Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBROT:2025:5969

Gedeeltelijke toewijzing voorlopig getuigenverhoor: M.I.P. wil opheldering over een transportschade waarbij een opslagtank beschadigd raakte. De rechtbank acht het verzoek terecht voor Wimorost en Bureau Vogtschmidt, maar wijst het af voor HEBO vanwege verjaring van mogelijke claims.

Rechtbank Rotterdam 22 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBROT:2025:5969 text/xml public 2025-05-22T18:24:08 2025-05-19 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Rotterdam 2025-03-24 C/10/682415 / HA RK 24-635 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Rotterdam Civiel recht; Verbintenissenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:5969 text/html public 2025-05-22T18:20:38 2025-05-22 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBROT:2025:5969 Rechtbank Rotterdam , 24-03-2025 / C/10/682415 / HA RK 24-635
Gedeeltelijke toewijzing voorlopig getuigenverhoor: M.I.P. wil opheldering over een transportschade waarbij een opslagtank beschadigd raakte. De rechtbank acht het verzoek terecht voor Wimorost en Bureau Vogtschmidt, maar wijst het af voor HEBO vanwege verjaring van mogelijke claims.

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven

zaaknummer / rekestnummer: C/10/682415 / HA RK 24-635

Beschikking van 24 maart 2025

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

M.I.P. MEGASOLUTIONS B.V.,

gevestigd te Moerdijk,

verzoekster,

advocaten mrs. A.H. Gaastra en R. Bisschop te Amsterdam,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HEBO MARITIEMSERVICE B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster,

advocaat mr. P.J. Hoepel te Rotterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

WIMOROST CONSTRUCTION B.V.,

gevestigd te Moerdijk,

verweerster,

advocaat mr. Y. Geryszewski te Amsterdam,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BUREAU VOGTSCHMIDT B.V.,

gevestigd te Schoorl,

verweerster,

advocaat mr. M. Broekhuisen te Rotterdam.

Partijen worden hierna ‘M.I.P.’, ‘HEBO’, ‘Wimorost’ en ‘Bureau Vogtschmidt ’ genoemd.
<nr>1</nr>De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift van M.I.P. van 10 juli 2024, met producties 1 tot en met 9;

het verweerschrift van HEBO van 31 januari 2025, met producties H1 tot en met H4;

de mondelinge behandeling van 10 februari 2025, met de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mr. Gaastra.
1.2.
Bureau Vogtschmidt heeft per e-mail op 4 februari 2025 te kennen gegeven af te zien van het voeren van (nader) inhoudelijk verweer en zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
1.3.
Wimorost heeft tijdens de zitting bij monde van haar advocaten ook verklaard zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
<nr>2</nr>Waar gaat de zaak over?
M.I.P. verzoekt een voorlopig getuigenverhoor te bevelen om de toedracht en ieders rol vast te stellen bij een incident op 21 mei 2022. Het betreft een ongeval tijdens zeetransport, waarbij een composiet opslagtank van M.I.P. beschadigd is geraakt. Volgens M.I.P. is die schade ontstaan door gebreken in de uitvoering van de zeevasting (het vastzetten van de lading voor zeetransport). Wimorost en Bureau Vogtschmidt zouden verantwoordelijk zijn voor de zeevasting, en HEBO– die het transport uitvoerde – zou onvoldoende hebben opgetreden. M.I.P. wil met het voorlopig getuigenverhoor bewijs verzamelen dat van belang kan zijn voor een eventuele schadevordering tegen (één of meer van) de verweersters.

Het wordt grotendeels worden toegewezen. Het horen van de door M.I.P. verzochte getuige [persoon A] (een medewerker van HEBO) wordt afgewezen. Voor dat deel ontbreekt een rechtens relevant belang, omdat de (mogelijke) vordering van M.I.P. tegen HEBO klaarblijkelijk is verjaard en contractueel vervallen.
<nr>3</nr>De beoordeling het verzoek 3.1.
M.I.P. overweegt een civiele procedure te starten tegen de drie verweersters in deze procedure naar aanleiding van het incident van 21 mei 2022. In het verzoekschrift en de nadere toelichting in de pleitnota is duidelijk gemaakt over welke concrete feiten M.I.P. de getuigen wil horen. Het verzoek is daarmee voldoende concreet. M.I.P. wenst in het bijzonder duidelijkheid te verkrijgen over de volgende vier thema’s aangaande het incident van 21 mei 2022:

