Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

ECLI:NL:RVS:2024:2324

5 juni 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202205325/1/R1 en 202205326/1/R1.

Datum uitspraak: 5 juni 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Albemarle Catalysts Company B.V., gevestigd te Amsterdam (hierna: Albemarle),

2.       Murialdo Vastgoed B.V., statutair gevestigd te Sassenheim, gemeente Teylingen, Detailconsult Supermarkten B.V., statutair gevestigd te Amsterdam, en Dirck III B.V., statutair gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer (hierna: Murialdo en anderen),

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Amsterdam,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2022 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld.

Bij besluit van 13 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" vastgesteld.

Albemarle heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld.

Murialdo en anderen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juli 2022.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht. De raad en Albemarle hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht. Vervolgens is de STAB op verzoek van de Afdeling in een notitie ingegaan op een onderdeel van de reactie van Albemarle op het STAB-verslag.

Provastgoed Nederland B.V. (hierna: Provast) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Albemarle, Murialdo en anderen en de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 18 oktober 2023. Op deze datum zijn de zaken gevoegd behandeld met de zaken 202202432/1/R1 en 202202433/1/R1. Deze zaken gaan over respectievelijk het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" en de besluiten hogere grenswaarden bij het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". Op de zitting van 18 oktober 2023 zijn verschenen:

- Albemarle, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren en mr. V.M.Y. van ’t Lam, beiden advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigden];

- Murialdo en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker en mr. R.B. Pol, beiden advocaat te Den Haag;

- de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Roelands-Fransen en mr. D.C.M. Vleeskens, beiden advocaat te Den Haag, mr. ing. J. Eskens, ing. L.M. Bonnier, drs. P.V. van der Velde, I.H. Kalverboer, D.M. Vlieger, ing. G. Slotman, ing. M.J. Reinders en S. de Boer, die via een videoverbinding heeft deelgenomen.

Voorts is Provast, vertegenwoordigd door mr. G. Koop, advocaat te Amsterdam, ter zitting als partij gehoord.

Ook zijn ir. J.N. Schinkel en mr. R. Veenhof, beiden werkzaam bij de STAB, op de zitting gehoord.

Na de behandeling ter zitting op 18 oktober 2023 heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.

Op 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1048, heeft de Afdeling uitspraak gedaan in de beroepsprocedure over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". De Afdeling heeft het beroep van Murialdo en anderen ongegrond verklaard, het beroep van Albemarle gegrond verklaard en het besluit van de raad van 28 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" vernietigd.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (hierna: Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Iw Ow) in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Iw Ow blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 27 januari 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       De raad heeft bij besluit van 13 juli 2022 het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" vastgesteld. Het Hamerkwartier ligt in stadsdeel Noord van Amsterdam, aan de noordoostelijke IJ-oever. Aan de oostzijde van het Hamerkwartier ligt het industriële complex van Albemarle. Een van de deelgebieden binnen het Hamerkwartier is het Draka-terrein. Dit is het voormalige terrein van de in 2015 gesloten draad- en kabelfabriek Draka. De raad wenst dit terrein te transformeren tot een hoog stedelijk woon-werkgebied. De herontwikkeling van het Draka-terrein is gericht op het realiseren van een gemengd gebied met ongeveer 1.630 woningen, maakindustrie, kantoren, horeca en maatschappelijke voorzieningen in de vorm van onderwijs.

Het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" vormt de tweede transformatieontwikkeling in het Hamerkwartier. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt direct ten zuiden van het gebied van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". Het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" regelde de eerste transformatieontwikkeling in het Hamerkwartier. Het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan is inmiddels vernietigd als gevolg van genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024.

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

5.       Omdat in dit geval sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, kunnen in het bestemmingsplan ook regels worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Dit volgt uit artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uitvoering Chw), in aanvulling op artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Voor zover dat aan de orde is zal de Afdeling daarom ook beoordelen of de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij het plan in overeenstemming met de in artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit uitvoering Chw vermelde criteria heeft vastgesteld.

De beroepen tegen het bestemmingsplan

Het beroep van Albemarle

6.       Albemarle exploiteert een chemiebedrijf dat katalysatoren ontwikkelt en produceert. Zij levert deze katalysatoren primair aan de raffinage-industrie. Het bedrijf is op korte afstand ten oosten van het Hamerkwartier gevestigd. Zij wijst erop dat de dichtstbijzijnde woningen die zijn voorzien in de ontwikkeling van het Hamerkwartier op circa 150 meter van haar bedrijf zullen zijn gelegen. Albemarle kan zich niet met het plan verenigen, omdat zij, kort gezegd, vreest dat haar bedrijfsvoering door de komst van de grootschalige woningbouw zal worden belemmerd.

Externe veiligheid

Groepsrisicoverantwoording

7.       Albemarle betoogt dat de groepsrisicoverantwoording in het bestemmingsplan ontoereikend en onzorgvuldig is. Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) moet de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan de omvang van het groepsrisico verantwoorden, maar de raad heeft dit ten onrechte niet gedaan. Albemarle voert dit aan in het kader van het scenario dat er een gifwolk ontstaat door het vrijkomen van de door haar bij haar productieproces gebruikte toxische stof nikkelhydroxycarbonaat (hierna: NHC). NHC is een vaste poedervormige stof die op het bedrijventerrein van Albemarle via bulkverladingen vanuit tankwagens wordt overgeladen in opslagsilo’s.

De raad heeft slechts een notitie met een indicatieve berekening van het groepsrisico bijgevoegd bij het bestemmingsplan. Deze indicatieve berekening kwalificeert volgens Albemarle niet als een volwaardige groepsrisicoberekening. Bovendien ziet deze indicatieve berekening op de transformatie van het gehele Hamerkwartier in het algemeen en niet specifiek op het bestemmingsplan. Ook is de indicatieve berekening verouderd, omdat de plannen voor het Hamerkwartier zijn veranderd. Dit betekent volgens Albemarle dat een juiste berekening en verantwoording van het groepsrisico in relatie tot Albemarle ontbreekt.

De overschrijding van de oriëntatiewaarde door de herontwikkeling van het Hamerkwartier brengt het risico met zich dat Albemarle in de toekomst niet aan wet- en regelgeving kan voldoen en belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering bij bijvoorbeeld de aanvraag van vergunningen. De raad heeft de belangen van Albemarle in dit kader ten onrechte niet afgewogen tegen de belangen van de herontwikkeling van het Hamerkwartier.

Albemarle betoogt verder dat een specifieke probitrelatie voor de stof NHC is vereist om op een zorgvuldige wijze de risicocontouren van Albemarle vast te kunnen stellen. Tot op heden werd gewerkt met een modelstof waarmee is gepoogd de risico’s van NHC zo goed mogelijk te benaderen. Maar deze generieke probitrelatie is onvoldoende representatief.

