Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RBZWB:2024:9406

Aanhouding beslissing vervangende toestemming erkenning. Onderzoek RvdK naar mogelijk risico dat door erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, alsmede naar gezag en omgang. Tevens verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 February 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBZWB:2024:9406 text/xml public 2025-02-06T12:37:03 2025-02-04 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2024-12-20 C/02/423617 / FA RK 24-2800 Uitspraak Rekestprocedure NL Breda Civiel recht; Personen- en familierecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2024:9406 text/html public 2025-02-05T12:50:44 2025-02-06 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBZWB:2024:9406 Rechtbank Zeeland-West-Brabant , 20-12-2024 / C/02/423617 / FA RK 24-2800
Aanhouding beslissing vervangende toestemming erkenning. Onderzoek RvdK naar mogelijk risico dat door erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, alsmede naar gezag en omgang. Tevens verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Breda

Zaaknummer: C/02/423617 / FA RK 24-2800

Datum uitspraak: 20 december 2024

Beschikking over vervangende toestemming erkenning, wijziging ouderlijk gezag, schorsing/vaststelling contact-/omgangsregeling en vaststelling informatieregeling

in de zaak van

[de man] ,

hierna te noemen: de man,

wonende te [woonplaats 1] ,

advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,

over de minderjarigen:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

vertegenwoordigd door:

mr. [de bijzondere curator], advocaat te [plaats] , in haar hoedanigheid als bijzondere curator van [minderjarige 1] , hierna te noemen: de bijzondere curator,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2021 te [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen: [minderjarige 3] .

De rechtbank merkt als belanghebbende in deze zaak aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de vrouw,

wonende te [woonplaats 2] ,

advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.
1Het verdere procesverloop 1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:

de nadere beschikking van deze rechtbank van 6 augustus 2024 en alle daarin genoemde stukken;

het rapport en advies van 7 oktober 2024 van de bijzondere curator;

de brief van 21 november 2024 van mr. Metin, tevens houdende wijziging/aanvulling verzoek;

het F9-formulier van 21 november 2024 van mr. Metin, met bijlagen;

het op 21 november 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;

het F9-formulier van 22 november 2024 van mr. Boelhouwer, met bijlage;

het F9-formulier van 25 november 2024 van mr. Boelhouwer, met bijlage;

de tijdens de mondelinge behandeling van mr. Metin ontvangen schriftelijke wijziging/aanvulling verzoek.
1.2.
Op 27 november 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:

de man, bijgestaan door mr. Metin;

de vrouw, bijgestaan door mr. Boelhouwer;

de bijzondere curator;

een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 26 november 2024, heeft [minderjarige 1] haar mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter. Bij aanvang van voormelde mondelinge behandeling heeft de rechtbank een samenvatting van wat [minderjarige 1] heeft verteld met de aanwezigen gedeeld, teneinde hen in de gelegenheid te stellen om hierop te reageren.
1.4.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde nadere beschikking van 6 augustus 2024. Hierbij is, voor zover hier van belang, mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator van [minderjarige 1] . Daarnaast is de bijzondere curator verzocht om een onderzoek in te stellen en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over het in deze zaak voorliggende afstammingsverzoek.
1.5.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast:

Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.

De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn tijdens deze relatie geboren.

Op de geboorteakte van [minderjarige 1] staat enkel de vrouw als ouder genoemd.

De man heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend.

De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de vrouw.

De man, de vrouw, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben de Nederlandse nationaliteit en hun gewone verblijfplaats is in Nederland gelegen.
2De verzoeken 2.1.
Aan de orde zijn nog de inleidende verzoeken van de man, uitvoerbaar bij voorraad:

I. aan de man toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, om [minderjarige 1] te erkennen en de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam van de man] ” te laten dragen;

II. de man te belasten met het ouderlijk gezag (zoals tijdens de mondelinge behandeling namens de man is gespecificeerd: over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] );

III. de zorg- en opvoedingstaken te bepalen zoals is uiteengezet in het verzoekschrift (zoals tijdens de mondelinge behandeling namens de man is gespecificeerd: ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] );

