Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/306 WABOA VV en BRE 21/3176 WABOA
uitspraak van 24 maart 2022 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
DAR Bouwadvies B.V. te Hendrik-Ido-Ambacht,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .
Procesverloop
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 juli 2021 van het college (bestreden besluit) inzake een aan MAS Invest B.V. verleende omgevingsvergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan van het pand aan [adres] om daar 16 arbeidsmigranten te kunnen huisvesten. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 10 maart 2022.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en samen met [naam X] , [naam Y] en [naam Z] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] . Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Tot slot is [naam gemachtigde] namens MAS Invest B.V. verschenen.
Overwegingen
Op 13 november 2020 heeft het college een aanvraag ontvangen voor de activiteit “gebruiken in strijd met het bestemmingsplan” om in het pand aan [adres] (hierna: het pand) 16 arbeidsmigranten te kunnen huisvesten door middel van kamerverhuur.
Bij besluit van 26 januari 2021 (primair besluit) heeft het college aan MAS Invest B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan om kamerverhuur in het pand mogelijk te maken. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aan de omgevingsvergunning zijn voorwaarden verbonden ten aanzien van brandveiligheid, het aantal te huisvesten personen, parkeren, een meldpunt voor klachten en de in- en uitrit.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Daarnaast heeft verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Het verzoek is bekend onder zaaknummer BRE 21/1028 WABOA. Bij uitspraak van 2 april 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft daarbij betrokken dat vergunninghouder heeft medegedeeld dat het pand pas in het najaar van 2021 in gebruik zal worden genomen voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten.
Verzoeker heeft zijn bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van de bezwarencommissie van 18 mei 2021.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van verzoeker onder verwijzing naar en met overneming van het advies van bezwarencommissie gegrond verklaard. Het besluit tot vergunningverlening is daarbij gehandhaafd, zij het dat de vergunning na heroverweging wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, onderdeel 9 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Aan de omgevingsvergunning zijn de volgende voorwaarden verbonden:
A. Er dient voldaan te worden aan de prestatie-eisen en bouwkundige voorwaarden zoals aangegeven in het Bouwbesluit 2012 omtrent brandveiligheid;
B. Er mogen per woning niet meer dan 4 personen worden gehuisvest en in het gehele complex mogen er niet meer dan 16 personen worden gehuisvest;
C. Er dient op eigen terrein geparkeerd te worden;
D. De verkeersstroom dient geleid te worden conform de bijlage bij de vergunning, te weten aanrijdend verkeer via de Julianstraat (noordzijde) waarbij de inrit aan de voorzijde van het terrein gebruikt dient te worden en vertrekkend verkeer via de Wilhelminastraat;
E. Er mag niet eerder van de vergunning gebruik worden gemaakt dan nadat er een aangevuld beheersplan ter goedkeuring aan het college is overgelegd;
F. Het is niet toegestaan in strijd met het goedgekeurde beheersplan te handelen
G. In het aanvullende beheersplan dienen te volgende aspecten te zijn opgenomen: (…)
H. Het beheersplan dient nogmaals ter goedkeuring te worden aangevuld wanneer het college dat noodzakelijk acht en hiertoe besluit, indien naar haar oordeel mocht blijken dat overlast voor de omgeving onvoldoende wordt tegengegaan met de maatregelen uit het beheersplan.
Verzoeker heeft beroep ingesteld. Het beroep is bekend onder zaaknummer BRE 21/3176 WABOA.
Daarnaast heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, bekend onder zaaknummer BRE 21/3174 WABOA. Bij uitspraak van 9 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat het verrichten van sloopwerkzaamheden of het verwijderen van spullen geen handelingen zijn ter uitvoering van de omgevingsvergunning. Gebruik van het pand voor de huisvesting van arbeidsmigranten is nog niet aan de orde.
