Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBROT:2025:7074

Kort geding. Executiegeschil. Gedeeltelijke toewijzing. De man kan de veroordelingen in een eerder vonnis voor een deel niet nakomen. Voor wat betreft dat deel weegt het belang van de man bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis zwaarder dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het eerdere vonnis. Proceskostenveroordeling ten laste van de ma...

Rechtbank Rotterdam 18 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBROT:2025:7074 text/xml public 2025-06-18T12:01:02 2025-06-17 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Rotterdam 2025-06-11 C/10/699235 / KG ZA 25-413 Uitspraak Kort geding NL Rotterdam Civiel recht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:7074 text/html public 2025-06-18T12:00:20 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBROT:2025:7074 Rechtbank Rotterdam , 11-06-2025 / C/10/699235 / KG ZA 25-413
Kort geding. Executiegeschil. Gedeeltelijke toewijzing. De man kan de veroordelingen in een eerder vonnis voor een deel niet nakomen. Voor wat betreft dat deel weegt het belang van de man bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis zwaarder dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het eerdere vonnis. Proceskostenveroordeling ten laste van de man. Tegenvordering. Verhoging in het eerdere vonnis opgelegde dwangsom. Gedeeltelijke toewijzing. De voorzieningenrechter wijst deze vordering toe voor zover het betreft de dwangsom die de man per dag verbeurt. Duidelijk is immers dat de opgelegde dwangsom de man tot dusver niet heeft bewogen om volledig aan de veroordelingen in het eerdere vonnis te voldoen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het maximum aan dwangsommen dat de man kan verbeuren ook te verhogen.

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/699235 / KG ZA 25-413

Vonnis in kort geding van 11 juni 2025

in de zaak van

[eiser] ,

woonplaats: Dordrecht,

eiser in conventie, verweerder in reconventie,

advocaat mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel,

tegen

[gedaagde] ,

woonplaats: Dordrecht,

gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

advocaat mr. A. Hansma te Rotterdam.

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
<nr>1</nr>De zaak in het kort 1.1.
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest. De voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft de man in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 21 maart 2025 veroordeeld om onder druk van een dwangsom (een afschrift van) een aantal stukken aan de vrouw te verstrekken, zodat de vrouw (een gedetailleerder) overzicht kan krijgen van de omvang van de huwelijksgemeenschap van partijen. De man is het niet eens met het vonnis. Volgens hem kunnen bepaalde stukken niet worden verstrekt en hoeven bepaalde stukken niet door de man aan de vrouw te worden verstrekt. Daarom heeft de man hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In deze zaak vordert de man dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst totdat een onherroepelijke einduitspraak is gedaan in het hoger beroep. De vrouw is het niet eens met de vordering van de man. In de eerste plaats betwist de vrouw het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering. Verder verstrekt de man volgens de vrouw bepaalde stukken niet omdat hij de relevantie en de noodzaak daar niet van ziet en niet omdat hij niet over de stukken beschikt. De vrouw vordert als tegenvordering dat de aan de man opgelegde dwangsom wordt verhoogd, omdat de opgelegde dwangsom geen voldoende prikkel voor de man blijkt te vormen om het vonnis na te komen. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de man en de tegenvordering van de vrouw gedeeltelijk toe. Dit wordt hierna uitgelegd.
<nr>2</nr>De procedure 2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 20 mei 2025, met bijlagen 1 tot en met 9;

de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie (tegenvordering), met bijlagen 1 tot en met 4;

de mondelinge behandeling op 28 mei 2025;

de pleitaantekeningen van mr. Hansma.
<nr>3</nr>De beoordeling in conventie
Spoedeisend belang
3.1.
De man heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. Dat vloeit voort uit de aard van deze zaak (een executiegeschil).

Executiegeschillen in het algemeen
3.2.
De voorzieningenrechter heeft het vonnis van 21 maart 2025 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het direct ten uitvoer kan worden gelegd en de uitkomst van het door de man ingestelde hoger beroep niet hoeft te worden afgewacht. De beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is niet gemotiveerd. Bij de beoordeling van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis moet om die reden een belangenafweging plaatsvinden. Onderzocht moet worden of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde (de man) bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen (de vrouw) bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de voorzieningenrechter in deze zaak in haar oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag/overduidelijke vergissing en of het onmogelijk is voor de man om (een deel van) de veroordelingen in het vonnis na te komen.