I. de informatie-uitwisseling en besluitvorming voorafgaand aan het transport, met name wie op 19 en/of 20 mei 2022 wist dat de zeevasting onveilig was en wie heeft besloten om toch en zonder aanpassing te vertrekken;

II. de reden (motivering en vastgelegde grondslag) van de afkeuring van de voorgenomen wijze van stuwage en zeevasting door Bureau Vogtschmidt , en de reden waarom Bureau Vogtschmidt desondanks bereid was een certificaat af te geven die de lading niet omvatte;

III. de uitvoering van de zeevasting door Wimorost waarbij het vooral gaat om de vraag of Wimorost de tank op de afgekeurde wijze heeft vastgezet, of zij daarbij naliet deugdelijke berekeningen of een plan uit te voeren en rekening te houden met de te verwachten krachten en weersomstandigheden, en waarom zij geen tijdige terugkoppeling aan M.I.P. of HEBO heeft gegeven over de staat van de zeevasting;

IV. de handelwijze van HEBO op 21 mei 2022. Of HEBO op de hoogte was van de door Bureau Vogtschmidt geuite bezwaren of afkeuring en zij desondanks is uitgevaren? Of HEBO alle voorschriften uit het Certificate of Approval heeft nageleefd (bijvoorbeeld ten aanzien van weersverwachtingen, rapportages en inspecties)? En of HEBO mogelijk roekeloos heeft gehandeld door in de gegeven omstandigheden toch te gaan varen?
3.2.
Volgens M.I.P. kan zij buiten rechte moeilijk zelfstandig duidelijkheid kan krijgen over deze kwesties. In het bijzonder heeft Bureau Vogtschmidt zich tot dusver beroepen op geheimhouding ten aanzien van informatie over de zeevasting en de door haar gegeven (af)keuring. Daardoor heeft M.I.P. nog geen toegang kunnen krijgen tot bepaalde gegevens of interne bevindingen van Bureau Vogtschmidt omtrent het incident.
3.3.
M.I.P. heeft verzocht de volgende personen als getuigen te horen:- [persoon B] ; werkzaam bij en [naam functie 1] van Bureau Vogtschmidt ;

[persoon C] , werkzaam bij Bureau Vogtschmidt ;

[persoon D] , [naam functie 2] van Wimorost;

[persoon E] , werkzaam bij HEBO.

het verweer van HEBO
3.4.
HEBO betoogt dat M.I.P. geen relevant belang (meer) heeft bij het horen van getuigen, omdat alle mogelijke vorderingen op HEBO inmiddels verjaard of vervallen zijn.

HEBO stelt dat op de tussen M.I.P. en HEBO gesloten vervoersovereenkomst algemene voorwaarden van toepassing zijn, waarin een vervaltermijn van twaalf maanden voor claims is opgenomen. Daarnaast geldt volgens HEBO de wettelijke verjaringstermijn van artikel 8:1711 BW voor schade bij zeevervoer (één jaar na aflevering). De opslagtank is op 23 mei 2022 afgeleverd, maar M.I.P. heeft daarna niet binnen een jaar een procedure aanhangig gemaakt. M.I.P. stuurde op 28 november 2022 een aansprakelijkstellingsbrief, maar liet vervolgens pas op 17 mei 2024 weer van zich horen met een stuitingshandeling. Volgens HEBO zijn de eventuele vorderingen van M.I.P. hierdoor definitief te laat ingesteld. HEBO concludeert daarom dat M.I.P. geen belang meer heeft bij bewijsvergaring door middel van getuigen. Een civiele vordering tegen HEBO kan namelijk niet tot een toewijsbare vordering leiden.
3.5.
HEBO wijst er verder nog op dat in de overeenkomst tussen partijen duidelijk is vastgelegd dat HEBO niet verantwoordelijk was voor de uitvoering van de zeevasting, die taak lag bij M.I.P. en/of Wimorost. HEBO stelt dat zij mocht afgaan op de verzekering van M.I.P. vooraf dat de tank “dik in orde” was. Voorts betwist HEBO dat sprake is geweest van een formele “afkeuring” van de zeevasting door Bureau Vogtschmidt : er heeft volgens HEBO nooit een officiële keuring van de zeevasting plaatsgevonden. Een opmerking in een e-mail van Bureau Vogtschmidt (productie 7 bij het verzoekschrift), dat de voorgestelde wijze van zeevasting niet deugdelijk zou zijn, kwalificeert volgens HEBO hooguit als advies. Het was geen officiële afkeuring die voor HEBO aanleiding had moeten zijn om het vertrek uit te stellen of die automatisch tot aansprakelijkheid van HEBO leidt.

