het systeem aan bewoners geleverde warmte is bestemd voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater. Dit betekent dat [eiseres] het gebouw State van warm tapwater en ruimteverwarming voorziet;

  • De afspraken tussen bewoners en [eiseres] over het gebruik en instandhouden van het warmtesysteem zijn neergelegd in de zogenoemde “Huurovereenkomst Woning: Warmte en Koude systeem, Boiler en PV systeem voor verhuurwoning”n

    Bijlage 3 bij de Raamovereenkomst.

    (huurovereenkomst). In Bijlage 1 bij de huurovereenkomst staat: “[het] klimaatsysteem wordt geleverd en geëxploiteerd door [eiseres]. Zij zijn uw leverancier van verwarming, koeling, warmwater en een comfortabel binnenklimaat.”;

  • [eiseres] brengt aan de afnemers kosten in rekening voor het warmtesysteem en de warmtelevering. In artikel 6 van de huurovereenkomst is bepaald dat [eiseres] voor gebruik van het (warmte)systeem voor de verschillende typen appartementen een vast huurtarief in rekening brengt bij verbruikers. Dit bedrag wordt eventueel vermeerderd met een variabel tarief voor de kosten voor warmte en koeling, het energieverbruik van de warmtepompen en het tapwaterverbruik. Of de variabele kosten in rekening worden gebracht, is afhankelijk van of de verbruiker meer dan 1 boilervat warmwater per dag verbruikt en/of de verbruiker de thermostaat hoger dan 20 graden Celsius instelt;

  • In artikel 4 van de huurovereenkomst is bepaald dat [eiseres] verantwoordelijk is voor het herstel, onderhoud, vervanging en de monitoring van het warmtesysteem.

Verder doen de uitzonderingssituaties genoemd in artikel 1a, eerste lid, van de Warmtewet zich in dit geval niet voor. Daarom is volgens de ACM de Warmtewet van toepassing op de levering van warmte door [eiseres] aan de verbruikers in het gebouw State.


Standpunt [eiseres]

10. [eiseres] betwist dat zij warmte levert in de zin van de Warmtewet. [eiseres] betoogt - kort samengevat - dat bij het warmtesysteem in het gebouw State de huurders zelfverbruikers zijn in de zin van de Richtlijn hernieuwbare energie (de Richtlijn).n

Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees parlement en de raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

De huurders van het warmtesysteem betalen immers uitsluitend een vast bedrag aan [eiseres] voor de huur van zonnepanelen en het warmtesysteem. Dit zijn kosten die niet afhankelijk zijn van het gebruik of verbruik van het systeem. De bewoners wekken zelf elektriciteit op of de VvE van het gebouw State koopt de elektriciteit in, waarmee vervolgens warm water wordt gemaakt in de door [eiseres] verhuurde systemen. Niet [eiseres] voorziet de huurders van warmte, maar de huurders doen dit zelf. Zij voldoen aan de omschrijving van een eindafnemer die actief is op een afgebakende locatie, die voor eigen gebruik hernieuwbare elektriciteit opwekt als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 14, van de Richtlijnn

Artikel 2, aanhef en onder 14, van de Richtlijn: zelfverbruiker van hernieuwbare energie: een eindafnemer die actief is op zijn afgebakende locatie of, indien een lidstaat dat toestaat, op andere locaties, die voor eigen verbruik hernieuwbare elektriciteit opwekt en zelfopgewekte hernieuwbare elektriciteit mag opslaan of verkopen, op voorwaarde dat dit voor een niet-huishoudelijke zelfverbruiker hernieuwbare energie niet zijn primaire commerciële of professionele activiteit is

. [eiseres] stelt alleen apparatuur ter beschikking en zij is dan ook geen warmteleverancier. Daarbij betoogt [eiseres] onder verwijzing naar artikel 21, vijfde lid, van de Richtlijnn

Artikel 21, vijfde lid, van de Richtlijn: De installatie van de zelfverbruiker van hernieuwbare energie kan eigendom zijn van of worden beheerd door een derde partij wat betreft installatie, beheer, met inbegrip van meteropname, en onderhoud, mits de derde partij onderworpen blijft aan de instructies van de zelfverbruiker van hernieuwbare energie. De derde partij zelf wordt niet beschouwd als een zelfverbruiker van hernieuwbare energie.

dat de eigendom van het warmtesysteem en wie het onderhoud hieraan pleegt, niet relevant zijn voor de vraag of zij als warmteleverancier kan worden aangemerkt.