Verzoeker heeft vervolgens twee verzoeken om voorlopige voorziening ingediend, bekend onder de zaaknummers BRE 22/306 WABOA VV en BRE 22/421 WABOA VV. Het verzoek met zaaknummer BRE 22/421 WABOA VV heeft verzoeker vervolgens ingetrokken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
De voor de beoordeling relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.1Verzoeker heeft erop gewezen dat blijkens een uittreksel uit het Kadaster van 16 juli 2021 vergunninghouder niet de eigenaar is van het pand.
Dat laat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onverlet dat vergunninghouder als belanghebbende bij de aanvraag kon worden aangemerkt. Degene die een verzoek om vergunning indient wordt in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het verzoek. Een uitzondering daarop geldt als aannemelijk wordt gemaakt dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet kan worden verwezenlijkt. Deze uitzondering geldt ook als het gaat om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 september 2021, ECLI:NR:RVS:2021:2173). In dit geval is niet aannemelijk gemaakt dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet kan worden verwezenlijkt.
4.2Verzoeker heeft er daarnaast op gewezen dat in het bestreden besluit een onjuiste uitleg is gegeven aan het belanghebbende-begrip. Als gevolg daarvan heeft de bezwarencommissie geen kennis kunnen nemen van de inhoudelijke bezwaren van buurtbewoners die op meer dan 70 meter afstand wonen en zijn diezelfde buurtbewoners uitgesloten van beroep.
Verzoekers bezwaar is ontvankelijk geacht en niet valt in te zien welke belang van verzoeker gediend is met de beoordeling van de vraag of de bezwaren van andere bezwaarmakers dan verzoeker terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Deze beroepsgrond blijft daarom buiten bespreking.
Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat het deze andere bezwaarmakers, anders dan verzoeker meent, vrij stond beroep in te stellen tegen het besluit van het college om hun bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren. Zij hebben geen gebruik gemaakt van die gelegenheid.
4.3Verzoeker heeft er verder op gewezen dat in de onderbouwing van de aanvraag is vermeld dat vergunninghouder na vergunningverlening voor de huisvesting van 16 arbeidsmigranten, een aanvraag zal doen voor de huisvesting van 26 arbeidsmigranten. Verzoeker vreest dat als er eenmaal 16 arbeidsmigranten in het pand gehuisvest zijn, dat aantal eenvoudig zal worden uitgebreid naar 26. Verzoeker acht het onrechtmatig dat het college het doet voorkomen alsof het gaat om de huisvesting van 16 arbeidsmigranten. Verzoeker acht dit in strijd met het beginsel van fair-play.
Verzoeker heeft terecht opgemerkt dat in de onderbouwing van de aanvraag is vermeld dat de wooneenheden zodanig worden aangepast dat er op termijn 26 arbeidsmigranten kunnen worden gehuisvest en dat na ingebruikname van het pand een nieuwe aanvraag zal worden ingediend om het maximale aantal personen dat mag worden gehuisvest te verhogen naar 26. Dat laat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onverlet dat in dit beroep alleen het bestreden besluit ter beoordeling voorligt. Het bestreden besluit ziet op het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan om ter plaatse 16 arbeidsmigranten te huisvesten.
Overigens heeft het college ter zitting naar voren gebracht dat wanneer vergunninghouder meer dan 16 arbeidsmigranten in het pand wil kunnen huisvesten, daarvoor een nieuwe aanvraag moet worden gedaan. Het college zal bij de beoordeling van de nieuwe aanvraag ook de ruimtelijke gevolgen betrekken van het feit dat in afwijking van het bestemmingsplan ter plaatse reeds de huisvesting van 16 arbeidsmigranten is toegestaan. Het college zal vervolgens een besluit nemen op een eventuele nieuwe aanvraag en tegen dat besluit kunnen belanghebbenden in rechte opkomen.