het toetsingskader
3.6.
Op grond van artikel 186 Rv kan, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van een belanghebbende een voorlopig getuigenverhoor worden bevolen in gevallen, waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Een verzoeker heeft, als de te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en, gegeven de aard en het beloop van de rechtsvordering, tot de beslissing van de zaak kunnen leiden, in beginsel recht op een voorlopig getuigenverhoor. Dit uitgangspunt leidt slechts uitzondering in het geval zich een afwijzingsgrond voordoet. Afwijzing is mogelijk wanneer van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (art. 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of als de verzoeker geen belang heeft bij het verzoek.
3.7.
Verder geldt dat de verzoeker de rechter volledig en naar waarheid dient te informeren (art. 21 Rv). Dit houdt in dat omstandigheden die een succesvolle vordering mogelijk in de weg staan, voor zover ze bekend zijn, aan de rechtbank behoren te worden gemeld. Het verzoekschrift moet de rechter in staat stellen de belangen van alle betrokkenen te wegen, waaronder het verweer dat van een wederpartij te verwachten is. Het opzettelijk verzwijgen van voor de beoordeling essentiële feiten of verweren kan leiden tot afwijzing van het verzoek of andere processuele nadelen.

belang bij het verzoek; verjaring en verval
3.8.
De kern van het verweer van HEBO is dat M.I.P. geen belang meer heeft bij het horen van getuigen, omdat een eventuele vorderingen op HEBO is vervallen en verjaard. De rechtbank stelt voorop dat op grond van de stukken aannemelijk is dat de contractuele vervaltermijn van twaalf maanden in de vervoerovereenkomst tussen M.I.P. en HEBO inderdaad is verstreken zonder dat M.I.P. tijdig een procedure is begonnen. Evenzeer staat vast dat de wettelijke verjaringstermijn voor dit type vordering (één jaar op grond van art. 8:1711 BW bij zeevervoer) is overschreden, nu de aflevering in mei 2022 plaatsvond en er pas in juli 2024 een verzoekschrift is ingediend. Zo is tussen de aansprakelijkstelling van 28 november 2022 en de eerstvolgende stuitingshandeling van 17 mei 2024 ongeveer zeventien maanden verstreken​. In beginsel ontbreekt M.I.P. dan ook het rechtens vereiste belang (zie art. 3:303 BW) bij het leveren van getuigenbewijs over de inhoudelijke toedracht ten aanzien van HEBO, aangezien die informatie niet meer tot een toewijsbare vordering op HEBO kan leiden.
3.9.
M.I.P. heeft betoogd dat HEBO geen beroep toekomt op de verjaring of vervaltermijn, omdat HEBO heeft gehandeld met grove roekeloosheid en opzettelijk het risico op schade heeft genomen. M.I.P. doelt daarmee kennelijk op de uitzondering dat een vervoerder bij opzet of bewuste roekeloosheid geen bescherming geniet van bedingen die de aansprakelijkheid beperken. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor zover M.I.P. hiermee betoogt dat de contractuele aansprakelijkheidsbeperkingen of vervaltermijn niet gelden vanwege opzet of bewuste roekeloosheid van HEBO, merkt de rechtbank op dat die stelling geen doel treft. Een contractuele vervaltermijn heeft namelijk een strikt fataal karakter: na het verstrijken van zo’n termijn is de desbetreffende aanspraak definitief tenietgegaan (ongeacht de oorzaak van de schade). Ook een wettelijke verjaringstermijn, met name de korte termijn bij zeevervoer, geldt dwingendrechtelijk en biedt in de regel geen ruimte voor verlenging op grond van gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan een beroep op die termijn worden gepasseerd, bijvoorbeeld als duidelijk is dat de aansprakelijke partij de zaak bewust heeft vertraagd of de wederpartij op het verkeerde been heeft gezet om de termijn te laten verstrijken. In deze zaak is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden niet gebleken. M.I.P. heeft niets gesteld en onderbouwd waaruit kan volgen dat HEBO opzettelijk heeft gewacht tot de termijn verliep of haar heeft misleid omtrent de noodzaak om tijdig actie te ondernemen. Er is vooralsnog geen bewijs dat HEBO’s handelen voorafgaand aan het ongeval zó roekeloos was met het oog op de risico’s, dat dit een doorbreking van de verjarings- of vervaltermijn kan rechtvaardigen.
3.10.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat M.I.P. onvoldoende belang heeft bij het horen van de getuige [persoon A] . Het horen van de heer [persoon A] (werknemer van HEBO) kan naar het oordeel van de rechtbank hooguit bevestigen wat M.I.P. al bekend is, namelijk dat er aan de zijde van HEBO mogelijk te laat of onzorgvuldig is gehandeld rondom het vertrek. Zelfs als [persoon A] zou verklaren dat men zich bewust was van een risico en toch is uitgevaren, dan doet dit niet af aan het feit dat M.I.P. haar vordering niet tijdig juridisch heeft vervolgd. Met andere woorden: welke aanvullende inhoudelijke informatie [persoon A] ook zou geven, het rechtsvervolg blijft dat een vordering tegen HEBO niet meer kan worden ingesteld. Daarom ontbreekt M.I.P. het noodzakelijk belang bij het horen van deze getuige, en wordt het verzoek in zoverre afgewezen.
3.11.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat M.I.P. de in artikel 21 Rv neergelegde informatie- en waarheidsplicht heeft geschonden door in het verzoekschrift het haar al bekende, en voor de beoordeling van dit verzoek relevante, standpunt van HEBO inzake verjaring en verval niet te bespreken. M.I.P. heeft pas ter zitting inhoudelijk gereageerd op het verjaringsverweer, nadat HEBO dit in het verweerschrift (terecht) had opgeworpen.