IV. een informatieregeling te bepalen zoals is uiteengezet in het verzoekschrift (zoals tijdens de mondelinge behandeling namens de man is gespecificeerd: ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ),

althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.
2.2.
Bij voormelde brief van 21 november 2024 van mr. Metin, is namens de man zijn verzoek zoals hiervoor uiteengezet onder rechtsoverweging 2.1. sub I. gewijzigd, in die zin dat hij thans verzoekt om hem toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, om [minderjarige 1] te erkennen, waarbij de erkenning het rechtsgevolg met betrekking tot de geslachtsnaamwijziging wordt onthouden, zodat [minderjarige 1] de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam van de vrouw] ” behoudt indien de erkenning tot stand komt.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Metin, namens de man, bij wijze van schriftelijk aanvullend verzoek, verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, om (tevens) de toestemming van [minderjarige 1] te vervangen, zodat de man kan overgaan tot erkenning van haar.
2.4.
Namens de vrouw heeft mr. Boelhouwer, met het oog op een efficiënte voortgang van deze zaak, ermee ingestemd dat voormeld schriftelijk verzoek pas tijdens de mondelinge behandeling is ingediend.
2.5.
De vrouw voert inhoudelijk verweer tegen voormelde de verzoeken van de man en verzoekt om deze verzoeken af te wijzen.
2.6.
Daarnaast verzoekt de vrouw, bij wijze van zelfstandig verzoek, om de omgang tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te ontzeggen, althans voorlopig op te schorten.
3De standpunten 3.1.
Op de mening van [minderjarige 1] , de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, worden ingegaan.

De mening van [minderjarige 1]
3.2.
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat de man weliswaar haar biologische vader is, maar dat zij niets met hem te maken wil hebben. Zij wil niet dat de man haar erkent en zij wil zijn geslachtsnaam niet verkrijgen. Daarnaast wil zij geen contact met de man en zij wil niet dat hij belangrijke (gezags)beslissingen over haar neemt. [minderjarige 1] is bang voor de man en voelt zich onveilig bij hem. Zij vraagt zich bovendien af, nu de man er nooit voor haar is geweest, waarom hij nu ineens wel van alles van haar wil.

Het standpunt van de man
3.3.
Namens en door de man is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. Nadat partijen gedurende dertien jaren een relatie met elkaar hebben gehad, heeft de vrouw die relatie begin 2024 beëindigd. Sinds medio maart 2024 hebben de man en de minderjarigen geen contact meer met elkaar gehad. De man betwist dat hij de vrouw stelselmatig onder druk heeft gezet. Via Veilig Thuis en vervolgens de toegang van de gemeente Tilburg zijn partijen verwezen voor het doorlopen van een hulpverleningstraject gericht op het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie en voor het opstellen van een ouderschapsplan. Vanuit [organisatie] in [woonplaats 1] is bovendien onlangs aan de man geadviseerd om een psychologentraject aan te gaan en te werken aan zijn emotieregulatie.
3.4.
De man stelt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de man de verwekker van [minderjarige 1] is. De man verkeerde in de veronderstelling dat hij bij de aangifte van de geboorte van [minderjarige 1] haar ook had erkend, maar dat is niet het geval. De man wil [minderjarige 1] graag alsnog erkennen. Nu zowel de vrouw als [minderjarige 1] geen toestemming verleent voor die erkenning, verzoekt de man, na wijziging/aanvulling van zijn verzoek, om hem toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw en [minderjarige 1] , om [minderjarige 1] te erkennen. Met het oog op de wens van [minderjarige 1] om haar huidige geslachtsnaam te behouden, heeft de man zijn verzoek om [minderjarige 1] de geslachtsnaam van de man te laten dragen, gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt dat [minderjarige 1] , na erkenning door de man, haar huidige geslachtsnaam zal behouden, en dus een gecombineerde geslachtsnaam zal dragen.
3.5.
De man stelt daarnaast dat hij tijdens de relatie van partijen altijd betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van zijn kinderen. Dat de man niet is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, is daarom nooit onderwerp van gesprek geweest. Echter, nu de man volledig uit het leven van de minderjarigen wordt geweerd, hetgeen schadelijk is voor de verdere ontwikkeling van de minderjarigen, wil de man zijn vaderrol graag herstellen. De man verzoekt daarom om samen met de vrouw te worden belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.6.
Voor de man is het belangrijkste dat het contact tussen hem en zijn kinderen wordt hersteld. Hij stemt daarom in met een verwijzing van partijen naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), om de contacten tussen hem en de minderjarigen onder professionele begeleiding te herstellen.
3.7.
De man kan ten slotte instemmen met het bepalen van een voorlopige informatieregeling, op basis waarvan de vrouw hem eenmaal per zes weken, via de advocaten, over de minderjarigen dient te informeren. Alhoewel hij liever een uitgebreidere regeling wenst.