De man kan de veroordelingen in het vonnis voor een deel niet nakomen
3.3.
De advocaat van de vrouw heeft de advocaat van de man op 23 april 2025 een e-mail gestuurd, waarin staat dat de volgende stukken en informatie nog aan de vrouw moeten worden verstrekt:

(…) Dat betekent dat de volgende stukken en informatie nog ontbreken:

Een document waaruit de waarde van de lijfrente bij de Rabobank met kenmerk NL65 RABO *62 per 4 oktober 2023 en 1 januari 2025 (hiervan heeft u zelf op 14 april jl. per e-mail erkend dat deze informatie nog verwacht wordt);

Alle bankafschriften van 1 september 2023 tot 1 maart 2025 van alle en/of bank- en spaarrekeningen;

Alle bankafschriften van 1 september 2023 tot 1 maart 2025 van alle bank- en spaarrekeningen op naam van uw cliënt;

Aangifte IB 2021 (en 2024 als deze er al is) van uw cliënt;

Aanslagen IB 2021 t/m 2024 van uw cliënt;

Jaarrekeningen inclusief toelichtingen van Own-IT NV over 2023 en indien beschikbaar de (voorlopige) jaarrekeningen over 2024;

De UPO’s 2023 en 2024 van uw cliënt bij Stichting Pensioenfonds Buizerdlaan, Zwitserleven en Aegon (hiervan heeft u zelf op 14 april jl. per e-mail erkend dat deze informatie nog verwacht wordt); (…)”.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze stukken en informatie vallen onder hetgeen de man op grond van het vonnis van 21 maart 2025 aan de vrouw moet verstrekken en dat de man deze informatie en stukken tot nu toe niet aan de vrouw heeft verstrekt. In het kader van de te maken belangenafweging is van belang of de man in staat is om de bedoelde informatie en stukken aan de vrouw te verstrekken en zo ja, of hij daartoe dan verplicht is.
3.4.1.
Voor wat betreft de bulletpoints 2 tot en met 3 en 7 (zie 3.3.) beantwoordt de voorzieningenrechter de eerste vraag bevestigend: het is voor de man mogelijk om die informatie en stukken te verstrekken. Dat geldt ook voor de bulletpoints 4 en 5 voor zover die zien op 2021, 2022 en 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man ook niet betwist dat hij in staat is om deze stukken aan de vrouw te verstrekken. Dat de vrouw bepaalde stukken zelf zou kunnen inzien en dat de man van bepaalde informatie en stukken niet inziet waarom de vrouw die nodig zou hebben, doet op dit moment niet ter zake. Het vonnis van 21 maart 2025 moet worden nagekomen totdat in hoger beroep mogelijk anders wordt beslist. Ook de principiële bezwaren van de man tegen het aan de vrouw verstrekken van privacygevoelige informatie kunnen er in deze zaak niet toe leiden dat de man bepaalde informatie of stukken niet aan de vrouw hoeft te verstrekken. Ook daarvoor geldt dat het vonnis van 21 maart 2025 op dit moment moet worden nagekomen. Partijen hebben kennelijk na de zitting geen overeenstemming kunnen bereiken over het gedeeltelijk weglakken van bepaalde informatie op de bankafschriften. Dat betekent dat kopieën van de onbewerkte afschriften verstrekt moeten worden, tenzij partijen alsnog andere afspraken maken.
3.4.2.
Van de informatie onder bulletpoint 1 is ter zitting aannemelijk geworden dat er op dit moment geen stuk, afkomstig van de Rabobank, bestaat dat deze informatie bevat. Kennelijk bestaat er wel een met documenten en/of berekeningen onderbouwde opgave van de man, maar daarmee neemt de vrouw geen genoegen. Dat hoeft ze ook niet. De voorzieningenrechter legt het vonnis op dit punt zo uit dat het ziet op een of meer documenten die van Rabobank zelf afkomstig zijn. Uit de gehele context van wederzijds wantrouwen volgt dat de vrouw aanspraak maakt op stukken van de betrokken derden, in dit geval de bank, en dat in het vonnis van 21 maart 2025 de vordering ook zo is begrepen en toegewezen. Van de man mag, in het kader van de executie van het vonnis, worden verwacht dat hij de bank benadert en een dergelijk document opvraagt. Dat dit onmogelijk zou zijn heeft hij niet gesteld en dat is ook niet aannemelijk.

Datzelfde geldt overigens voor bulletpoint 7. Ook als juist is dat de wel verstrekte stukken de gewenste informatie evenzeer bevatten hoeft de vrouw daarmee geen genoegen te nemen en kan van de man worden verwacht dat hij de UPO’s opvraagt.
3.5.
De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat het voor de man op dit moment niet mogelijk is om de jaarrekeningen inclusief toelichtingen van Own-IT N.V. over 2023 en indien beschikbaar de (voorlopige) jaarrekeningen over 2024 (bulletpoint 6 in 3.3.) aan de vrouw te verstrekken. De bedoelde naamloze vennootschap is gevestigd in Suriname, haar onderneming wordt daar, blijkbaar door een ter plaatse wonende beheerder, gedreven en haar onroerende zaken bevinden zich ook in Suriname. Beide partijen zijn aandeelhouder van de vennootschap; de vrouw is directeur-bestuurder. De beheerder van de vennootschap luistert blijkbaar niet naar opdrachten van de vrouw en de accountant van de vennootschap verricht kennelijk, om niet geheel duidelijke redenen, geen werkzaamheden meer voor de NV. De jaarrekeningen van de vennootschap over 2023 en 2024 zijn om deze redenen simpelweg (nog) niet opgemaakt en evenmin beschikbaar en de man verkeert om die reden in de onmogelijkheid om die stukken aan de vrouw te verstrekken.