Oordeel rechtbank

11. Net als de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat voor het toepassingsbereik van de Warmtewet de definitie voor levering van warmte in de Warmtewet doorslaggevend is. Levering van warmte is de aflevering van warmte aan verbruikers, waarbij warmte is gedefinieerd als “thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water”. Het gaat dus om de thermische energie van water. n

Artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet.

Dit heeft tot gevolg dat de temperatuur van het water dat wordt geleverd niet relevant is. Doorslaggevend is of het water wordt geleverd met het doel van verwarming.n

Uitspraak van 29 september 2022 van de rechtbank, ECLI:NL:RBROT:2022:8021 (Enera), onder 6.

Daarvan is bij het warmtesysteem van [eiseres] in het gebouw State sprake. Dat blijkt ook uit de huurovereenkomst die tussen een huurder of koper van een woning in het gebouw State en [eiseres] wordt afgesloten en waarin is opgenomen dat het systeem warmte en koeling levert aan de vloerverwarming van de woning en de woning van de bewoner voorziet van warm tapwater. Dit betekent dat [eiseres] het gebouw State van warm tapwater en ruimteverwarming voorziet en daarmee is zij een leverancier van warmte. Dat - zoals [eiseres] in haar nader stuk stelt - in het gebouw State ook gebruik wordt gemaakt van een concept waarin zich een individuele warmtepomp bevindt in de woning doet daar - gelet op de definitie van warmte - niet aan af.

11.1.Anders dan [eiseres] stelt, is het al dan niet zelf opwekken van elektriciteit door bewoners van het gebouw State niet relevant voor de vraag of sprake is van levering van warmte in de zin van de Warmtewet.n

Vergelijk ECLI:NL:RBROT:2022:8021 (Enera), onder 6 en 10

De Warmtewet is ook van toepassing op levering van warmte in het geval een klant zelf nog aanvullende maatregelen moet nemen om de geleverde warmte nuttig te kunnen gebruiken.n

Kamerstukken II, 2016-2017, 34 723, nr. 3, p. 8 en 45.

Het systeem, zoals in het gebouw State is geïnstalleerd, valt naar het oordeel van de rechtbank onder de definities van de Warmtewet. Dat zonnepanelen een onderdeel zijn van het systeem, doet daar niet aan af. Voor zover [eiseres] bepleit dat sprake is van strijd met de Richtlijn en dat de Warmtewet daarom richtlijnconform moet worden uitgelegd of buiten toepassing moet worden gelaten, slaagt dat pleidooi niet. De ACM heeft ter zitting gesteld dat de bepalingen over zelfverbruik van hernieuwbare energie van de Richtlijn,n

Artikel 2, aanhef en onder 14, en artikel 21 van de Richtlijn.

waarop [eiseres] zich beroept, zien op elektriciteit. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van de ACM juist is en dat alleen daarom al deze artikelen van de Richtlijn - wat daar verder ook van zij - niet maakt dat [eiseres] niet als warmteleverancier in de zin van de Warmtewet is aan te merken. In de Richtlijn is verder ook geen bepaling opgenomen die dwingt tot het inperken van het toepassingsbereik van de Warmtewet in de door [eiseres] gewenste zin.

Conclusie

12. De ACM heeft [eiseres] terecht aangemerkt als warmteleverancier. [eiseres] moet dus voldoen aan de verplichtingen van de Warmtewet.

Lasten onder dwangsom

13. Het dictum van de lasten is te vinden in bijlage 2 bij deze uitspraak.

Onderdelen D tot en met F van lasten I tot en met IV en onderdelen G tot en met I van last V

14. De ACM heeft op grond van artikel 12r, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt bij onderdeel D van de lasten I tot en met IV en onderdeel G van last V voorschriften verbonden over het aan haar verstrekken van gegevens (controlevoorschriften). Daar heeft zij tevens een dwangsom aan verbonden (onderdelen E en F van de lasten I tot en met IV en onderdelen H en I van last V).

15. De ACM heeft voor deze dwangsommen verzocht het beroep gegrond te verklaren. Zij onderschrijft het standpunt van de voorzieningenrechter dat het niet mogelijk is de naleving van de controlevoorschriften te bevorderen door (gelijk) een dwangsom op de niet-naleving van deze voorschriften op te leggen, zonder dat sprake is van een overtreding.

16. De rechtbank onderschrijft ook dit oordeel van de voorzieningenrechter en ziet aanleiding het beroep van [eiseres] op dit punt gegrond te achten.