Het standpunt van de vrouw
3.8.
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij haar relatie met de man heeft beëindigd ter bescherming van de minderjarigen. De vrouw stelt dat de man haar in toenemende mate controleerde, kleineerde en isoleerde. Daarnaast vertoont hij dreigend en agressief gedrag richting de vrouw, maar ook richting haar omgeving. In verband daarmee is de man onlangs strafrechtelijk veroordeeld, waarbij aan hem een contact- en locatieverbod is opgelegd. De vrouw, haar partner en de minderjarigen ondervinden nog steeds dagelijks veel last vanwege hun angsten en de dreiging vanuit de man.
3.9.
Voor de vrouw staat vast dat de man de verwekker van [minderjarige 1] is. Echter, vanwege het gedrag van de man, kan zij niet instemmen met een erkenning door de man van [minderjarige 1] . De vrouw is van mening dat die erkenning de verhouding tussen de man en [minderjarige 1] verder onder druk zal zetten, ook al heeft de man [minderjarige 2] en [minderjarige 3] al wel erkend. De vrouw kan er daarnaast niet mee instemmen dat [minderjarige 1] , ten gevolge van een erkenning door de man, de geslachtsnaam van de man zal verkrijgen. Dit niet alleen vanwege de verstoorde verhoudingen, maar ook omdat [minderjarige 1] dit zelf niet wil en het, met het oog op haar leeftijd, niet in haar belang is om haar geslachtsnaam te wijzigen. Daarbij komt dat het negatieve beeld dat [minderjarige 1] over haar vader heeft, wordt versterkt door allerlei negatieve berichten die de man haar stuurt. Het zou de man, aldus de vrouw, daarom sieren indien hij zich wat terughoudender zou opstellen.
3.10.
Nu de vrouw en de minderjarigen zich bedreigd voelen door de man, er geen sprake is van communicatie tussen partijen en aan de man een locatie- en contactverbod is opgelegd, bestaat er, naar de mening van de vrouw, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem en verloren raken tussen partijen indien de man samen met de vrouw wordt belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.11.
De vrouw ziet op dit moment ook geen mogelijkheden om de omgang tussen de man en de minderjarigen te herstellen. De vrouw heeft dit in het afgelopen jaar meermaals geprobeerd, maar de minderjarigen reageerden daar heftig op. De vrouw acht daarom een onderzoek door de Raad geïndiceerd alvorens eventueel op termijn in te zetten op het herstellen van de omgang tussen de man en de minderjarigen. Vooralsnog acht de vrouw de omgang in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Daarom verzoekt zij, bij wijze van zelfstandig verzoek, om het recht van de man op het hebben van omgang met de minderjarigen op te schorten. Als de rechtbank vindt dat de omgang op een eerder moment moet worden hersteld, dan kan de vrouw enkel instemmen met begeleide omgang.
3.12.
De vrouw kan ten slotte, net als de man, instemmen met een voorlopige informatieregeling, op basis waarvan zij de man eenmaal per zes weken, via de advocaten, dient te informeren. Aangezien de informatieregeling via de advocaten zal verlopen, acht (de advocaat van) de vrouw een meer uitgebreide regeling niet haalbaar.