7.1.    In paragraaf 4.11.4 van de plantoelichting staat dat Albemarle een toxisch scenario heeft. Uit de omgevingsvergunning milieu uit 2018 volgt dat het invloedsgebied niet over het plangebied van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" ligt. Dit betekent dat, uitgaande van de vergunde situatie, er geen groepsrisicoverantwoording hoeft plaats te vinden, zo staat in de toelichting op het bestemmingsplan. Na de vergunningverlening is in 2019 het inzicht ontstaan dat er stoffen behandeld worden die mogelijk een aanzienlijk groter externe veiligheidseffect kunnen hebben dan eerder werd aangenomen. Op grond van artikel 13 van het Bevi moet voor een deel van een plangebied dat binnen het invloedsgebied van een Bevi-bedrijf ligt het groepsrisico verantwoord worden. Ten aanzien van de nieuwe inzichten van de toxische stof geldt dat het invloedsgebied van Albemarle groter wordt, maar de nieuwe omvang en dus het nieuwe oppervlak is nog niet definitief bepaald conform de wettelijk vastgestelde methode. Voor de kwalitatieve onderdelen van de groepsrisicoverantwoording kan beleidsmatig worden aangenomen dat het Hamerkwartier binnen het invloedsgebied ligt. Door het toegenomen oppervlak neemt het aantal personen binnen het invloedsgebied toe, en daarmee het potentiële aantal slachtoffers. Voor de verantwoording van het groepsrisico van het Draka-terrein is daarbij vooral relevant hoe de bewoners in het plangebied, in hun woning, worden beschermd. Het effect van maatregelen in het plangebied laat zich wel beredeneren, maar niet berekenen. Uitgaande van de nieuwe inzichten omtrent het risico van Albemarle zal het groepsrisico toenemen, maar bij de verantwoording moet vooral gewicht worden toegekend aan het realiseren van beschermende maatregelen, zo staat in de toelichting op het bestemmingsplan.

Verder staat er in het bestreden besluit dat de raad de toename van het groepsrisico binnen het mogelijke invloedsgebied van Albemarle aanvaardbaar acht.

7.2.    De Afdeling heeft de STAB met toepassing van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) benoemd als deskundige. Eerst heeft de Afdeling de STAB verzocht advies uit te brengen in de zaak over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier", met betrekking tot het aspect groepsrisico, zoals aangevoerd door Albemarle. Omdat deze problematiek evenzeer speelt in de nu aan de orde zijnde zaak over het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier", heeft de Afdeling de STAB op 8 maart 2023 verzocht ook in deze zaak advies uit te brengen aan de hand van wat Albemarle daarover aanvoert.

7.3.    Op 26 april 2023 heeft de STAB het verslag uitgebracht. In het STAB-verslag is het volgende vastgesteld. Het is mogelijk om met gebruikmaking van de Rekenmethodiek Bevi de hoogte van het groepsrisico te berekenen ondanks dat voor vaste stoffen als NHC geen standaardscenario voorhanden is. Voor zover hierbij niet direct kan worden aangesloten bij de formules in de Handleiding risicoberekeningen Bevi, is de hier gebruikte methode afgestemd met het RIVM die deze heeft geaccordeerd.

Uit de stukken zoals die ten tijde van het bestreden besluit beschikbaar waren, valt volgens de STAB niet op te maken wat de gevolgen zijn van uitsluitend het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" voor het groepsrisico. Dit is eerst duidelijk geworden in de stukken die na het bestreden besluit beschikbaar zijn gekomen. Uitgaande van de meest recente inzichten over de te hanteren personendichtheden zal na ontwikkeling van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" (uitgangssituatie) sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico met een factor van maximaal 3,57 of 357%.

Verder is in het STAB-verslag vastgesteld dat ook in de huidige situatie op basis van de bestemmingsplannen "Hamerstraatgebied" en "Exclusiva Hamerkwartier" (nulsituatie) al sprake was van een overschrijding met een factor van maximaal 3,00 of 300% en dat het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" daar slechts een marginale invloed op heeft.

Volgens de STAB kan niet worden gesteld dat het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" leidt tot een significante verslechtering van het groepsrisico.

Uitgaande van de huidige inzichten over de toxiciteit van de stof NHC is aannemelijk dat de voorgenomen (toekomstige) uitbreiding van het bedrijf Albemarle (gewijzigde bedrijfssituatie Albemarle) wél een belangrijke invloed heeft op het groepsrisico ter plaatse van het plangebied (overschrijdingsfactor van 16,89 of 1689%) vanwege het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier", zo staat in het STAB-verslag.

7.4.    De inhoud van de zienswijzen van Albemarle en de raad op het STAB-verslag is van overwegend gelijke strekking als wat is aangevoerd in de zienswijzen die zij hebben gegeven op het STAB-verslag dat is uitgebracht in de zaak over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". De Afdeling volstaat daarom in dit geval met een verwijzing naar overwegingen 8.8 en 8.9 van de uitspraak van 13 maart 2024 over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". Voor zover Albemarle in haar zienswijze stelt dat de STAB voor de vergunde bedrijfssituatie had moeten uitgegaan van 49,5 verladingen NHC per jaar in plaats van 17 verladingen NHC per jaar, verwijst de Afdeling naar overwegingen 8.10 van 8.11 van de uitspraak van 13 maart 2024. Onder 8.11 heeft de Afdeling overwogen dat zij de raad volgt in zijn standpunt dat ervan uit gegaan mag worden dat er geen 49,5 verladingen NHC per jaar zijn vergund aan Albemarle. Dit betekent dat de STAB, ook in het geval van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier", terecht van 17 verladingen NHC per jaar is uitgegaan als de nu vergunde bedrijfssituatie.

7.5.    Zoals de Afdeling ook in die uitspraak heeft overwogen, onder 8.12, staat vast dat op basis van artikel 13 van het Bevi voor het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van een Bevi-bedrijf ligt, in dit geval het terrein van Albemarle, het groepsrisico verantwoord moet worden. Anders dan Albemarle stelt, kan uit artikel 13 van het Bevi niet worden afgeleid dat in het kader van een bestemmingsplan het groepsrisico altijd precies moet worden berekend. Wel moet de raad inzichtelijk maken of en zo ja, in welke mate, sprake is van een risicotoename als gevolg van de planontwikkeling. De Afdeling benadrukt dat zij niet toetst of een overschrijding van de oriëntatiewaarde acceptabel is. De Afdeling toetst of de raad aan de verplichting heeft voldaan om de (aanvaardbaarheid van de) overschrijding te verantwoorden en of de raad tot het oordeel heeft mogen komen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer betrokken of de mate van overschrijding ten tijde van het besluit voldoende inzichtelijk was, wat de mate van die overschrijding was, wat de potentiële maatschappelijke invloed van die overschrijding kan zijn, en wat de aard en omvang van de in dat kader genomen risicobeperkende maatregelen is.

In de plantoelichting van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" staat dat het mogelijk is dat het bedrijf Albemarle een toxisch invloedsgebied heeft dat over het plangebied is gelegen. Er zijn geen specifieke onderzoeksrapporten over externe veiligheid als bijlagen bij de plantoelichting gevoegd. Wel is als bijlage 24 de notitie "Vergelijking groepsrisico bij huidige en aangevraagde bedrijfssituatie Albemarle (2)" van Tauw van 13 mei 2020 bij de plantoelichting gevoegd. De Afdeling is van oordeel dat, zoals zij ook geoordeeld heeft over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier", de raad het gegeven dat als gevolg van de planontwikkeling meer mensen slachtoffer kunnen worden van een gifwolk van Albemarle niet of onvoldoende heeft betrokken bij de bepaling van het groepsrisico.

De STAB heeft behalve over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" ook over het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" geconstateerd dat uit de stukken zoals die ten tijde van het bestreden besluit beschikbaar waren, niet valt op te maken wat de gevolgen zijn van uitsluitend het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" voor het groepsrisico. Dit is eerst duidelijk geworden in de stukken die na het bestreden besluit beschikbaar zijn gekomen.

Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om ten aanzien van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" anders te oordelen dan zij onder 8.12 van de uitspraak van 13 maart 2024 heeft gedaan ten aanzien van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". Dit betekent dat de raad naar het oordeel van de Afdeling ten tijde van de besluitvorming niet over berekeningen met betrekking tot de omvang van de overschrijdingen van de oriëntatiewaarde beschikte. En de informatie waar de raad wel over beschikte, was onvolledig of onjuist en daaruit bleek niet wat de gevolgen waren van de bestemmingsplannen "Exclusiva Hamerkwartier" en "Draka Terrein Hamerkwartier". Dit betekent dat de raad het bestreden besluit op het punt van externe veiligheid onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd.

De raad dient zich in zijn hoedanigheid als bestuurlijk-politiek orgaan op basis van volledige en juiste informatie een oordeel over de aanvaardbaarheid van de externe risico’s en het groepsrisico van de planontwikkeling te vormen. Daarbij komt dat de raad, net als in het geval van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier", nimmer kenbaar het, overigens evidente, belang van woningbouw heeft afgewogen tegen de ter plaatse verhoogde kans op dodelijke slachtoffers, en evenmin op basis van de juiste gegevens de, eveneens evidente, belangen van Albemarle bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Uitgaande van de huidige inzichten over de toxiciteit van de stof NHC, is volgens de STAB aannemelijk dat de voorgenomen toekomstige uitbreiding van het bedrijf Albemarle een belangrijke invloed heeft op het groepsrisico ter plaatse van het plangebied. De overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico zal dan namelijk stijgen van 3,57 tot 16,89 (oftewel: van 357% tot 1689%).

Zoals ook uiteengezet in de uitspraak over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" heeft de aangevraagde wijziging van de bedrijfsvoering van Albemarle volgens de STAB een groot effect op de overschrijding van de oriëntatiewaarde. Mede vanwege de nieuwe inzichten over het toxische karakter van NHC en het ontbreken van een specifieke probitrelatie is er grote onduidelijkheid over de vraag of de aangevraagde en door Albemarle gewenste 90 extra NHC-verladingen vergund zullen worden. Het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" is enkele maanden na het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" vastgesteld. Dit betekent dat de aanvraag van Albemarle, net als bij "Exclusiva", al was ingediend voordat de raad het bestemmingsplan had vastgesteld. De in de aanvraag opgenomen, door Albemarle gewenste productieproceswijziging van de HPC-3 fabriek was dus al een concreet initiatief van Albemarle. De gevolgen van niet verlening kunnen zeer nadelig zijn voor Albemarle. De raad heeft het belang van Albemarle bij realisatie van deze productieprocesaanpassing niet meegewogen. Hierbij merkt de Afdeling op dat, zoals ook in de uitspraak van 13 maart 2024 is overwogen, het niet zo is dat een nog niet gerealiseerde of niet vergunde bedrijfsaanpassing per definitie een gegeven is dat aan planvaststelling in de weg staat. De raad kan, nadat die gewenste bedrijfsaanpassing kenbaar in de belangenafweging is betrokken, andere belangen zwaarder laten wegen. Maar in dit geval heeft de raad geen kenbare belangenafweging gemaakt.

Weliswaar heeft de STAB vastgesteld dat ook in de huidige situatie op basis van het vorige bestemmingsplan "Hamerstraatgebied", zoals vastgesteld op 26 juni 2013, al sprake was van een overschrijding van de oriëntatiewaarde met een factor 2,96 (oftewel: 296%) (inclusief bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" factor 3,00, oftewel 300%), en dat het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" daar slechts een marginale invloed op heeft. Daarmee kan volgens de STAB niet worden gesteld dat, uitgaande van het huidige aantal NHC-verladingen van 17 per jaar, het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" leidt tot een significante verslechtering van het groepsrisico. Maar, zoals de Afdeling onder 8.12 van de uitspraak van 13 maart 2024 heeft vastgesteld, de raad heeft zich nooit, ook niet onder het vorige bestemmingsplan "Hamerstraatgebied" (en dus ook niet in het, mede om die reden, vernietigde bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier"), uitgesproken over de aanvaardbaarheid van een overschrijding met een overschrijdingsfactor van 2,96 (oftewel: 296%) (dan wel 3,00, oftewel 300%, met "Exclusiva" erbij). Gezien de inhoud van het bestemmingsplan "Hamerstraatgebied", dat voornamelijk voorzag in industrie en bedrijvigheid, is dat weliswaar begrijpelijk, maar door de beoogde transformatie van het Hamerkwartier tot hoog stedelijk gebied verandert de feitelijke situatie aanzienlijk. Het inwonertal van het Hamerkwartier in het algemeen en het plangebied in het bijzonder zal als gevolg van de toekomstplannen van de raad fors toenemen, terwijl de raad niet uitdrukkelijk heeft beoordeeld of 357% overschrijding van wat met betrekking tot het groepsrisico als richtinggevend geldt, ook in die situatie aanvaardbaar is. Wat daarover in het bestreden besluit is vermeld, is voor deze situatie veel te beperkt. Voorts is het zo dat wanneer er een specifieke probitrelatie voor NHC door het RIVM wordt vastgesteld, dit een ander licht kan werpen op de toxiciteit van deze stof en daarmee op het groepsrisico.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 maart 2024, betekent dat ook dat de beoordeling van het groepsrisico in het kader van het milieueffectrapport (hierna: MER) ontoereikend is. Het MER dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" ligt ook ten grondslag aan het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier".

Gezien het voorgaande is de Afdeling, net als in het geval van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier", ten aanzien van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" van oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan de verantwoordingsplicht op grond van artikel 13 van het Bevi. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en het berust niet op een deugdelijke motivering. Dit betekent dat het besluit is vastgesteld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

Het betoog slaagt.

Oostbrug

8.       Albemarle betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verkeersdeelnemers op de Oostbrug. Zij stelt dat het groepsrisico aanvullend zal toenemen door de aanwezigheid van personen op de geprojecteerde Oostbrug. Uit de door Albemarle overgelegde memo van Tauw van 15 april 2022 volgt dat er dagelijks 29.000 gebruikers van de Oostbrug zich ongeveer 75 seconden binnen de PR 10-6 contour zullen bevinden. Hoewel de brug niet als (beperkt) kwetsbaar object kwalificeert in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van het Bevi, had de raad in de groepsrisicoverantwoording wel rekening moeten houden met de toename van verkeersdeelnemers binnen de risicocontouren van Albemarle. Dit omdat in de nota van toelichting bij het Bevi staat dat het aantal verkeersdeelnemers de omvang van het groepsrisico kan beïnvloeden. Als bij de berekening van het groepsrisico geen rekening wordt gehouden met verkeersdeelnemers, dan kan sprake zijn van een onderschatting van de mogelijke effecten van een ongeval. Volgens de nota van toelichting is het van belang dat het bevoegd gezag met een dergelijke onderschatting rekening houdt bij het nemen van besluiten in het kader van de ruimtelijke ordening en bij de voorbereiding van de rampenbestrijding. Dit heeft de raad ten onrechte niet gedaan, zo stelt Albemarle.

8.1.    De Afdeling stelt vast dat Albemarle deze beroepsgrond ook heeft aangevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". In wat Albemarle heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om anders te oordelen dan onder 9.2 van de uitspraak van 13 maart 2024 is gedaan. Dit omdat de raad heeft toegelicht dat op voorhand duidelijk is dat de mogelijke toekomstige aanlanding van de Oostbrug niet samenvalt met het plangebied van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" en er geen programmatische samenhang is tussen het bestemmingsplan en de mogelijke brug.

