Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBROT:2025:411

14 January 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 22/6236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2025 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres], [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,

en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij verweerder een verzoek gedaan om herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag.

Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

  1. Met de uitspraak van 16 december 2024, ROT 24/9139, heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de zaak van eiseres betreffende het uitblijven van een besluit op het bezwaar gericht tegen de beschikking van 16 oktober 2023 met kenmerk UHT-DCH.
    Op 3 januari 2025 is er telefonisch contact geweest tussen eiseres en de rechtbank waarbij eiseres liet weten nog geen uitspraak te hebben ontvangen in een eerdere zaak, bekend onder nummer ROT 22/6236. Dat beroep was ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op het verzoek van eiseres om herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Bij navraag is gebleken dat die zaak om onbekende redenen als afgedaan was gearchiveerd, dit ten onrechte. De rechtbank doet alsnog uitspraak in de zaak.

  2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.

  3. Eiseres heeft zich gemeld bij verweerder voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen en de beslistermijn met zes maanden verlengd. Verweerder moest uiterlijk op 4 februari 2022 een besluit nemen.

  4. Verweerder heeft op 1 oktober 2022 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend.

  5. Eiseres heeft op 24 december 2022 beroep ingesteld. Verweerder heeft op
    16 oktober 2023 de definitieve beschikking herbeoordeling kinderpvangtoeslag, met kenmerk UHT-DCH, bekend gemaakt. Daarvan is noch door verweerder noch door eiseres kort nadien en ook niet later melding gedaan aan de rechtbank.

  6. De rechtbank stelt vast dat verweerder een beslissing heeft genomen op het verzoek van eiseres. Dat betekent dat het procesbelang van eiseres bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet langer aanwezig is.
    De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.

  7. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
    Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
    De termijn van bezwaar is op 23 november 2023 aangevangen, maar er is nog geen besluit op bezwaar genomen waartegen beroep is ingediend en de rechtbank een uitspraak heeft kunnen doen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

  8. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt omdat de beslissing door verweerder is genomen nadat eiseres beroep had ingesteld.

  9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.n

    Zie de uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591; 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784; en 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657.

    Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;

  • wijst af het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in aanwezigheid van

drs. I.L. Cardoso, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 januari 2025.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Artikel delen