Het standpunt van de bijzondere curator
3.13.
De bijzondere curator heeft, samengevat, aangevoerd dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de verwekker van [minderjarige 1] is. Daarnaast ziet de bijzondere curator in hetgeen namens en door de vrouw naar voren is gebracht, onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat een erkenning door de man van [minderjarige 1] de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] zal schaden. Echter, nu een erkenning door de man van [minderjarige 1] , gezien het bepaalde in artikel 1:5, achtste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), ertoe zal leiden dat [minderjarige 1] de geslachtsnaam van de man verkrijgt, ziet de bijzondere curator bij een erkenning door de man van [minderjarige 1] forse risico’s voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige 1] alsmede voor de mogelijkheden voor eventueel contactherstel tussen de man en [minderjarige 1] in de toekomst.
3.14.
De bijzondere curator verwacht dat de Raad zal worden verzocht om een onderzoek te verrichten in deze zaak. De bijzondere curator vraagt zich af of [minderjarige 1] daarmee moet worden belast. Zij roept de man daarom op om [minderjarige 1] de nodige ruimte te bieden en zijn standpunt ten aanzien van [minderjarige 1] in deze zaak te wijzigen. Bij de bijzondere curator bestaat de indruk dat het de man vooral te doen is om contact(herstel) met [minderjarige 1] (en de jongens) en niet zo zeer om een erkenning van [minderjarige 1] . De bijzondere curator benoemt daarom dat niet uit te sluiten valt, indien de man zijn verzoek tot verkrijging van vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige 1] intrekt, dat er dan eventueel (al dan niet op termijn) bij [minderjarige 1] ruimte ontstaat voor contact(herstel) met de man. Althans dat de kans daarop wordt vergroot.

Het advies van de Raad
3.15.
De Raad is van mening dat een raadsonderzoek geïndiceerd is ten aanzien van alle voorliggende verzoeken in deze zaak.
3.16.
Nu partijen reeds via de toegang in [geboorteplaats 1] en [organisatie] in [woonplaats 1] zijn verwezen voor het doorlopen van een zorgtraject bij zorgaanbieder Sterk Huis, acht de Raad het van belang om het verloop en het resultaat van die hulpverlening te betrekken bij het te verrichten raadsonderzoek en voormeld hulpverleningstraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA) voort te zetten. Echter, gezien de leeftijd van [minderjarige 1] , dient haar stem te worden gehoord en gevolgd. De Raad adviseert daarom om partijen enkel gericht op het bewerkstelligen van contactherstel tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verwijzen voor zorg in het kader van het UHA. In afwachting van het verloop en het resultaat van voormeld traject, zal het raadsonderzoek betreffende [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (over gezag en omgang) dan worden aangehouden, zodat die informatie bij het raadsonderzoek kan worden betrokken. Hoewel het niet aan de rechtbank is om partijen in het kader van het UHA te verwijzen naar een specifieke zorgaanbieder, kan zij wel het belang benadrukken dat de reeds ingezette hulpverlening bij Sterk Huis in het kader van het UHA zal worden voortgezet. De Raad adviseert dan ook om dit te doen.
3.17.
De Raad adviseert voorts om ten aanzien van [minderjarige 1] een onderzoek te verrichten naar het verzoek van de man tot erkenning van [minderjarige 1] ter beantwoording van de vraag of ten gevolge van (het verlenen van vervangende toestemming voor) een erkenning door de man van [minderjarige 1] , de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt. Aangezien [minderjarige 1] niet wordt betrokken bij het UHA-traject, kan dit raadsonderzoek per direct worden opgepakt (behoudens een wachtlijst) en hoeft voormeld UHA-traject dus niet te worden afgewacht.
4De nadere beoordeling 4.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.