toewijzing ten aanzien van Wimorost en Bureau Vogtschmidt
3.12.
Voor Wimorost en Bureau Vogtschmidt ligt de situatie anders. M.I.P. heeft, voor zover haar verzoek zich tot hen richt, haar belang bij een voorlopig getuigenverhoor voldoende aannemelijk gemaakt. Deze verweersters hebben ook geen beroep gedaan op een verjaringstermijn of een contractuele vervaltermijn. Er is ook niet gesteld dat de 12-maandentermijn in de vervoerovereenkomst tussen M.I.P. en HEBO op één of andere wijze doorwerkt ten gunste van Wimorost of Bureau Vogtschmidt .

De rechtbank wijst het verzoek daarom toe voor zover dit is gericht op het horen van getuigen met betrekking tot de rol en het handelen van Wimorost en Bureau Vogtschmidt in het kader van het onderliggende incident. De verklaringen van de getuigen [persoon D] , [persoon B] en [persoon C] kunnen feiten aan het licht brengen over de oorzaak van het ongeval en de gedragingen van deze twee betrokken partijen. M.I.P. heeft hierover tot op heden geen inzicht kunnen krijgen, mede doordat Bureau Vogtschmidt zich op geheimhouding beroept. Het houden van een getuigenverhoor zal M.I.P. in staat stellen om die ontbrekende informatie alsnog onder ede te verkrijgen.

aanwijzing voor het getuigenverhoor
3.13.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven. De rechtbank wijst erop dat verzoekster, indien nodig, zorg dient te dragen voor de aanwezigheid van een beëdigde tolk.

proceskosten
3.14.
Nu M.I.P. niet volledig in het gelijk is gesteld en het aantal te horen personen is beperkt ten opzichte van het verzoek dat M.I.P. heeft ingediend, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
<nr>4</nr>De beslissing
De rechtbank
4.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van de getuigen [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] ,
4.2.
bepaalt dat de hiervoor in 4.1 genoemde getuigen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor een nader te noemen rechter, op een nader, in overleg met partijen, vast te stellen datum en tijdstip;
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025.

[3500/2009]

Artikel delen