17. De rechtbank zal hierna ingaan op de lasten I tot en met IV, voor zover in beroep nog bestreden.

Last I en II - Overtreding en last verplichting storingsregistratie

18. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog, dat de lasten I (A) en II (A) te breed zijn geformuleerd omdat artikel 2, zevende lid, van de Warmtewet geen verdere eisen stelt aan het bijhouden van een storingsregistratie. Het bijhouden en publiceren van een storingsregistratie dient ertoe te kunnen bepalen wanneer een leverancier compensatie moet verstrekken voor storingen.n

Kamerstukken II, 2010-2011, 32 839, nr. 3, p.14.

Om te kunnen bepalen of compensatie moet worden verstrekt dient (in ieder geval) te zijn geregistreerd wanneer een storing heeft plaatsgevonden, hoe lang deze heeft geduurd en welke verbruikers hierdoor getroffen zijn. Een redelijke wetsuitleg van artikel 2, zevende lid, van de Warmtewet brengt dan ook met zich dat aan de storingsregistratie de door de ACM in de last vermelde eisen kunnen worden gesteld.

19. Last II (A) ziet op het alsnog publiceren van een storingsregistratie voor de jaren 2021 en 2022. [eiseres] stelt dat zij niet aan deze last kan voldoen omdat zij niet over de benodigde informatie beschikt. De voorzieningenrechter heeft hierover overwogen dat de stelling van [eiseres] op een onjuiste lezing van de last berust en dat uit het bestreden besluit (onder 80) en de bewoording in last II (A) blijkt dat het om een inspanningsverplichting gaat. Ter zitting heeft ACM dit ook bevestigd. [eiseres] heeft dit ter zitting betwist. Zij stelt dat dat niet in de last staat. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het om een inspanningsverplichting gaat. De vermelding in het bestreden besluit en de last dat [eiseres] voor de jaren 2021 en 2022 alsnog storingsregistraties publiceert “op basis van haar ([eiseres]) reeds bekende gegevens” en “voor zover op basis van die gegevens mogelijk is” duiden op een inspanningsverplichting.

20. De conclusie is dat de lasten I en II, behoudens onderdelen E en F, in stand blijven.

Last III – compensatieregeling

21. [eiseres] voert aan dat onderdelen A en B van deze last innerlijk tegenstrijdig zijn. Zij wordt gelast om de wettelijke compensatieregeling per 30 mei 2023 toe te passen, maar al vanaf de bekendmaking van het bestreden besluit kan een dwangsom worden verbeurd.

22. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres] gestelde innerlijke tegenstrijdigheid zich niet voordoet. [eiseres] dient op grond van last III (A) vanaf 30 mei 2023 aan alle verbruikers in het gebouw State, conform de wettelijke regeling, compensatie uit te keren. Op grond van III (B) geldt de verplichting om conform de wettelijke regeling compensatie te betalen voor storingen vanaf de bekendmaking van het bestreden besluit op 2 mei 2023. [eiseres] verbeurt op basis van III (B) alleen dwangsommen indien zij voor storingen die plaatsvinden na de bekendmaking van het bestreden besluit, niet binnen 6 maanden nadat de betreffende storing is hersteld, een compensatie conform de Warmtewet uitkeert. Dit staat uitdrukkelijk vermeld onder 76 van het bestreden besluit. De ACM heeft toegelicht in III (A) bewust een andere datum te hebben opgenomen dan in III (B). Daarmee is beoogd [eiseres] enige tijd te gunnen om haar storingsbeleid/storingscompensatieregeling en wat daarvoor nodig is in te regelen, maar haar wel te verplichten om voor alle storingen die vanaf het bestreden besluit (2 mei 2023) plaatsvinden de juiste storingscompensatie uit te betalen. [eiseres] kan op basis van de beschikbare data met ingang van het bestreden besluit bepalen of sprake is van een storing in de zin van de Warmtewet. De rechtbank acht de keuze van de ACM om last III op deze wijze ten gunste van [eiseres] te formuleren, redelijk.

23. De conclusie is dat last III, behoudens onderdelen E en F, in stand blijft.

Last IV - Overtreding en last wijze van bepalen storing

24. Volgens [eiseres] stelt de ACM terecht dat in het kader van de vraag of een recht bestaat op compensatie moet worden gekeken naar of sprake is van een onderbreking in de levering van warmte. Dat wil volgens [eiseres] echter niet zeggen dat zij in overtreding is door de ruimtetemperatuur mee te nemen bij de beoordeling of sprake is van een storing in algemene zin (bijvoorbeeld louter als signaleringsfunctie), terwijl de last dat nu wel verbiedt. In haar nader stuk verwijst [eiseres] naar een uitspraak van 4 december 2019n

Uitspraak van 4 december 2019 van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2019:12931.

van de rechtbank Den Haag. In die uitspraak ging het om voorwaarden van een (andere) warmteleverancier die erop neerkwamen dat pas sprake is van een ernstige storing wanneer, kort gezegd, de binnentemperatuur is gedaald tot 17 graden Celsius. De rechtbank Den Haag achtte die voorwaarden redelijk en in lijn met de Warmtewet.