Vervangende toestemming erkenning betreffende [minderjarige 1]
4.2.
In artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat, voor zover hier van belang, dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, in dit geval de vrouw, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, in dit geval [minderjarige 1] , op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, in dit geval de man, door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt en die persoon de verwekker is van het kind.
4.3.
De rechtbank overweegt, met het oog op de bovengenoemde bepaling alsmede artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het in het belang van een kind moet worden geacht dat het in een familierechtelijke relatie tot zijn of haar biologische ouders staat en dat de juridische situatie in overeenstemming is met de biologische werkelijkheid. Tussen partijen is niet in geschil dat de man de biologische vader en verwekker van de minderjarige is, waardoor de man ontvankelijk is in zijn verzoek vervangende toestemming. Dit betekent, nu de vrouw en [minderjarige 1] weigeren om hun toestemming te verlenen aan de man om [minderjarige 1] te erkennen, dat het verzoek van de man om hem, ter vervanging van de ontbrekende toestemmingen van de vrouw en [minderjarige 1] , toestemming te verlenen om [minderjarige 1] te erkennen, in beginsel moet worden toegewezen, tenzij er sprake is van één of beide in artikel 1:204, derde lid BW genoemde weigeringsgronden.
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van één of beide genoemde weigeringsgronden, overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat de vrouw en [minderjarige 1] , vanwege de houding en het gedrag van de man, waaronder (fysieke) agressie en bedreigingen, alsmede hun angsten voor de man, niet willen dat de man [minderjarige 1] zal erkennen. [minderjarige 1] , die inmiddels bijna dertien jaren oud is, heeft daarnaast aangegeven dat zij niet wil dat zij, als gevolg van een erkenning door de man, zijn geslachtsnaam zal verkrijgen. In hetgeen namens en door de vrouw en [minderjarige 1] is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van een risico dat een erkenning door de man van [minderjarige 1] de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] zal schaden. De rechtbank acht zich op basis van de op dit moment beschikbare informatie in deze procedure echter onvoldoende geïnformeerd om te kunnen bepalen of er sprake is van (een risico op) een situatie waarin door een erkenning door de man van [minderjarige 1] de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de Raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren ter beantwoording van de volgende vraag:

- In hoeverre komt met het verlenen van toestemming, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw én van [minderjarige 1] , voor een erkenning door de man van [minderjarige 1] , de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang?
4.6.
In afwachting van voormeld rapport en advies zal de rechtbank op dit moment niet beslissen over het verzoek van de man ter verkrijging van vervangende toestemming om [minderjarige 1] te erkennen. Aangezien [minderjarige 1] niet zal worden betrokken bij het door partijen te doorlopen UHA-traject, zoals de rechtbank hierna zal overwegen, en de Raad heeft aangegeven dat het UHA-traject dus niet hoeft te worden afgewacht alvorens te kunnen starten met het raadsonderzoek betreffende [minderjarige 1] , zal de rechtbank de beslissing op voormeld verzoek aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum in afwachting van voormeld rapport en advies van de Raad.

Wijziging gezag en vaststelling omgang
4.7.
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.8.
In artikel 1:377a, eerste lid BW staat dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft bovendien het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van voormeld artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
4.9.
Naar aanleiding van de geuite zorgen over de houding en het gedrag van de man, en daarmee samenhangend, het gebrek aan contact tussen partijen onderling en tussen de man en de minderjarigen alsmede de (sociaal-emotionele) veiligheid van de minderjarigen in relatie tot de man, acht de rechtbank, overeenkomstig het advies van de Raad, een raadsonderzoek geïndiceerd naar de verzoeken van de man over gezag en omgang betreffende alle drie de minderjarigen.

Ten aanzien van [minderjarige 1]
4.10.
Nu de Raad zal worden verzocht om een onderzoek te verrichten naar de erkenning door de man van [minderjarige 1] , zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zal zij, om proceseconomische redenen als ook met het oog op de leeftijd van [minderjarige 1] , de Raad verzoeken om, gelijktijdig met voormeld onderzoek naar de erkenning van [minderjarige 1] , een onderzoek in te stellen, te rapporteren en te adviseren ter beantwoording van de hierna opgesomde vragen:

Voor zover de man [minderjarige 1] (al dan niet met vervangende toestemming) zal erkennen: bestaat er, als de ouders samen het gezag over [minderjarige 1] krijgen, een onacceptabel risico dat [minderjarige 1] erg klem komt te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige 1] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?

Welke omgangsregeling (dan wel zorgregeling) tussen de man en [minderjarige 1] past het beste bij de belangen van [minderjarige 1] ?