Het betoog slaagt niet.

Handmatig te bedienen mechanische ventilatie

9.       Albemarle betoogt dat de handmatig te bedienen mechanische ventilatie als maatregel niet effectief is. In de groepsrisicoverantwoording in het bestemmingsplan wordt in het kader van zelfredzaamheid beschreven dat het mogelijk is dat Albemarle een toxisch invloedsgebied heeft dat over het plangebied is gelegen en dat met de ontwikkeling van het plangebied het groepsrisico toeneemt. In de toelichting bij het bestemmingsplan staat in paragraaf 4.11.6 dat men in geval van een gifwolk dient te schuilen in een gebouw en de ramen en deuren gesloten dient te houden. Gebouwen kunnen geschikt worden gemaakt als schuillocatie. De geschiktheid als schuillocatie wordt verhoogd wanneer mechanische ventilatie wordt voorzien van een centraal bediende noodschakelaar. Albemarle stelt zich op het standpunt dat uitsluitend de maatregelen van een handmatig te bedienen mechanische ventilatie onvoldoende zijn om een aanvaardbare situatie te waarborgen in geval van een toxisch scenario. Anders dan de raad stelt, biedt deze maatregel volgens Albemarle slechts beperkte bescherming en is deze onvoldoende effectief. Zij wijst hierbij op de responstijd. De hoogste concentratie toxische stoffen bereikt de eerste woningen in zeer korte tijd, waardoor het onaannemelijk is dat de maatregel effectief genoeg is. Daarnaast dient bij de beoordeling of de handmatig te bedienen mechanische ventilatie effectief genoeg is rekening te worden gehouden met de faalkans van het uitschakelen van de ventilatievoorziening, omdat dit een handmatige bediening betreft die in de woningen door de bewoners dient te worden uitgevoerd.

9.1.    Gelet op wat hiervoor is overwogen is de groepsrisicoverantwoording in het bestemmingsplan ontoereikend. Dit betekent dat de Afdeling niet toekomt aan de vraag of de maatregelen die de raad in het bestemmingsplan heeft opgenomen effectief genoeg zijn in het kader van de groepsrisicoverantwoording.

Risicocommunicatie

10.     Albemarle betoogt dat risicocommunicatie met bewoners als maatregel ontoereikend is. In de groepsrisicoverantwoording in het bestemmingsplan wordt in het kader van een toxisch scenario genoemd dat gerichte risicocommunicatie met bewoners ertoe kan bijdragen dat alarmering in geval van een calamiteit sneller verloopt. Maar voorlichting aan bewoners is volgens Albemarle in het kader van externe veiligheid een laatste remedie. Dat bewoners kunnen worden voorgelicht, kan volgens haar op zichzelf niet worden beschouwd als een effectieve maatregel bij een toxisch scenario.

10.1.  De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgrond en de weerlegging daarvan door de raad identiek zijn aan wat in de beroepsprocedure over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" aan de orde was. Daarom ziet de Afdeling geen aanleiding om anders te oordelen dan zij onder 11.2 van de uitspraak van 13 maart 2024 heeft gedaan.

Gelet hierop slaagt het betoog niet.

Alternatievenonderzoek

11.     Albemarle betoogt dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar alternatieven om het groepsrisico te beperken. Hierbij wijst zij op aanpassingen van het inrichtingsplan voor het Hamerkwartier in combinatie met aanvullende bronmaatregelen bij Albemarle.

11.1.  Wat betreft deze beroepsgrond verwijst de Afdeling naar wat onder 36.2 van de uitspraak van 13 maart 2024 is overwogen.

Gelet hierop slaagt het betoog niet.

Advies veiligheidsregio

12.     Albemarle betoogt dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 13, derde lid, van het Bevi. Op grond van dit artikellid stelt het bevoegd gezag voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van een inrichting. Maar Albemarle stelt dat het door de brandweer uitgebrachte advies te summier is om aan de verplichting als bedoeld in het derde lid van artikel 13 van het Bevi te voldoen.

12.1.  De Afdeling stelt vast dat de brandweer een overlegreactie heeft gegeven op het (voor)ontwerpbestemmingsplan. Deze reactie is samengevat weergegeven in de Nota vooroverleg en van een reactie van de raad voorzien. In wat Albemarle heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet aan de verplichting als bedoeld in artikel 13, derde lid, van het Bevi heeft voldaan.

Het betoog slaagt niet.

Richtafstanden VNG-brochure

13.     Albemarle betoogt dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden uit de Brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Daarbij gaat de raad ten onrechte uit van kortere richtafstanden die gelden voor gemengd gebied. Volgens Albemarle is geen sprake van gemengd gebied. De raad is volgens Albemarle ook uitgegaan van een onjuiste milieucategorie voor haar bedrijf. In het bestemmingsplan is beschreven dat Albemarle een bedrijf met categorie 4.2 is. Maar Albemarle is een zogenoemd Brzo-bedrijf, zodat zij onder milieucategorie 5.2 valt. De VNG-richtafstanden voor een bedrijf met milieucategorie 4.2 zijn 300 m voor een rustige woonwijk en voor een bedrijf met milieucategorie 5.2 700 m.

In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt daarnaast gesteld dat het zuidwestelijke deel van het bedrijventerrein van Albemarle milieucategorie 3.1 betreft, maar ook dit is volgens Albemarle onjuist. Ook dit zuidwestelijke deel van het bedrijventerrein betreft milieucategorie 5.2. Dit deel van het bedrijventerrein is in gebruik voor de opslag van gevaarlijke stoffen en omvat een schakelhuis wat het terrein onlosmakelijk verbonden maakt met de nabij gelegen productie-installaties.

De raad heeft het bestemmingsplan "Nieuwendam Zuid II" als vertrekpunt genomen, maar Albemarle stelt dat het bestemmingsplan dient te vermelden dat Albemarle feitelijk een Brzo-bedrijf is met milieucategorie 5.2, zodat het bestemmingsplan een juiste weergave geeft van de feitelijke situatie in plaats van de juridische situatie.

Tot slot stelt Albemarle dat de raad ten onrechte stelt dat de richtafstanden moeten worden berekend vanaf het deel van de inrichting met milieucategorie 4.2. Volgens Albemarle schrijft de VNG-brochure voor dat moet worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat. Dit betekent dat moet worden gemeten vanaf de grens van de inrichting van Albemarle.