25. De rechtbank stelt vast dat het in de uitspraak van de rechtbank Den Haag gaat om de Warmtewet 2014 en de Warmteregeling 2014. Het huidige artikel 3a van de Warmtewet was niet opgenomen in de Warmtewet 2014 en in artikel 1 van de Warmteregeling 2014 was nog niet bepaald wat onder storing dient te worden verstaan. Hierdoor kan aan deze uitspraak niet de waarde worden gehecht die [eiseres] daaraan gehecht wil zien. De rechtbank volgt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de opgelegde last niet verbiedt dat [eiseres] de ruimtetemperatuur gebruikt als een parameter, maar wel verbiedt dat dit kan worden tegengeworpen aan de verbruikers bij de vraag of er sprake is van een storing in de zin van de Warmtewet. Immers, in artikel 1 van de Warmteregeling is bepaald dat onder storing wordt verstaan iedere onderbreking van de levering van warmte, met uitzondering van voorziene onderbrekingen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Warmtewet en contractueel overeengekomen onderbrekingen van de levering van warmte.

26. De conclusie is dat ook last IV, behoudens onderdelen E en F, in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

27. Het beroep is gegrond voor zover dat ziet op de onderdelen E en F van lasten I tot en met IV en onderdeel H en I van last V. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op deze onderdelen. Dat betekent dat de ACM geen dwangsom mag verbinden aan de aan [eiseres] opgelegde verplichting om de ACM te informeren over de wijze waarop zij aan de lasten heeft voldaan. Voor het overige blijven de lasten in stand.

27.1.Omdat het beroep gegrond is moet de ACM het griffierecht aan [eiseres] vergoeden en krijgt [eiseres] ook een vergoeding voor haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de onderdelen E en F van lasten I tot en met IV en onderdelen H en I van last V;

  • bepaalt dat de ACM het griffierecht van € 365 aan [eiseres] moet vergoeden;

  • veroordeelt de ACM tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan [eiseres].

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en mr. C.A. Geleijnse, leden, in aanwezigheid van mr. M. Traousis-van Wingaarden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.

De griffier is verhinderd de uitspraak

te ondertekenen.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage 1

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:32b

1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.

2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt

verbeurd.

3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

Artikel 7:1a, eerste, derde en vijfde lid

1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.

3. Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.

5. Indien het bestuursorgaan instemt met het verzoek zendt het het bezwaarschrift, onder vermelding van de datum van ontvangst, onverwijld door aan de bevoegde rechter.

Warmtewet

Artikel 1, eerste lid, voor zover relevant

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- leverancier: een persoon die zich bezighoudt met de levering van warmte;

- levering van warmte: de aflevering van warmte aan verbruikers;

- warmte: thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van

tapwater wordt geleverd door middel van transport van water;

- verbruiker: een persoon die warmte afneemt van een warmtenet of een inpandig leidingstelsel en:

i. een individuele aansluiting heeft van maximaal 100 kilowatt, of

ii. een centrale aansluiting heeft, warmte levert aan een verbruiker als bedoeld onder i en tevens:

1°optreedt als verhuurder voor een verbruiker als bedoeld onder i, of

2°een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm is waarbij een verbruiker als bedoeld onder i is aangesloten;

Artikel 1a

1. Deze wet is van toepassing op levering van warmte aan verbruikers, met uitzondering van levering van warmte door een leverancier die:

a. tevens optreedt als verhuurder voor de verbruiker aan wie hij warmte levert ten behoeve

van de door hem aan de verbruiker verhuurde woon- of bedrijfsruimte;

b. tevens de vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm is waarbij:

de verbruiker aan wie warmte geleverd wordt als lid is aangesloten, of

ii. een verhuurder als bedoeld in onderdeel a als lid is aangesloten, of

c. tevens een vereniging van eigenaars is waarbij meerdere verenigingen van eigenaars of

daarmee vergelijkbare rechtsvormen als bedoeld in onderdeel b zijn aangesloten

2. In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 8, tweede tot en met vierde, zesde, zevende en negende lid, 8a en 8b van toepassing op leveranciers als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2, eerste en zevende lid

1. Een leverancier draagt zorg voor een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke

voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van dienstverlening.

7. Een leverancier houdt een storingsregistratie bij betreffende de levering van warmte en publiceert deze jaarlijks op geschikte wijze.