Hoe moet die regeling eruit gaan zien?

Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?

In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.11.
In afwachting van voormeld rapport en advies van de Raad, zal de rechtbank de beslissing over het gezag en (het opschorten van) de omgang betreffende [minderjarige 1] , aanhouden tot hierna te noemen pro forma datum.

Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
4.12.
De rechtbank overweegt dat het met name voor jonge kinderen, onder meer met het oog op het ontwikkelen van een gezonde gehechtheidsrelatie en hun identiteitsontwikkeling, in beginsel van belang is dat zij regelmatig contact hebben met hun beide ouders. De rechtbank acht het daarom van belang dat onder professionele begeleiding zal worden bezien of en zo ja, op welk moment de omgang tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kan worden hersteld en welke regeling dan qua vorm, duur en frequentie het meest tegemoetkomt aan de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De rechtbank zal partijen daartoe verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio Midden-Brabant, ook al heeft de vrouw hier niet mee ingestemd. De verwijzing naar het UHA-traject kan namelijk wel zonder instemming van ouders indien dit betrekking heeft op het opstarten en/of vormgeven van begeleide omgang tussen een ouder en zijn/haar minderjarige kinderen. Aangezien partijen via de toegang van de gemeente Tilburg en [organisatie] te [woonplaats 1] reeds zijn verwezen naar zorgaanbieder Sterk Huis, acht de rechtbank het van belang en geeft zij ter overweging mee aan het zorgloket, om partijen in het kader van het UHA eveneens te verwijzen naar Sterk Huis.
4.13.
In het kader van het UHA-traject dienen partijen in ieder geval te werken aan het behalen van de volgende resultaten:

De ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind.

Het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.

Het kind en de ouders hebben onbelast contact met elkaar.
4.14.
Na afloop van het zorgtraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het UHA-traject. De rechtbank verzoekt het loket om de UHA-(eind)rapportage uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank in te dienen.
4.15.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan zal de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid stellen om binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage aan te geven of een nadere mondelinge behandeling van de verzoeken nodig is. De advocaten dienen daarnaast het door partijen gewenste verdere procesverloop van deze zaak kenbaar te maken.
4.16.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de rechtbank het loket om de UHA-eindrapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad zal de rechtbank dan binnen twee weken na ontvangst van de UHA-eindrapportage informeren of er, naar de mening van de Raad, aanleiding is om een onderzoek of een interventie te starten.
4.17.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of een interventie en op grond van de UHA-eindrapportage direct een advies kan geven, dan zal de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid stellen om zich over dit advies, alsmede over het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak, uit te laten.
4.18.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk acht, dan verzoekt de rechtbank de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:

Bestaat er, als de ouders samen het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] krijgen, een onacceptabel risico dat [minderjarige 2] / [minderjarige 3] erg klem komt te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige 2] / [minderjarige 3] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?;

Welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 2] / [minderjarige 3] past het beste bij de belangen van [minderjarige 2] / [minderjarige 3] ?

Hoe moet die regeling eruit gaan zien?

Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?