4.4Verzoeker heeft aangevoerd dat sprake is geweest van belangenverstrengeling. De ontwikkelaar is afkomstig uit de regio Sliedrecht, terwijl een voormalig burgemeester van de gemeente Noord-Beveland eerder wethouder was in Sliedrecht. Er is volgens verzoeker sprake van netwerkcorruptie.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien dat sprake zou zijn geweest van vooringenomenheid bij het college bij het verlenen van deze omgevingsvergunning, louter op basis van het feit dat de ontwikkelaar en een voormalig burgemeester uit dezelfde regio komen. Deze grond slaagt niet.
4.5Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 4, onderdeel 9 van bijlage II bij het Bor. Verzoeker heeft niet weersproken dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning op die grondslag te verlenen.
De voorzieningenrechter begrijpt de navolgende beroepsgronden van verzoeker aldus dat het college volgens verzoeker geen gebruik had mogen maken van de bevoegdheid tot vergunningverlening.
4.6Verzoeker heeft gesteld dat het besluit tot vergunningverlening in strijd is met de “Notitie huisvesting arbeidsmigranten de Bevelanden” van mei 2020 (de Notitie). De gemeenteraad van de gemeente Noord-Beveland heeft de Notitie op 24 september 2020 vastgesteld. Uit deze Notitie volgt volgens verzoeker dat arbeidsmigranten die in de Bevelanden worden gehuisvest, ook daar ook werkzaam moeten zijn. De arbeidsmigranten die in het pand worden gehuisvest, zullen volgens verzoeker niet werkzaam zijn op Noord-Beveland. De vergunningverlening strookt niet met de Notitie en er is voor dit besluit dan ook geen draagvlak bij de gemeenteraad van de gemeente Noord-Beveland.
De voorzieningenrechter overweegt dat het bestreden besluit is genomen door het college. Het college is daarbij niet gebonden aan notities die door de gemeenteraad zijn vastgesteld. De stellingen van verzoeker kunnen dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep en de vernietiging van het bestreden besluit, nog los van de vraag of het plan in strijd is met de Notitie -uit de Notitie blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat arbeidsmigranten die op de Bevelanden wonen verplicht zijn daar ook te werken- en of er bij de gemeenteraad draagvlak bestaat voor deze huisvesting van arbeidsmigranten.
Ook het beroep dat verzoeker in dit kader op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan gaat niet op. Dat het college zich ten aanzien van het plan om op sportvelden in Kortgene tiny houses voor arbeidsmigranten te bouwen op het standpunt zou hebben gesteld dat de daar te huisvesten arbeidsmigranten ook op de Bevelanden moeten werken betekent, wat daar ook van zij, niet dat het college verplicht is een hier een vergelijkbare eis te stellen.
4.7Verzoeker heeft daarnaast gesteld dat het college positief stond tegenover het project, op voorwaarde dat er voldoende draagvlak voor zou zijn in de buurt. Dat dit de harde voorwaarde was, volgt onder andere uit het verslag van een gesprek van de wethouder met twee buurtbewoners van 30 april 2020, een brief van de wethouder aan vergunninghouder van 20 oktober 2020. Er is in dit geval onvoldoende draagvlak. Vergunningverlening is daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel en het beginsel van fair play.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat draagvlak ontbreekt voor een initiatief in beginsel geen dragend argument kan zijn voor het weigeren van medewerking. Deze omstandigheid mag een rol spelen, maar een weigeringsbesluit moet in de eerste plaats te zijn ingegeven door een ruimtelijke onderbouwing. Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:619.
De voorzieningenrechter ziet in verzoekers beroep op het vertrouwensbeginsel en het beginsel van fair play geen aanleiding om daarover in dit geval anders te oordelen, omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet is gebleken van een aan verzoeker gerichte toezegging dat het college alleen medewerking zou verlenen aan de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de huisvesting van 16 arbeidsmigranten als er daarvoor voldoende draagvlak zou zijn in de buurt. De voorzieningenrechter overweegt daarbij als volgt.