Artikel 3, eerste lid

Een in Nederland gevestigde leverancier verstrekt een verbruiker, in aanvulling op de gegevens bedoeld in artikel 230m, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, voordat de verbruiker gebonden is aan een overeenkomst tot levering van warmte op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie:

a. een duidelijke en volledige omschrijving van de te leveren goederen en diensten en de

overeengekomen kwaliteitsniveaus daarvan, welke in ieder geval betrekking hebben op de

minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte, alsmede de prijzen en

voorwaarden waaronder deze goederen en diensten worden geleverd;

b. een omschrijving van de terugbetalingsregelingen als de geleverde goederen en diensten

niet aan de overeengekomen kwaliteitsniveaus voldoen, en

c. de eisen waar de binneninstallatie van een verbruiker aan moet voldoen om veilig gebruik

te kunnen maken van de door de leverancier geleverde warmte.

Artikel 3a

1. De leverancier keert aan een verbruiker een compensatie uit bij een ernstige storing in de levering van warmte waarvan de oorzaak gelegen is in:

a. het warmtenet van de leverancier of de netbeheerder;

b. de afleverset voor warmte, indien deze het eigendom is van de leverancier;

c. de aansluiting, of

d. het inpandig leidingstelsel van de gebouweigenaar.

2. De leverancier is niet verplicht tot het uitkeren van een compensatie als bedoeld in het eerste lid, indien de storing, bedoeld in dat lid:

a. het gevolg is van een extreme situatie die niet aan de leverancier of netbeheerder kan

worden toegerekend, of

b. minder dan 24 uur duurt en in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de storing

zich geen storingen hebben voorgedaan in:

i. hetzelfde warmtenet van de leverancier of de netbeheerder,

ii. dezelfde afleverset voor warmte, indien deze het eigendom is van de leverancier;

iii. dezelfde aansluiting, of

iv. hetzelfde inpandig leidingstelsel van de gebouweigenaar.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

a. het bestaan van een ernstige storing als bedoeld in het eerste lid;

b. de hoogte van de compensatie bij een ernstige storing in de levering van warmte als

bedoeld in het eerste lid, die voor storingen van verschillende tijdsduur verschillend kan

worden vastgesteld;

c. het moment van aanvang en beëindiging van de verplichting tot het betalen van

compensatie bij een ernstige storing in de levering van warmte als bedoeld in het eerste

lid, en

d. het bestaan van een extreme situatie die niet aan de leverancier of verbruiker kan worden

toegerekend als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

Artikel 18, eerste lid

De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Warmteregeling

Artikel 1, voor zover relevant

In deze regeling wordt verstaan onder:

storing: iedere onderbreking van de levering van warmte, met uitzondering van voorziene

onderbrekingen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet en contractueel

overeengekomen onderbrekingen van de levering van warmte.

Artikel 4

1. Als ernstige storing als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de wet wordt aangemerkt een storing die langer duurt dan 8 uur.

2. De hoogte van de financiële compensatie per aansluiting van een verbruiker bedraagt EUR 35,- bij een storing met een duur van 8 tot 12 uur, vermeerderd met EUR 20,- voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur.

3. Een storing:

a. in een primair warmtenet van een leverancier of netbeheerder vangt voor alle verbruikers

die zijn aangesloten op het door de storing getroffen primaire warmtenet aan op het tijdstip

van ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding niet plaatsvindt of

dit eerder is, het tijdstip van vaststelling van de storing door de leverancier of de

netbeheerder;

b. in een secundair warmtenet van een leverancier of netbeheerder vangt voor alle

verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen secundaire warmtenet

aan op het tijdstip van ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding

niet plaatsvindt of dit eerder is, het tijdstip van vaststelling van de storing door de

leverancier of de netbeheerder;

c. in een inpandig leidingstelsel van een gebouweigenaar vangt voor alle verbruikers die zijn

aangesloten op het door de storing getroffen inpandig leidingstelsel aan op het tijdstip van

ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding niet plaatsvindt of dit

eerder is, het tijdstip van vaststelling van de storing door de leverancier, de netbeheerder

of de gebouweigenaar, of

d. in een aansluiting of een afleverset die eigendom is van een leverancier of netbeheerder

vangt voor de getroffen verbruiker aan op het tijdstip van de eerste melding van de storing

of, indien melding niet plaatsvindt of dit eerder is, het tijdstip van vaststelling van de storing

door de leverancier of de netbeheerder.

