ECLI:NL:RBROT:2025:9000text/xmlpublic2025-07-23T14:45:412025-07-23Raad voor de RechtspraaknlRechtbank Rotterdam2025-07-0411354781 CV EXPL 24-25781UitspraakEerste aanleg - enkelvoudigNLRotterdamCiviel recht; VerbintenissenrechtRechtspraak.nlhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:9000text/htmlpublic2025-07-23T14:45:252025-07-23Raad voor de RechtspraaknlECLI:NL:RBROT:2025:9000 Rechtbank Rotterdam , 04-07-2025 / 11354781 CV EXPL 24-25781 Verzoek tot doorhaling, proceskostenveroordeling
RECHTBANK ROTTERDAM locatie Rotterdam zaaknummer: 11354781 CV EXPL 24-25781 datum uitspraak: 4 juli 2025 Vonnis van de kantonrechter in de zaak van Hoist Finance AB,
gemachtigde: mr. F. Özer. De partijen worden hierna ‘Hoist’ en ‘ [gedaagde c.s.] ’ genoemd. 1De procedure1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken: de dagvaarding van 27 september 2024, met bijlagen; de aantekeningen van het mondelinge antwoord op 22 oktober 2024; het antwoord; de brief van 13 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald; de e-mail van Hoist van 19 mei 2025, waarin zij vraagt om doorhaling van de zaak op de rol; de akte van [gedaagde c.s.] ; de akte van Hoist. 2De beoordeling De eis van Hoist wordt afgewezen 2.1. Hoist eist in de dagvaarding dat [gedaagde c.s.] zou worden veroordeeld om
€ 12.078,67, met de rente over € 6.033,84, aan haar te betalen. In haar e-mail van 19 mei 2025 heeft Hoist de kantonrechter echter bericht dat zij de procedure wil beëindigen en heeft zij gevraagd om de zaak door te halen op de rol. 2.2. In reactie op het verzoek van Hoist hebben [gedaagde c.s.] medegedeeld dat zij kunnen instemmen met doorhaling van de procedure, als Hoist wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde c.s.] 2.3. De kantonrechter kan de zaak alleen doorhalen als beide partijen dat vragen (artikel 246 Rv). Omdat hier sprake is van een eenzijdig verzoek (van Hoist) en [gedaagde c.s.] daarmee slechts onder bepaalde voorwaarden akkoord gaan, kan de kantonrechter niet aan het verzoek van Hoist voldoen. Het afzien van Hoist om verder te procederen wordt zo begrepen dat zij haar eis niet langer handhaaft. De eis van Hoist wordt daarom afgewezen. Hoist moet de proceskosten van [gedaagde c.s.] betalen 2.4. De proceskosten komen voor rekening van Hoist, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Hoist aan [gedaagde c.s.] moet betalen op € 609,- aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 744,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen. Voor het verschijnen op de rolzitting van 22 oktober 2024 wordt geen afzonderlijke vergoeding aan [gedaagde c.s.] toegekend. Zij hebben immers daarna op hun eigen verzoek nog gelegenheid gehad een schriftelijk antwoord in te dienen, van welke gelegenheid zij ook gebruik hebben gemaakt. Voor dat schriftelijke antwoord is aan [gedaagde c.s.] al een punt gemachtigdensalaris toegekend. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad 2.5. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde c.s.] dat eisen en Hoist daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen. 3De beslissing De kantonrechter: 3.1. wijst de eis van Hoist af;; 3.2. veroordeelt Hoist in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde c.s.] worden begroot op € 744,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald; 3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.