In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.19.
De rechtbank overweegt ter toelichting op voormelde vragen dat de Raad in geval van een niet-geslaagd UHA, ondanks dat het UHA-traject enkel zal zijn gericht op (herstel van) de omgang tussen de man en [minderjarige 2] / [minderjarige 3] , tevens zal worden verzocht om een onderzoek te verrichten naar het gezag. Dit omdat de Raad, zoals tijdens de mondelinge behandeling namens de Raad is aangegeven, het verloop en het resultaat van het UHA-traject wenst te betrekken bij het onderzoek naar alle ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorliggende verzoeken.
4.20.
Deze beschikking is een voorwaardelijk verzoek aan de Raad om voormeld onderzoek ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.21.
Na ontvangst van het rapport en het advies van de Raad, zal de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid stellen om hierop te reageren en, naar aanleiding daarvan, het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak kenbaar te maken.
4.22.
In afwachting van het verloop van het zorgtraject, zal de rechtbank de definitieve beslissing over het gezag en (het opschorten van) de omgang ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aanhouden tot hierna te noemen pro forma datum. Op verzoek van de zorgaanbieder (via het loket) kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Indien de termijn wordt uitgesteld, dan zal de rechtbank een nieuwe pro forma datum doorgeven.
4.23.
De griffier van de rechtbank zal daags na het versturen van deze beschikking aan (de advocaten van) partijen contact opnemen met de advocaten voor het opvragen van de contactgegevens van partijen. De griffier zal die gegevens, na ontvangst daarvan, vervolgens op korte termijn doorgeven aan het zorgloket, zodat het zorgloket contact kan opnemen met partijen voor het maken van afspraken.
4.24.
De rechtbank overweegt dat zij ervan uitgaat dat beide partijen zich zullen inspannen om het zorgtraject aan te gaan en dit met een goed resultaat af te ronden. De belangen van de minderjarigen staan hierbij voorop. Indien het zorgtraject als gevolg van het handelen van (één van) partijen wordt afgesloten zonder een (volledig) positief resultaat, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen trekken die zij geraden acht.

Vaststelling informatieregeling
4.25.
Op grond van artikel 1:377b, eerste lid BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen, zo nodig door tussenkomst van derden, over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
4.26.
Nu de man [minderjarige 1] (nog) niet heeft erkend en zij dus niet in een familierechtelijke relatie tot elkaar staan, ziet de rechtbank, althans op dit moment, geen wettelijke grondslag om een informatieregeling te bepalen op basis waarvan de vrouw de man over [minderjarige 1] dient te informeren.
4.27.
Nu de man [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wel heeft erkend waardoor zij wel in een familierechtelijke relatie tot elkaar staan en de man hun juridisch vader is, kan de rechtbank ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wel een informatieregeling bepalen op grond van voormeld artikel. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hierover overeenstemming bereikt, in die zin dat zij verzoeken om een voorlopige informatieregeling te bepalen op basis waarvan de vrouw de man eenmaal per zes weken, via hun advocaten, zal informeren over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De rechtbank zal dit verzoek dienovereenkomstig op onderstaande wijze toewijzen. Alhoewel de man liever een uitgebreidere voorlopige regeling wenst, zal de rechtbank dit niet doen, omdat die regeling via de advocaten zal lopen en de rechtbank hen hiermee niet wil belasten.
4.28.
De rechtbank zal voormelde beslissing over de informatieregeling, gelet op het karakter daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals namens de man in zijn inleidende verzoek is verzocht. Dit betekent dat die beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
4.29.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5De beslissing
De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de vrouw de man voorlopig, totdat de rechtbank definitief hierover beslist, eenmaal per zes weken via de advocaten schriftelijk (bijvoorbeeld via e-mail) dient te informeren over de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3];
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verzoekt aan de Raad om een onderzoek in te stellen (per direct, althans zonder het UHA-traject af te wachten) ten aanzien van [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren ter beantwoording van de vragen zoals vermeld onder rechtsoverwegingen 4.5 en 4.10, en voormeld rapport en advies uiterlijk op dinsdag 27 mei 2025 PRO FORMA bij de rechtbank in te dienen, onder gelijktijdige verstrekking daarvan aan (de advocaten van) partijen;
5.4.
verwijst partijen en de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hiervoor onder rechtsoverweging 4.13 vermelde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio Midden-Brabant. Het loket zal partijen en de minderjarigen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder (bij voorkeur Sterk Huis);
5.5.
verzoekt het loket om uiterlijk op dinsdag 30 september 2025 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulptraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.6.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-eindrapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.7.
verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet om naar aanleiding daarvan een onderzoek of een interventie te starten;
5.8.
verzoekt de Raad, wanneer het UHA-traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 4.18 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.9.
verzoekt de Raad om zijn rapport en advies - dat naar aanleiding van voormeld UHA-traject enkel ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zal worden verricht - binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht, bij de rechtbank in te dienen;
5.10.
houdt de (definitieve) beslissing op de verzoeken van de man en het zelfstandige verzoek van de vrouw aan.

Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024 door mr. Sumner, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch .

Artikel delen