4. De tijdsduur van de storing waarvoor compensatie moet worden uitgekeerd wordt voor de door de storing getroffen verbruikers bepaald als de tijdsduur tussen:

a. het tijdstip van aanvang van de storing, en

b. het tijdstip waarop, door middel van een controle door de leverancier of netbeheerder, is

vastgesteld dat de storing is hersteld voor alle getroffen verbruikers.

5. Voor het bepalen van het tijdstip waarop de storing is hersteld voor alle getroffen verbruikers kan onderscheid worden gemaakt tussen:

a. de verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen primaire net;

b. de verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen secundaire net;

c. de verbruikers die zijn aangesloten op het door de storing getroffen inpandig leidingstelsel

van de gebouweigenaar, of

d. de verbruiker van de door de storing getroffen aansluiting of afleverset.

6. De compensatie wordt door de leverancier binnen zes maanden na het herstel van de

onderbreking betaald.

Instellingswet Autoriteit Consument en Markt

Artikel 12r

1. Aan een last onder dwangsom kunnen voorschriften worden verbonden inzake het verstrekken van gegevens aan de Autoriteit Consument en Markt.

2. Een last onder dwangsom geldt voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen termijn van ten hoogste twee jaren.

3. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom vervalt vijf jaren nadat de

overtreding heeft plaatsgevonden. Artikel 5:45, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Bijlage 2

Last I en II - Overtreding en last verplichting storingsregistratie

I. Legt op grond van artikel 18, eerste lid van de Warmtewet aan [eiseres] een last onder dwangsom op, omdat [eiseres] niet voldoet aan de verplichting in artikel 2, zevende lid van de Warmtewet om een storingsregistratie bij te houden betreffende de levering van warmte in het gebouw State. De ACM gelast [eiseres] om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van de verbeurte van een dwangsom. De ACM acht de hoogte van de dwangsom effectief om [eiseres] te bewegen de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden.

A. [eiseres] dient uiterlijk met ingang van 30 mei 2023 een storingsregistratie bij te houden betreffende de levering van warmte in het gebouw State, die voldoet aan de eisen zoals door de ACM gesteld, namelijk dat uit deze registratie, per storing van langer dan acht uur, ten minste blijkt i) wanneer een storing heeft plaatsgevonden, ii) hoe lang deze heeft geduurd en iii) welke verbruikers hierdoor getroffen zijn (aantal en getroffen warmtenet). Voorts dient de storingsregistratie een samenvatting te bevatten van storingen die korter hebben geduurd dan acht uur, waaruit blijkt: i) hoeveel van deze storingen er in totaal zijn geweest en ii) wat de gemiddelde storingsduur was.

B. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 10.000,- per week indien [eiseres] vanaf 30 mei 2023 geen storingsregistratie bijhoudt zoals voorgeschreven onder A;

C. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder B meer worden verbeurd vast op EUR 50.000,-.

D. De ACM verbindt op grond van artikel 12r, eerste lid Instellingswet ACM aan deze last het voorschrift dat [eiseres] 2 juni 2023, de ACM schriftelijk dient te informeren over de wijze waarop [eiseres] aan de last onder A voldoet, onder gelijktijdige overlegging aan de ACM van de aan [eiseres] ter beschikking staande (kopieën van) documenten waaruit dat blijkt.

E. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 100,- per dag indien [eiseres] vanaf 2 juni 2023 de ACM niet heeft geïnformeerd zoals voorgeschreven onder D.

F. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder E meer worden verbeurd vast op EUR 1.400,-.

G. De last onder dwangsom heeft een looptijd van twee jaar.

II Legt op grond van artikel 18, eerste lid van de Warmtewet aan [eiseres] een last onder dwangsom op, omdat [eiseres] niet heeft voldaan aan de verplichting in artikel 2, zevende lid van de Warmtewet om jaarlijks op geschikte wijze een storingsregistratie te publiceren met betrekking tot de levering van warmte in gebouw State. De ACM gelast [eiseres] om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van de verbeurte van een dwangsom. De ACM acht de hoogte van de dwangsom effectief om [eiseres] te bewegen de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden.

A. [eiseres] dient uiterlijk 27 juni 2023 op geschikte wijze een storingsregistratie te publiceren met betrekking tot de levering van warmte in gebouw State voor de jaren 2021 en 2022, op basis van de gegevens die zij heeft over storingen in deze jaren, en die, voor zover op basis van die gegevens mogelijk is, voldoet aan de eisen die de ACM daaraan stelt, namelijk dat uit deze registratie, per storing van langer dan acht uur, ten minste blijkt i) wanneer een storing heeft plaatsgevonden, ii) hoe lang deze heeft geduurd en iii) welke verbruikers hierdoor getroffen zijn (aantal en getroffen warmtenet). Voorts dient de storingsregistratie een samenvatting te bevatten van storingen die korter hebben geduurd dan acht uur, waaruit blijkt: i) hoeveel van deze storingen er in totaal zijn geweest en ii) wat de gemiddelde storingsduur was.

B. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 10.000,- per week indien [eiseres] vanaf 27 juni 2023 geen storingsregistratie heeft gepubliceerd zoals voorgeschreven onder A.

C. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder B meer worden verbeurd vast op EUR 50.000,-.

D. De ACM verbindt op grond van artikel 12r, eerste lid Instellingswet ACM aan deze last het voorschrift dat [eiseres] 30 juni 2023, de ACM schriftelijk dient te informeren over de publicatie van de storingsregistratie. Hiertoe zal het aanleveren van de volgende informatie in ieder geval toereikend zijn:

i. Een beschrijving van waar de verbruiker de storingsregistraties over 2021 en 2022 kan

vinden.

ii. Indien de storingsregistratie over 2021 en 2022 digitaal is gepubliceerd, een

schermafbeelding van de vindplaats van de storingsregistraties.

iii. Een kopie van de storingsregistraties over 2021 en 2022 zelf.

E. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 100,- per dag indien [eiseres] de ACM niet heeft geïnformeerd zoals voorgeschreven onder D.

F. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder E meer worden verbeurd vast op EUR 1.400,-.

G. De last onder dwangsom heeft een looptijd van twee jaar.

Last III – compensatieregeling

III. Legt op grond van artikel 18, eerste lid Warmtewet in combinatie met artikel 4 Warmteregeling aan [eiseres] een last onder dwangsom op wegens overtreding van artikel 3a Warmtewet in combinatie met artikel 4 Warmteregeling, omdat [eiseres] met betrekking tot de levering van warmte in gebouw State een regeling hanteert voor het betalen van compensatie bij storingen, die in strijd is met de wettelijke regeling voor storingscompensatie in de hierboven genoemde artikelen. De ACM gelast [eiseres] om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van de verbeurte van een dwangsom. De ACM acht de hoogte van de dwangsom effectief om [eiseres] te bewegen de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden.

A. [eiseres] dient uiterlijk vanaf 30 mei 2023 aan alle verbruikers in gebouw State conform artikel 4 van de Warmteregeling een compensatie als bedoeld in artikel 3a Warmtewet uit te keren, voor storingen die langer dan 8 uur duren, tenzij de storing binnen 24 uur is verholpen én zich in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de storing geen storing heeft voorgedaan in hetzelfde warmtenet van [eiseres], dezelfde afleverset voor warmte (indien deze het eigendom is van de [eiseres]), dezelfde aansluiting, of hetzelfde inpandig leidingstelsel van de gebouweigenaar.

B. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 10.000,- per week na de bekendmaking van dit besluit voor iedere storing waarvoor zij niet binnen 6 maanden nadat de storing is hersteld aan alle door de storing getroffen verbruikers een compensatie zoals voorgeschreven onder A heeft betaald.

C. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder B meer worden verbeurd vast op EUR 50.000,-.

D. De ACM verbindt op grond van artikel 12r, eerste lid Instellingswet ACM aan deze last het voorschrift dat [eiseres] uiterlijk 2 juni 2023 de ACM schriftelijk dient te informeren over de wijze waarop [eiseres] aan de last onder A voldoet, onder gelijktijdige overlegging aan de ACM van de aan [eiseres] ter beschikking staande (kopieën van) documenten waaruit dat blijkt.

E. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 100,- per dag indien [eiseres] de ACM niet heeft geïnformeerd zoals voorgeschreven onder D.

F. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder E meer worden verbeurd vast op EUR 1.400,-.

G. De last onder dwangsom heeft een looptijd van twee jaar.

Last IV - Overtreding en last wijze van bepalen storing

IV. Legt op grond van artikel 18, eerste lid Warmtewet aan [eiseres] een last onder dwangsom op wegens overtreding van artikel 3a Warmtewet in combinatie met artikel 1 Warmteregeling, omdat [eiseres] met betrekking tot de levering van warmte in gebouw State de vraag of er een sprake is van een storing in de zin van de Warmtewet (mede) beantwoordt op basis van de ruimtetemperatuur, terwijl niet de ruimtetemperatuur bepalend is maar de vraag of de levering van warmte is onderbroken. De ACM gelast [eiseres] om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van de verbeurte van een dwangsom. De ACM acht de hoogte van de dwangsom effectief om [eiseres] te bewegen de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden.