Voor wat betreft deze stukken weegt het belang van de man bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis dan ook zwaarder dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis.

De conclusie
3.6.
De conclusie is dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst voor zover de man daarin onder druk van een dwangsom is veroordeeld om (een afschrift van) de jaarrekeningen inclusief toelichtingen van Own-IT N.V. over 2023 en indien beschikbaar de (voorlopige) jaarrekeningen over 2024 aan de vrouw te verstrekken. De schorsing wordt echter niet uitgesproken voor de periode totdat een onherroepelijke einduitspraak is gedaan in het door de man ingestelde hoger beroep, omdat de man niet heeft toegelicht welk concreet belang hij daarbij heeft en de man in het hoger beroep ook verweer kan voeren tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het arrest in hoger beroep. De schorsing wordt uitgesproken totdat het door de man ingestelde hoger beroep door een einduitspraak of anderszins tot een einde is gekomen.

De man moet de proceskosten van de vrouw betalen
3.7.
Het uitgangspunt in zaken tussen ex-echtgenoten is dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen. In de omstandigheid dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 maart 2025 slechts voor een klein gedeelte wordt geschorst en de man had moeten weten dat zijn vordering om dat vonnis voor het overige ook te schorsen kansloos was (en de man de vrouw daarmee dus nodeloos op kosten heeft gejaagd), ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de man in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt te veroordelen in de proceskosten van de vrouw. De proceskosten van de vrouw worden begroot op:

- griffierecht € 331,00

- salaris advocaat € 715,00 (tarief eenvoudige zaak)

- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 1.224,00
3.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

in reconventie

De tegenvordering wordt gedeeltelijk toegewezen
3.10.
De vrouw vordert een verhoging van de in het vonnis van 21 maart 2025 aan de man opgelegde dwangsom, zowel de dwangsom die de man per dag verbeurt als het maximum aan dwangsommen dat de man kan verbeuren.
3.11.
De voorzieningenrechter wijst deze vordering toe voor zover het betreft de dwangsom die de man per dag verbeurt. Duidelijk is immers dat de opgelegde dwangsom de man tot dusver niet heeft bewogen om volledig aan de veroordelingen in het vonnis van 21 maart 2025 te voldoen. Aangezien het voor de man inmiddels duidelijk moet zijn dat hij het vonnis echt moet nakomen (voor zover hiervoor in conventie niet is geoordeeld dat dat op dit moment onmogelijk is), bestaat aanleiding om de door de man te verbeuren dwangsom per dag voor het geval dat de man het vonnis alsnog niet nakomt te verhogen tot € 500,00. Deze verhoging gaat in vanaf vier weken na betekening van dit vonnis, zodat de man enige tijd heeft om alsnog aan het vonnis te voldoen.
3.12.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het maximum aan dwangsommen dat de man kan verbeuren ook te verhogen, aangezien de man op dit moment naar het zich laat aanzien pas ongeveer € 10.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd en het in het vonnis van 21 maart 2025 genoemde maximum aan dwangsommen dus nog (lang) niet is bereikt.

Iedere partij moet de eigen proceskosten betalen
3.13.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten in zaken tussen ex-echtgenoten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen.

Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.14.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de verhoogde dwangsom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
<nr>4</nr>De beslissing
De voorzieningenrechter:

in conventie
4.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het onder zaak- en rolnummer C/10/693869 / KG ZA 25-99 gewezen vonnis van 21 maart 2025 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank voor zover de man daarin onder druk van een dwangsom is veroordeeld om (afschriften van) de jaarrekeningen inclusief toelichtingen van Own-IT N.V. over 2023 en indien beschikbaar de (voorlopige) jaarrekeningen over 2024 aan de vrouw te doen toekomen, met dien verstande dat deze schorsing duurt totdat het door de man tegen voornoemd vonnis ingestelde hoger beroep door een einduitspraak of anderszins tot een einde is gekomen;
4.2.
veroordeelt de man in de proceskosten van € 1.224,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de man de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de man € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
veroordeelt de man in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst al het andere af;

in reconventie
4.6.
verhoogt met ingang van vier weken na betekening van dit vonnis de onder 5.2. van het onder zaak- en rolnummer C/10/693869 / KG ZA 25-99 gewezen vonnis van 21 maart 2025 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank vermelde dwangsom tot een bedrag van € 500,00 voor iedere dag dat de man de veroordeling onder 5.1. van datzelfde vonnis niet of niet volledig nakomt, met een maximum van € 30.000,00;
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
4.9.
wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.

3349 / 106

Artikel delen