14.     De Afdeling stelt vast dat Albemarle deze beroepsgrond ook heeft aangevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". Omdat de door de raad aan het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" op dit punt ten grondslag gelegde motivering min of meer gelijkluidend is aan die van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier", ziet de Afdeling geen aanleiding anders te oordelen dan onder 14.4 van de uitspraak van 13 maart 2024 is gedaan. Dit betekent dat de raad terecht van gemengd gebied is uitgegaan en van milieucategorie 4.2. Ter aanvulling hiervan merkt de Afdeling op dat de locatie van het terrein van Albemarle in het bestemmingsvlak met de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4" in het gebied van het bestemmingsplan "Nieuwendam Zuid II" ligt op een afstand van ongeveer 505 m van de locatie waar het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" woningbouw mogelijk maakt. De grens van het bestemmingsvlak met de bedrijfsbestemming zonder functieaanduiding ligt op een afstand van ongeveer 410 m van de locatie waar het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" woningbouw mogelijk maakt. Omdat de raad gelet op de uitspraak van 13 maart 2024 terecht milieucategorie 4.2 heeft gehanteerd, ziet de Afdeling ook in het geval van dit bestemmingsplan geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de VNG-richtafstanden niet juist heeft toegepast. De richtafstand bij milieucategorie 4.2 is voor gemengd gebied 200 m. De hierboven genoemde afstanden voldoen daar ruimschoots aan.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

Gevelhoogtes hogere waarden

15.     Albemarle betoogt dat het bestemmingsplan geen duidelijkheid verschaft over vanaf welke hoogte hogere waarden zijn vastgesteld. Ook uit het besluit hogere waarden blijkt dit niet. Dit is volgens Albemarle in strijd met de rechtszekerheid. Albemarle stelt dat de correcties van Peutz in de akoestische rapporten en uiteengezet in de notitie van 20 februari 2023 fouten bevatten. Voor verschillende punten waar volgens de resultaten van het onderzoek industrielawaai van Peutz overschrijding optreedt van de wettelijke voorkeursgrenswaarde, is in deze tabel pas op grotere hoogtes een hogere waarde opgenomen, zo stelt Albemarle. Albemarle verwijst naar de toelichting van Tauw in de notitie van 14 augustus 2023.

15.1.  De raad stelt in het verweerschrift dat de constatering van Albemarle gedeeltelijk terecht is. Hij stelt dat in de planregels wel is aangegeven vanaf welke hoogte zogenoemde dove gevels verplicht zijn. Maar het besluit hogere waarden vermeldt ten onrechte niet vanaf welke hoogte een hogere waarde vereist is. Peutz heeft alsnog een voorstel gedaan voor de aan te houden hoogte in de notitie van 20 februari 2023. Gelet hierop verzoekt de raad wat betreft het besluit hogere waarden om op dit punt zelf in de zaak te voorzien en de tabel in bijlage A bij het besluit hogere waarden dienovereenkomstig aan te passen.

Ook stelt de raad onder verwijzing naar de notitie van Peutz van 4 oktober 2023 dat de door Albemarle overgelegde notitie van Tauw van 14 augustus 2023 onjuist is. Hierop bestaat één uitzondering en dat betreft het gestelde door Tauw dat bijlage A bij het besluit hogere waarden, ook zoals gecorrigeerd in het verweerschrift, onzorgvuldig is. Per abuis zijn de correcte hoogtes niet in de betreffende tabel aangegeven. Peutz heeft alsnog een voorstel gedaan voor de aan te houden hoogte in de notitie van 4 oktober 2023. Er wordt door het college aan de Afdeling verzocht om het beroep van Albemarle om die reden gegrond te verklaren en op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de tabel uit bijlage A bij het besluit hogere waarden integraal wordt vervangen door een nieuwe tabel waaruit per bouwdeel en gevelzijde volgt vanaf welke hoogte de hogere waarde vereist is. Deze tabel is weergegeven op pagina 19 van het nadere stuk van het college en de raad van 6 oktober 2023. Daarop zijn in rood de aangepaste hoogtes aangegeven.

15.2.  Ter zitting heeft Albemarle aangegeven dat de in rood aangebrachte hoogtes in de tabel correct zijn weergegeven.

15.3.  De Afdeling stelt vast dat de raad terecht stelt dat de planregels aangeven vanaf welke hoogte dove gevels verplicht zijn. Dit gelet op artikel 3.2.2, onder t tot en met x, van de planregels. Het bestemmingsplan bevat in zoverre geen gebrek. Wat betreft het gebrek in het besluit hogere waarden komt dit verderop aan de orde in deze uitspraak.

Het betoog slaagt. Dit omdat het college heeft erkend dat er een onvolkomenheid in het Wgh-besluit zit. Daarom is ook het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan op dat punt in strijd met artikel 3:2 van de Awb, omdat dat besluit daarmee ook onzorgvuldig is voorbereid.

Geluidwerend vlies

16.     Albemarle betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte geen definitie van het begrip "geluidwerend vlies" bevat. Dit terwijl in artikel 3.2.2, onder t tot en met x, van de planregels een "geluidwerend vlies" is voorgeschreven.

16.1.  De raad heeft toegelicht dat het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" inderdaad niet voorziet in een definitie van "geluidwerend vlies". De raad verzoekt de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien en de volgende definitie van "geluidwerend vlies" aan artikel 1 van de planregels toe te voegen: "Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen geluidwerend vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerend vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm3 per seconde per m2 vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).".

16.2.  Gelet op wat hiervoor over het onderwerp groepsrisicoverantwoording is overwogen zal de Afdeling het besluit van 13 juli 2022 geheel vernietigen. De raad kan bij een eventueel nieuw te nemen besluit een definitie van het begrip "geluidwerend vlies" toevoegen aan artikel 1 van de planregels. Het besluit van 13 juli 2022 is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

Akoestische onderzoeken

17.     Albemarle betoogt dat de akoestische onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan onzorgvuldig zijn. Daartoe voert zij aan dat het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van Peutz van 5 mei 2022 ten onrechte vooruit loopt op de wijziging van de verkeersstructuur, te weten het autoluw/autovrij worden van de wegen, het wijzigen van 50 km/u-wegen naar 30 km/u-wegen en het gebruik van asfaltverharding in plaats van elementenverharding. Daarnaast hanteert het  onderzoek industrielawaai, scheepvaartlawaai en beschouwing bedrijven en milieuzonering van Peutz van 5 mei 2022 de verkeerde formule voor het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting en richt het onderzoek zich ten onrechte niet op verschillende piekgeluiden op het industrieterrein van Albemarle. De akoestische onderzoeken zijn hiermee volgens Albemarle onzorgvuldig en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is ter plaatse niet verzekerd.

17.1.  De Afdeling gaat op de deugdelijkheid van de door Albemarle genoemde akoestische onderzoeken en de daarin gehanteerde uitgangspunten, in bij de bespreking van de beroepsgronden tegen het besluit hogere waarden. Dit omdat deze onderzoeksrapporten ook ten grondslag liggen aan dat besluit. Zoals uiteengezet onder 42.2 bevatten de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende onderzoeken van 5 mei 2022, zoals hiervoor onder 17 genoemd, gebreken. Dit betekent dat deze onderzoeksrapporten door de raad niet aan het bestemmingsplan ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In zoverre is het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onzorgvuldig voorbereid. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

Omgevingsvisie

WHO-advieswaarden

18.     Albemarle betoogt dat de raad het bestemmingsplan in strijd met de "Omgevingsvisie Amsterdam 2050" heeft vastgesteld. Dit omdat in de Omgevingsvisie is vermeld dat schone lucht een voorwaarde is voor de gezondheid van Amsterdammers en bezoekers en dat gezondheid een prioriteit is. Daarom heeft de gemeente het Schone Lucht Akkoord (hierna: SLA) ondertekend en zich als doel gesteld om in 2030 de strengere advieswaarden van de World Health Organization (hierna: WHO) van 2021 te halen. Maar uit het MER volgt dat voor het project Hamerkwartier in 2030 niet aan de normen van de WHO uit 2021 wordt voldaan. Ook wijst Albemarle in dit kader op het voorzorgprincipe en locatie-specifieke omstandigheden, zoals industrie naast hoog stedelijke bebouwing, die ervoor zorgen dat er in dit geval een nadere afweging gemaakt moest worden. Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:573, onder 7.2.