A. [eiseres] dient uiterlijk vanaf 30 mei 2023 storingen in de zin van de Warmtewet niet meer vast te stellen op basis van de ruimtetemperatuur, maar door te bepalen of er sprake is van een onderbreking in de levering van warmte.

B. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 5.000,- per week, indien [eiseres] niet heeft voldaan aan de last onder A.

C. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder B meer worden verbeurd vast op EUR 25.000,-.

D. De ACM verbindt op grond van artikel 12r, eerste lid Instellingswet ACM aan deze last het voorschrift dat [eiseres] uiterlijk 2 juni 2023 de ACM schriftelijk dient te informeren over de wijze waarop [eiseres] aan de last onder A voldoet, onder gelijktijdige overlegging aan de ACM van de aan [eiseres] ter beschikking staande (kopieën van) documenten waaruit dat blijkt.

E. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 100,- per dag indien [eiseres] de ACM niet heeft geïnformeerd zoals voorgeschreven onder D.

F. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder E meer worden verbeurd vast op EUR 1.400,-.

G. De last onder dwangsom heeft een looptijd van twee jaar.

Last V - Overtreding en last informatie kwaliteitscriteria en terugbetalingsregeling

V. Legt op grond van artikel 18, eerste lid Warmtewet aan [eiseres] een last onder dwangsom op wegens overtreding van artikel 3, eerste lid Warmtewet, omdat [eiseres] met betrekking tot de levering van warmte in gebouw State niet voorafgaand aan de binding van verbruikers in gebouw State aan de leveringsovereenkomst de in artikel 3, eerste lid onder a en b Warmtewet genoemde informatie over kwaliteitscriteria en de terugbetalingsregeling heeft verstrekt en/of verstrekt. De ACM gelast [eiseres] om voor de huidige verbruikers in gebouw State de gevolgen van deze overtreding weg te nemen, dan wel te beperken, en voor nieuwe verbruikers in gebouw State een herhaling van deze overtreding te voorkomen, op straffe van de verbeurte van een dwangsom. De ACM acht de hoogte van de dwangsom effectief om [eiseres] te bewegen om voor de huidige

verbruikers de gevolgen van deze overtreding weg te nemen, dan wel te beperken, en om ten

aanzien van nieuwe verbruikers deze overtreding niet te herhalen.

A. [eiseres] dient uiterlijk op 30 mei 2023 verbruikers in het gebouw State de informatie

bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en b Warmtewet te verstrekken met betrekking tot de

warmtelevering in gebouw State, te weten:

i. een duidelijke en volledige omschrijving van de te leveren goederen en diensten en de

overeengekomen kwaliteitsniveaus daarvan, welke in ieder geval betrekking hebben op de

minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte,

ii. een omschrijving van de terugbetalingsregelingen als de geleverde goederen en diensten

niet aan de overeengekomen kwaliteitsniveaus voldoen.

B. [eiseres] dient uiterlijk vanaf 30 mei 2023 nieuwe verbruikers in gebouw State de onder A genoemde informatie te verstrekken, voorafgaand aan het sluiten van de

leveringsovereenkomst.

C. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 7.500,- per week, indien [eiseres] niet heeft voldaan aan de last onder A.

D. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder C meer worden verbeurd vast op EUR 37.500,-.

E. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 7.500,- per week, indien [eiseres] niet heeft voldaan aan de last onder B.

F. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder E meer worden verbeurd vast op EUR 37.500,-.

G. De ACM verbindt aan deze lasten het voorschrift dat [eiseres] uiterlijk 2 juni 2023 de ACM schriftelijk dient te informeren over de wijze waarop [eiseres] aan de lasten onder A en B voldoet, onder gelijktijdige overlegging aan de ACM van de aan [eiseres] ter beschikking staande (kopieën van) documenten waaruit dat blijkt. Daarnaast dient [eiseres] de ACM uiterlijk op 30 december 2023 de ACM schriftelijk te informeren over de wijze waarop zij heeft voldaan aan de last onder B ten aanzien van nieuwe verbruikers met wie zij in de periode tussen 30 mei 2023 en 30 november 2023 een leveringsovereenkomst heeft gesloten, door aan de ACM i) een overzicht te sturen van deze nieuwe verbruikers en ii) kopieën van documenten waaruit blijkt dat [eiseres] de onder A bedoelde informatie aan deze verbruikers heeft verstrekt.

H. [eiseres] verbeurt een dwangsom van EUR 100,- per dag indien [eiseres] de ACM niet heeft geïnformeerd zoals voorgeschreven onder G.

I. De ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsommen als bedoeld onder H meer worden verbeurd vast op EUR 1.400,-.

J. De lasten onder dwangsom hebben een looptijd van twee jaar.

Artikel delen