In het gespreksverslag van 30 april 2020 is vermeld “Vanuit het college is er een positieve grondhouding mits er voldoende draagvlak is in de buurt”. In de e-mail van 20 oktober 2020 heeft de wethouder geschreven “Als college hebben we de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen op een afwijking van het bestemmingsplan. We hebben u aangegeven dat we onder voorwaarden bereid zijn dat te doen. Die voorwaarde was en is duidelijk met u gecommuniceerd: draagvlak”. Op 30 april 2020 en 20 oktober 2020 lag echter nog een eerdere aanvraag van vergunninghouder voor het huisvesten van 32, danwel 24 arbeidsmigranten voor. Deze mededelingen kunnen alleen al daarom niet worden begrepen als een toezegging over het al dan niet meewerken aan de huisvesting van 16 arbeidsmigranten. Bovendien was verzoeker zelf niet bij het gesprek aanwezig en is de e-mail van 20 oktober 2020 niet aan hem gericht.
Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat de vergunningverlening in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de vergunning is verleend terwijl er daartegen grote weerstand bestond, volgt de voorzieningenrechter verzoeker daarin niet. Vast staat dat er op diverse moment met buurtbewoners over het plan gesproken is en dat om hun visie is gevraagd. Mede in dat licht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming niet zorgvuldig is verlopen. Dat verzoeker het niet eens is met de uitkomst van de procedure, betekent niet dat de procedure niet zorgvuldig is geweest.
Ook het beroep dat verzoeker in dit kader op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan gaat niet op. Dat het college zou hebben geweigerd medewerking te verlenen aan de komst van een asielzoekerscentrum voor ruim 400 asielzoekers omdat daarvoor onvoldoende draagvlak bestond, wat daar ook van zij, betekent niet dat het college medewerking had moeten weigeren aan de huisvesting van 16 arbeidsmigranten wegens het ontbreken van draagvlak.
De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat in deze procedure geenszins is komen vast te staan dat er in de buurt onvoldoende draagvlak is voor deze ontwikkeling. Draagvlak betekent niet dat iedereen voorstander moet zijn. Dat verzoeker een petitie met 98 handtekeningen in het geding heeft gebracht, laat onverlet dat alleen verzoeker beroep heeft ingediend tegen het bestreden besluit. Voor het overige zijn er geen beroepen ingesteld.
4.8Verzoeker heeft tot slot aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het evenredigheidsbeginsel doordat huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk is gemaakt nog geen twee jaar nadat een aantal buurtbewoners hun nieuwbouwhuis kocht zonder dat op dat moment duidelijk was dat ter plaatse arbeidsmigranten zouden worden gehuisvest.
Dat buurtbewoners ten tijde van de aanschaf van hun woningen niet wisten dat in het pand arbeidsmigranten zouden worden gehuisvest, betekent niet dat de gevolgen van de huisvesting van 16 arbeidsmigranten, verdeeld over vier wooneenheden, in al bestaande bebouwing voor verzoeker gevolgen heeft die onevenredig zijn, in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. Dat verzoeker de huisvesting wegens zijn persoonlijke aversie tegen arbeidsmigranten als onevenredig ervaart, maakt dat niet anders.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Op grond van het Bestemmingsplan Bebouwde Kom Wissenkerke 2018 geldt ter plaatse van het pand de bestemming “wonen” met de bouwaanduiding “vrijstaand”.
Artikel 11.1 aanhef en onder a van de planregels (“Bestemmingsomschrijving”) bepaalt dat de voor 'wonen' aangewezen gronden bestemd zijn voor permanent wonen.
Artikel 1.80 van de planregels definieert “Wonen” als het gehuisvest zijn in een (zelfstandige) woning/wooneenheid of ander daartoe bedoeld object
Artikel 1.81 van de planregels definieert “Woning” als een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 11.4.1 (“Kamerverhuur verboden”) bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in artikel 19.1 het gebruik van de woning of wooneenheid voor kamerverhuur ook tot het verboden gebruik wordt gerekend.
Artikel 19.1 ziet op verboden gebruik.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan of een beheersverordening.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, bepaalt -voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening slechts kan worden verleend:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°, van de wet aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en het negende lid, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.