18.1.  De raad heeft toegelicht dat uit de Omgevingsvisie volgt dat de gemeente Amsterdam zich door het ondertekenen van het SLA in 2020 heeft gecommitteerd aan de inmiddels oude WHO-advieswaarden uit 2005. Verder heeft de raad toegelicht dat wat betreft het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" ruim wordt voldaan aan die WHO-advieswaarden. Verder wijst de raad op rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraak van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:573, onder 7.2, die ook door Albemarle is aangehaald, waaruit volgt dat de normen uit de Wet milieubeheer (hierna: Wm), en niet de advieswaarden van de WHO, gelden als kader ter bepaling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

18.2.  De Afdeling stelt vast dat niet is bestreden dat het algemene normniveau voor luchtkwaliteit wordt bepaald door de Wm en dat de Wm-normen nergens in het plangebied worden overschreden. Omdat met de vaststelling van het plan ter plaatse van het plangebied is voldaan aan de wettelijke normering van luchtkwaliteit in de Wm, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in beginsel ervan mogen uitgaan dat in zoverre sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zoals de Afdeling verder heeft overwogen in de uitspraak van 13 maart 2024, onder 19.2, bevatten de door Albemarle genoemde beleidsstukken een inspannings- en geen resultaatverplichting. Los van het feit dat aan de Wm-normen wordt voldaan, mocht de raad wat betreft de toetsing aan de beleidsstukken uitgaan van de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof PM2.5, PM10 en stikstofdioxide (NO2). Deze waarden worden in het plangebied niet overschreden. Dit wordt door Albemarle ook niet betwist. Ook ziet de Afdeling in wat Albemarle heeft aangevoerd over het voorzorgprincipe en locatie specifieke omstandigheden geen aanleiding om te oordelen dat de raad in dit geval een nadere afweging over het aspect luchtkwaliteit had moeten maken.

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging en gezondheidslogica

19.     Albemarle stelt dat het aspect gezondheid door de raad ten onrechte niet is meegenomen in de belangenafweging, terwijl dit volgens haar wel is vereist volgens de Omgevingsvisie. Dit omdat in de Omgevingsvisie staat dat het ontwikkelen van een gezonde stad als een kernopgave wordt gezien en gezondheid een vast onderdeel uitmaakt van de belangenafweging in ruimtelijk beleid.

Ook stelt Albemarle dat volgens de Omgevingsvisie de "Amsterdamse Gezondheidslogica" hoort te worden gebruikt bij de plannen voor gebiedsontwikkeling. Die bevat twaalf principes voor een gezonde leefomgeving. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt niet dat aan de Amsterdamse Gezondheidslogica is getoetst.

19.1.  De Afdeling stelt vast dat Albemarle deze beroepsgronden ook heeft aangevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". Omdat de door de raad aan het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" op dit punt ten grondslag gelegde motivering vrijwel identiek is aan die van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier", ziet de Afdeling geen aanleiding anders te oordelen dan onder 21.2 van de uitspraak van 13 maart 2024 is gedaan.

Gelet hierop slaagt het betoog niet.

MER

20.     Albemarle verwijst ten aanzien van de beroepsgronden tegen het MER naar haar beroepschrift inzake de vaststelling van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". Aan het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" is dezelfde versie van het MER ten grondslag gelegd als aan het onderhavige bestemmingsplan. De Afdeling verwijst ten aanzien van de beoordeling van deze beroepsgronden naar overweging 22 en verder van de uitspraak van 13 maart 2024, voor zover die gronden niet hieronder worden besproken.

21.     Het MER is op het gebied van geluid aangevuld met de "Aanvulling MER" van Antea Group van 19 mei 2022. Albemarle stelt dat in de Aanvulling MER staat dat in het geluidmodel voor deze aanvulling voor alle bronnen de reflectiefactor op de standaardwaarde van 0,8 is gezet. Gezien nieuwe technieken en aanbevelingen in het spelregelkader voor het Hamerkwartier is dit volgens de Aanvulling MER een relatieve "worst-case" benadering. Maar volgens Albemarle is de reflectiefactor van 0,8 niet worst-case. Het is volgens haar onduidelijk op welke nieuwe technieken en aanbevelingen in het spelregelkader voor het Hamerkwartier wordt gedoeld. Albemarle stelt dat het hanteren van de reflectiefactor 0,8 niet worst case, maar standaard en realistisch is.

21.1.  De raad stelt dat door Albemarle niet is onderbouwd waarom een reflectiefactor van 0,8 niet worst-case is. Daarnaast ziet deze beroepsgrond volgens de raad feitelijk op de ontwikkeling op de buiten het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" gelegen locatie Hamerkop en valt deze daarmee buiten de reikwijdte van deze procedure.

21.2.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de Aanvulling MER op dit punt ontoereikend is om aan het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" ten grondslag te liggen.

Het betoog slaagt niet.

22.     Verder stelt Albemarle dat de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting in strijd is met het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, zodat de Aanvulling MER onzorgvuldig tot stand is gekomen.

22.1.  De raad stelt dat artikel 110g van de Wgh betrekking heeft op het stiller worden van het verkeer en de raad meent dat het juist zinvol is om in een MER dit effect te laten zien, omdat het MER uitgaat van de toekomstsituatie 2030. Volgens de raad geeft dit een goed inzicht bij de gecumuleerde geluidbelasting en is geen sprake van overschatting van de toekomstige geluidbelastingen.

22.2.  De Afdeling ziet in wat Albemarle heeft aangevoerd geen aanleiding om de Aanvulling MER op dit punt onjuist te achten.

Het betoog slaagt niet.

23.     Albemarle stelt dat het akoestisch onderzoek dat aan het MER ten grondslag ligt afwijkende maximumsnelheden op wegen hanteert ten opzichte van de akoestische onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" en het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier". Volgens Albemarle dient in alle akoestische onderzoeken uit te worden gegaan van een worst-case benadering en dus 50 km/u-wegen.

23.1.  De raad heeft toegelicht dat het voormalige Draka-terrein in de huidige situatie is gelegen binnen de geluidzone van de volgende 50 km/u-wegen: het Gedempt Hamerkanaal, de Hamerstraat, de Ketelstraat, de Aambeeldstraat, de Mokerstraat, de Beitelkade, de Spijkerhaven en de Meeuwenlaan. Ten tijde van het verrichten van het akoestisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier", was het besluit al genomen tot verlaging van de maximumsnelheid op het Gedempt Hamerkanaal van 50 km/u naar 30 km/u. Bij besluit van 23 december 2021 heeft de raad ingestemd met de beleidsnota "Amsterdam Veilig en Leefbaar - 30 km/u in de stad". Het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de Investeringsnota waar het raadsbesluit in is verdisconteerd, zo stelt de raad. Genoemde wegen zullen in vervolg op het raadsbesluit wijzigen naar een 30 km/u-regime. Daartoe zijn geen planologische wijzigingen nodig, alleen verkeersbesluiten om het 30 km/u-regime te effectueren. De verkeersbesluiten zullen worden genomen voor ingebruikname van het plangebied van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier". Daarmee is volgens de raad voldoende verzekerd dat het snelheidsregime dat als uitgangspunt heeft gegolden voor het akoestisch onderzoek ook daadwerkelijk en tijdig zal gelden. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat er op 16 mei 2023 door het college verkeersbesluiten zijn genomen en dat deze inmiddels onherroepelijk zijn en in werking treden op 8 december 2023. Deze zijn gepubliceerd in het Gemeenteblad van Amsterdam op 24 mei 2023 (Gemeenteblad 2023, 226118 en 226193).

