Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/811 VV
en
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 januari 2022 (bestreden besluit) van Orionis over het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.
1. Verzoeker heeft zich op 8 december 2021 gemeld bij Orionis. Na een gesprek op 16 december 2021 heeft Orionis verzoeker bij brief van die datum uitgenodigd voor een gesprek op 30 december 2021 en verzoeker bericht welke gegevens dienen te worden overgelegd bij een bijstandsaanvraag. Na het gesprek van 30 december 2021 heeft verzoeker op die datum bijstand aangevraagd bij Orionis. Bij brief van 10 januari 2022 heeft Orionis hem verzocht om voor 20 januari 2022 een aantal ontbrekende gegevens over te leggen. Verzoeker had daar op 26 januari 2022 nog niet op gereageerd. Bij het bestreden besluit heeft Orionis de aanvraag van verzoeker daarom op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld.
2. Verzoeker stelt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland en daarom voor de Participatiewet gelijkgesteld wordt met een Nederlander. Volgens verzoeker zijn de aanvullende gegevens waar Orionis om vraagt irrelevant voor de beoordeling van zijn aanvraag. Het opvragen daarvan is daarom onrechtmatig. Hij is van mening dat hij geen gegevens over de auto hoeft te verstrekken, omdat daar geen bijstand voor wordt aangevraagd. Het is bovendien geen woning. Ook is niet Orionis maar de politie bevoegd als het gaat om bewijzen van betaling voor de verzekering en wegenbelasting van de auto. Informatie over de zorgtoeslag kan Orionis zelf inzien of opvragen. Verder heeft verzoeker al eerder aangegeven dat hij geen inkomsten of gedocumenteerde uitgaven heeft, dus de vraag naar zijn bankafschriften over de periode van 8 juli 2021 tot en met 15 september 2021 is volgens hem overbodig. Tot slot stelt hij geen Paypal-rekening te hebben.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Griffierecht
5. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat geen griffierecht is geheven. Verzoeker heeft in eerdere voorlopige voorzieningenprocedures (zaaknummers 21/3214, 21/3346 en 21/4001) verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Die verzoeken zijn bij de uitspraken van 26 augustus 2021 en 18 oktober 2021 ingewilligd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verzoekers financiële situatie sindsdien niet is gewijzigd, zodat wordt aangenomen dat hij ook nu niet in staat is tot het betalen van griffierecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening kan dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
Bestreden besluit
6. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of Orionis de bijstandsaanvraag van verzoeker buiten behandeling heeft kunnen stellen.
7. In de brief van 10 januari 2022 heeft Orionis aan verzoeker gevraagd om voor 20 januari 2022 de volgende gegevens aan te leveren:
Bankafschriften over de periode van 8 juli 2021 tot en met 15 september 2021 en bewijsstukken ten aanzien van zijn inkomsten en uitgaven over die periode;
Een overzicht van zijn Paypal-rekening over de periode van 8 juli 2021 tot en met 8 december 2021;
Bewijsstukken ten aanzien van zijn auto (kenteken-, eigendoms- en verzekeringsbewijs) en betalingen die daarvoor zijn gedaan (verzekering en wegenbelasting);
Bewijsstukken ten aanzien van de toekenning van zorgtoeslag over 2021 en 2022.
In de brief is vermeld dat als de gegevens te laat, niet volledig of niet juist zijn, de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen.
8. Niet in geschil is dat verzoeker de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft verstrekt. Partijen zijn enkel verdeeld over de vraag of deze stukken van belang zijn voor de beoordeling van verzoekers recht op bijstand.
Omdat Orionis niet heeft verzocht om stukken die zien op verzoekers verblijfsrecht en bovendien niet tegenwerpt dat hij geen geldige verblijfstitel zou hebben, laat de voorzieningenrechter de gronden die verzoeker in dat kader heeft aangevoerd verder onbesproken.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1738) is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven voor de beoordeling of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens, zoals bankafschriften, over te leggen. Het bestuursorgaan mag bovendien inzage vragen in de bankafschriften over een periode verder in het verleden dan drie maanden, als op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door een belanghebbende over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1681).
10. Orionis heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gevraagde bankafschriften van belang waren voor het vaststellen van verzoekers recht op bijstand. Gelet op het ontbreken van inkomsten op de door verzoeker bij zijn aanvraag overgelegde bankafschriften over de periode van 16 september 2021 tot en met 16 december 2021, had Orionis naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voldoende aanleiding om bankafschriften over een langere periode op te vragen. Bovendien is op bij een eerdere bijstandsaanvraag door verzoeker overgelegde bankafschriften ook een bijschrijving van een Paypal-rekening te zien, zodat Orionis ook heeft kunnen verzoeken om nadere gegevens over die rekening. Verzoeker had deze stukken dan ook moeten verstrekken aan Orionis.
11. Verzoeker heeft bij zijn aanvraag verklaard dat hij in zijn auto slaapt en verblijft. Orionis heeft geconstateerd dat er geen nadere gegevens over dit voertuig in Suwinet te vinden zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Orionis daarom mocht verzoeken om bewijsstukken die zien op de auto. Bovendien is het gelet op het ontbreken van verifieerbare inkomsten onduidelijk hoe verzoeker de auto kan bekostigen, zodat Orionis ook heeft kunnen verzoeken om stukken die zien op betalingen die voor de auto zijn gedaan. Verzoeker had dus ook deze bewijsstukken moeten verstrekken aan Orionis, nu deze van belang zijn voor de beoordeling of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
12. Aan de door verzoeker in de bezwaarfase overgelegde bankafschriften en voorschotbeschikkingen toeslagen kan de voorzieningenrechter geen betekenis toekennen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:289) volgt namelijk dat de aard en inhoud van een primair besluit tot het buiten behandeling laten van een aanvraag maakt dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens die na dat besluit zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien aannemelijk is dat een betrokkene redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gegevens binnen de gegeven termijn te verstrekken. Daarvan is echter niet gebleken. Verzoeker heeft enkel gesteld dat Orionis de gevraagde gegevens niet had mogen vragen. Verzoeker kan de in de bezwaarfase overgelegde gegevens overleggen bij een eventuele nieuwe aanvraag.
13. Gelet op het voorgaande was Orionis naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om verzoekers aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 1 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.