Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBROT:2025:8444

Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft terecht geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op het forfaitaire compensatiebedrag van € 30.000 bij de lichte toets. Beroep ongegrond

Rechtbank Rotterdam 16 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBROT:2025:8444 text/xml public 2025-07-16T12:00:17 2025-07-14 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Rotterdam 2025-07-15 ROT 24/1374 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Rotterdam Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:8444 text/html public 2025-07-14T16:08:59 2025-07-16 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBROT:2025:8444 Rechtbank Rotterdam , 15-07-2025 / ROT 24/1374
Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft terecht geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op het forfaitaire compensatiebedrag van € 30.000 bij de lichte toets. Beroep ongegrond
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/1374
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen [eiser] , uit [plaatsnaam ] , eiser
(gemachtigde: mr. J.A. van Gemeren)

en
Dienst Toeslagen
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).
Samenvatting
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de eerste toets op het verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag van eiser. De Dienst Toeslagen heeft bij deze eerste toets geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op het forfaitaire compensatiebedrag van € 30.000,-. De Dienst Toeslagen heeft dit besluit op goede gronden genomen. Het beroep is ongegrond.
Procesverloop
2. Met een besluit van 15 april 2022 heeft de Dienst Toeslagen bepaald dat op basis van de zogenoemde lichte toets eiser niet in aanmerking komt voor een forfaitair compensatiebedrag van € 30.000,- op grond van de Catshuisregeling.
2.1.
Met een besluit van 19 december 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is de Dienst Toeslagen bij de afwijzing gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser heeft zich bij de Dienst Toeslagen gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft onderzocht of eiseres in aanmerking komt voor compensatie en heeft bij de zogenaamde eerste (of ‘lichte’) toets geen reden gezien om € 30.000,- uit te betalen. Eiser is tegen dit besluit in bezwaar gegaan. In het bestreden besluit is de Dienst Toeslagen bij zijn standpunt gebleven. Redengevend daarvoor was dat eiser kennelijk geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd of verkregen.

4. De rechtbank beoordeelt in deze procedure of de Dienst Toeslagen terecht heeft beslist om aan eiser na het uitvoeren van de lichte toets (nog) geen € 30.000 uit te betalen.

5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

6. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser is van mening dat hij reeds bij de eerste toets op 31 mei 2022 als gedupeerde had moeten worden erkend, dan wel dat op dat moment een integrale beoordeling had moeten plaatsvinden. Hij voert aan dat hij sinds 2016 de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen toen de moeder het ouderlijk huis verliet, wat blijkt uit de basisregistratie. Eiser betoogt dat hij en de kinderen vanaf dat moment al slachtoffer waren. Tot slot stelt eiser dat de Dienst Toeslagen tegenstrijdige informatie heeft verstrekt over de mogelijkheid van een integrale beoordeling, wat zijn vertrouwen in een juiste afhandeling ondermijnt.

7. Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komt het forfaitaire bedrag van € 30.000 toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel. Uit het dossier blijkt dat eiser zelf geen aanvrager van kinderopvangtoeslag is geweest. Reeds daarom komt eiser niet in aanmerking voor het forfaitaire bedrag. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, worden in het kader van de lichte toets niet beoordeeld.

8. De rechtbank oordeelt verder dat niet gebleken is dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd.

9. Eiser heeft ter zitting betoogd dat zijn bezwaar gegrond had moeten worden verklaard, omdat in bezwaar is gebleken dat de Dienst Toeslagen ten onrechte had aangenomen dat eiser geen prijs meer stelde op een integrale beoordeling. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Dat in het bestreden besluit is vermeld dat de Dienst Toeslagen alsnog een integrale beoordeling zal verrichten, staat los van de beslissing op het bezwaar over de lichte toets. Overigens is ter zitting gebleken dat de integrale beoordeling inmiddels heeft plaatsgevonden en dat daarover een besluit is genomen.

Redelijke termijn

10. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
10.1.
Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment van het indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank ziet aanleiding om in dit geval de redelijke termijn te verlengen. Oorspronkelijk was de zitting gepland op 16 april 2025. Eén dag voor deze zitting heeft eiser een verzoek om aanhouding ingediend, omdat hij die dag een gemachtigde had ingeschakeld die het dossier nog diende te bestuderen. Gezien deze omstandigheid acht de rechtbank het gerechtvaardigd de redelijke termijn te verlengen met de periode tussen 16 april 2025 en de zitting van 10 juli 2025, afgerond drie maanden. Het bezwaarschrift is door de minister ontvangen op 30 juni 2022. Op de datum van de uitspraak is de redelijke termijn, gelet op het voorgaande, met afgerond tien maanden overschreden.
10.2.
De hoogte van de schadevergoeding is € 500,- per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De bezwaarfase mocht zes maanden duren. Het bestreden besluit is bekendgemaakt op 19 december 2023, afgerond achttien maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift. De termijn voor de bezwaarfase is daarmee met twaalf maanden overschreden. De overschrijding is toe te rekenen aan de Dienst Toeslagen. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen aan eiser een schadevergoeding van € 1.000,- moet betalen.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

12. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. De overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan de Dienst Toeslagen. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser moet betalen.

13. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding in verband met het indienen van het verzoek om schadevergoeding, bestaat geen aanleiding. Het verzoek is niet ingediend door de gemachtigde van eiser, maar door eiser zelf. Van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is op dit punt dus geen sprake.
Beslissing
De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond;

veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.

de griffier is verhinderd te tekenen

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie voor het toetsingskader voor de lichte toets de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3342.

HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.

Artikel delen