23.2.  De Afdeling volgt, gelet op de door de raad gegeven toelichting, niet de stelling van Albemarle dat in de akoestische onderzoeken voor alle wegen had moeten worden uitgegaan van 50 km/u als maximumsnelheid. De Afdeling ziet in wat Albemarle heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de akoestische onderzoeken in zoverre onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of zijn gebaseerd op onjuiste uitgangspunten.

Het betoog slaagt niet.

24.     Albemarle betoogt dat het MER op meerdere onderdelen in strijd is met artikel 7.23, eerste lid, van de Wm. Zo voert Albemarle aan dat de beschrijvingen in het MER van de doelstellingen, de referentiesituatie en de milieueffecten gebrekkig zijn. Ook heeft Albemarle in dit kader aangevoerd dat het alternatievenonderzoek gebrekkig is, onder meer omdat het MER ten onrechte geen alternatieven in het kader van externe veiligheid onderzoekt en het alternatief voor een groenstrook om het terrein van Albemarle niet onderzoekt.

24.1.  Het MER dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" is hetzelfde MER als dat aan het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" ten grondslag ligt. Wat Albemarle aanvoert over artikel 7.23, eerste lid, van de Wm komt grotendeels overeen met wat zij in het kader van de beroepsprocedure over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" heeft aangevoerd. De Afdeling is daar in de uitspraak van 13 maart 2024 uitvoerig op ingegaan. Gelet op wat in die uitspraak is overwogen over de groepsrisicoverantwoording in het kader van externe veiligheid treft het betoog van Albemarle in zoverre doel en heeft de raad het MER, wat dit onderdeel betreft, ook niet aan het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" ten grondslag mogen leggen. Wat Albemarle heeft aangevoerd over de beschrijving van de doelstellingen, de referentiesituatie, de milieueffecten en het alternatievenonderzoek heeft daarbij geen aanleiding gegeven voor het oordeel dat het MER gebrekkig is. In zoverre is het MER dus niet in strijd met artikel 7.23, eerste lid, van de Wm.

Het betoog slaagt voor zover het MER gebrekkig is wat betreft de groepsrisicoverantwoording in het kader van externe veiligheid. Het MER had in zoverre niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mogen worden. Omdat dit door de raad wel is gedaan, is het besluit ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb vastgesteld.

Overige betogen

25.     Wat Albemarle voor het overige heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen.

Conclusie beroep Albemarle tegen het bestemmingsplan

26.     Gelet op wat onder 7.5, 15.3, 16.2, 17.1 en 24.1 is overwogen is het beroep van Albemarle tegen het bestemmingsplan gegrond. Het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" is door de raad vastgesteld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en artikel 13 van het Bevi. Dit betekent dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan van 13 juli 2022 moet worden vernietigd.

Het beroep van Murialdo en anderen

27.     Murialdo Vastgoed is erfpachter van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte gelegen op de begane grond en op de tussenverdieping en het dak, met hellingbaan en laadperron, aan de Meeuwenlaan 76. Dit pand ligt aan de westrand van het Hamerkwartier, buiten het gebied van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier". Het pand wordt door Murialdo Vastgoed verhuurd aan Detailconsult Supermarkten en Dirck III. In het pand wordt door Detailconsult een Dirk van den Broek-supermarkt geëxploiteerd. Daarnaast exploiteert Dirck III in het pand een Dirck III-slijterij. Murialdo en anderen kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan, omdat niet duidelijk is of de supermarkt en de slijterij in het toekomstige Hamerkwartier kunnen worden voortgezet. Volgens Murialdo en anderen is het pand en de supermarkt- en slijterijexploitatie door de raad ten onrechte "weggedacht" in de herontwikkeling van het Hamerkwartier.

Integraliteit onvoldoende geborgd

28.     Murialdo en anderen betogen dat de raad een ongeoorloofde "salamitactiek" heeft toegepast met het doel om de haalbaarheid van losse postzegelbestemmingsplannen in het Hamerkwartier te vergroten. De ontwikkeling van het plangebied maakt onderdeel uit van de transformatie van het gehele Hamerkwartier. De raad heeft bestemmingsplannen voor deelgebieden, namelijk "Exclusiva Hamerkwartier" en "Draka Terrein Hamerkwartier" vastgesteld, terwijl er meerdere samenhangende plannen zijn voor het Hamerkwartier. De raad had daarom volgens Murialdo en anderen één integraal bestemmingsplan voor het gehele Hamerkwartier moeten vaststellen, waarbij de verschillende bouwprojecten in samenhang kunnen worden bezien.

De vastgestelde planbegrenzing strekt daarmee volgens Murialdo en anderen niet ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De planbegrenzing leidt tot versnippering van de omgeving. De gronden die buiten het plangebied zijn gelaten hangen ruimtelijk gezien zodanig samen met de gronden in het plangebied, dat de raad deze gronden in het bestemmingsplan had moeten betrekken.

28.1.  De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgrond hetzelfde is als de beroepsgrond die Murialdo en anderen in het kader van de beroepsprocedure over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" heeft aangevoerd. De Afdeling ziet geen aanleiding om ten aanzien van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" anders te oordelen dan zij heeft gedaan onder 38.2 van de uitspraak van 13 maart 2024 over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier".

Gelet hierop slaagt het betoog niet.

Vervangende detailhandelsfuncties

29.     Murialdo en anderen betogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte is voorbijgegaan aan haar positie en de aanwezigheid van het pand Meeuwenlaan 76. Daartoe voeren zij aan dat het pand in de Investeringsnota Deel B Hamerkwartier van december 2021 en het bijbehorende Beeldkwaliteitsplan is "weggedacht". Er wordt niet gesproken over een vervangend pand voor de eigenaar of een passende vervangende locatie voor de in het pand geëxploiteerde supermarkt en slijterij. Het bestemmingsplan voorziet volgens Murialdo en anderen ten onrechte niet in vervangende detailhandelsfuncties.

De raad verwijst naar het Investeringsbesluit Hamerkwartier, maar daarmee is volgens Murialdo en anderen niet geborgd dat een vervangend pand wordt gerealiseerd, dan wel binnen het plangebied in vervangende detailhandelsfuncties wordt voorzien.

29.1.  De Afdeling stelt vast dat het pand Meeuwenlaan 76 op ongeveer 250 m afstand van het plangebied ligt. Het nu aan de orde zijnde bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" voorziet niet in het wegbestemmen van het pand van Murialdo en anderen. Murialdo en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij zijn weggedacht bij het inschatten van de behoefte aan winkels in dit plangebied. Wel is de aanwezigheid van Murialdo en anderen een belang dat relevant kan zijn bij eventueel in de toekomst nog vast te stellen plannen voor het Hamerkwartier. Murialdo en anderen hebben deze beroepsgrond ook aangevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier" en de feiten zijn vergelijkbaar met die in deze zaak. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om nu anders te oordelen dan zij onder 39.2 van de uitspraak van 13 maart 2024 heeft gedaan. Dit betekent dat de Afdeling Murialdo en anderen ook ten aanzien van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" niet volgt in het betoog dat het pand Meeuwenlaan 76 door de raad is weggedacht bij de vaststelling van het bestemmingsplan dan wel dat bij die vaststelling haar belangen onvoldoende zijn betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer en bereikbaarheid

30.     Murialdo en anderen betogen dat de voorziene ontwikkelingen zullen leiden tot een toename van de verkeersgeneratie, wat negatieve gevolgen heeft voor het verkeersnetwerk. Uit paragraaf 4.3 van de plantoelichting volgt dat er in de huidige situatie al problemen zijn met de afwikkeling van het verkeer. Ter plaatse van de rotonde Meeuwenlaan-Johan van Hasseltweg zijn er al problemen met de doorstroming in de ochtend- en avondspits. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het onaanvaardbaar als al bestaande verkeersproblematiek zodanig verslechtert dat de grens van wat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nog aanvaardbaar kan worden geacht, wordt overschreden. Zij wijzen hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD9933. Ook wijzen zij op de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP1081, waaruit volgens hen volgt dat het is vereist om eerst maatregelen te treffen voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, zodat de afwikkeling van extra verkeer op adequate wijze is verzekerd. Ook uit paragraaf 5.1.2 van het MER volgt dat bestaande en al verwachte knelpunten door de groei van het verkeer grotere knelpunten worden. Dit zal volgens Murialdo en anderen leiden tot een verkeersonveilige situatie in het plangebied en in het Hamerkwartier. Dit zorgt er volgens hen ook voor dat in het bestemmingsplan de bereikbaarheid van het Hamerkwartier onvoldoende is geborgd. Ten onrechte ontbreekt een integraal onderzoek naar de verkeerseffecten in het gebied zelf en op de aangrenzende infrastructuur. Het Mobiliteitsplan Hamerkwartier van juli 2019, dat als bijlage 4 aan de plantoelichting is gehecht, beschrijft slechts op hoofdlijnen op welke wijze het plangebied bereikbaar kan worden gehouden. Ook volgt uit het mobiliteitsplan dat nader onderzoek is vereist naar de verbinding Hamerkwartier - Noorderpark - Noordelijke IJ-oevers - Zaanstad. Daarnaast staat er in het mobiliteitsplan dat aanvullende randvoorwaarden benodigd zijn om de mobiliteits- en parkeervoorzieningen in het Hamerkwartier collectief op te lossen. Als mogelijkheden worden hiervoor genoemd het openbaar houden van parkeervoorzieningen, het ervoor zorgen dat de parkeervoorzieningen altijd direct ontsluiten aan de Meeuwenlaan, Motorkade of Johan van Hasseltweg en alleen bij uitzondering exclusieve parkeerplaatsen te realiseren. Uit het bestemmingsplan volgt niet dat aan deze in het mobiliteitsplan genoemde punten uitvoering is gegeven. Daarnaast stellen Murialdo en anderen onder verwijzing naar het door hen overgelegde rapport "Second opinion bestemmingsplan Draka Terrein Hamerkwartier" van Aveco de Bondt van 2 oktober 2023, dat door slechte OV-verbinding het autoverkeer in de omgeving van het plangebied alleen maar meer zal toenemen, omdat er te weinig bushaltes zijn. Uit het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende parkeer- en verkeersonderzoek "Ontwikkeling Draka-terrein Hamerkwartier" van Goudappel van 10 januari 2022 volgt dat de rotonde Meeuwenlaan-Johan van Hasseltweg de autonome verkeersgroei tot 2032 niet kan verwerken en dat de verkeersafwikkeling op de rotonde als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied zal verslechteren. Ook is in het MER opgemerkt dat bij de kruisingen van de Nieuwe Leeuwarderweg (s116)/Johan van Hasseltweg en op de kruisingen in het afritcomplex van Amsterdam-Noord met de Ringweg Noord (A10) langere wachttijden ontstaan in de spits. Naast de rotonde Meeuwenlaan-Johan van Hasseltweg is ook de zogenoemde Johan van Hasseltknoop een belangrijke ontsluiting voor het Hamerkwartier richting de A10. Ook de Johan van Hasseltknoop is in de autonome situatie overbelast, zo stellen Murialdo en anderen. Gelet op de bestaande en komende verkeersbewegingen in en rondom het plangebied zal de al bestaande verkeersproblematiek volgens Murialdo en anderen ernstig verslechteren en zullen nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling in het plangebied en de omgeving van het plangebied optreden.

30.1.  De raad heeft toegelicht dat in het parkeer- en verkeersonderzoek "Ontwikkeling Draka-terrein Hamerkwartier" van Goudappel van 10 januari 2022 is onderzocht of het verkeer dat gegenereerd wordt door de realisatie van de Draka-kavel past binnen de gehanteerde uitgangspunten van het Mobiliteitsplan Hamerkwartier. In het onderzoek van Goudappel is de verkeerstoename getoetst op de verkeersafwikkeling op de rotonde Meeuwenlaan-Johan van Hasseltweg. Daarnaast is gekeken naar de verkeerseffecten van mogelijk extra verkeer als gevolg van de planontwikkeling van het Hamerkwartier op de omliggende kruispunten en wegen. Deze wegen zijn ook opgenomen in het verkeersmodel dat ten grondslag heeft gelegen aan de mobiliteitsberekeningen voor het mobiliteitsplan, zo stelt de raad. De raad heeft toegelicht dat de verkeersgeneratie als gevolg van het bestemmingsplan weliswaar beperkt is, maar dat de verkeersgeneratie in de spits leidt tot een beperkte verslechtering van de afwikkeling op de rotonde Meeuwenlaan-Johan van Hasseltweg. Uit het onderzoek komt naar voren dat het verkeersaanbod door de ontwikkeling van het Draka Terrein met het worst-case functieprogramma op de rotonde Meeuwenlaan-Johan van Hasseltweg met ongeveer 15% zal toenemen in de ochtend- en avondspits ten opzichte van de autonome situatie. Deze rotonde wordt in de autonome situatie al aangepakt waardoor dit knelpunt volgens de raad verdwijnt. De rotonde zal namelijk met het oog op de belasting in de autonome situatie al worden omgebouwd tot een kruising met een verkeersregelinstallatie (VRI), oftewel verkeerslichten. Op 1 oktober 2020 is een Nota van Uitgangspunten vastgesteld en het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord heeft op 24 januari 2023 ingestemd met het inmiddels uitgewerkte Definitief Ontwerp kruising Meeuwenlaan-Johan van Hasseltweg. Bij besluit van 22 mei 2023 is de omgevingsvergunning verleend voor het ombouwen van de rotonde, voor zover in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het door Murialdo en anderen ingediende bezwaar daartegen is wegens het ontbreken van gevolgen van enige betekenis niet-ontvankelijk verklaard. In 2017 is een verkeersonderzoek uitgevoerd om tot het eerste voorkeursontwerp te komen en voor de Nota van Uitgangspunten is dit verkeersonderzoek in 2020 geactualiseerd. Daarmee wordt volgens de raad het gesignaleerde toekomstige knelpunt al opgelost en zal de verkeersafwikkeling in de toekomst niet tot problemen leiden. Ook niet als gevolg van het extra verkeer vanwege de ontwikkeling van het Draka Terrein, zo stelt de raad. De stelling van Murialdo en anderen dat een verkeerskundige toetsing voor het ontwerp van de kruising ontbreekt, mist volgens de raad feitelijke grondslag.

Verder heeft de raad toegelicht dat de aansluiting van de Johan van Hasseltweg op de Nieuwe Leeuwarderweg, richting de A10, niet rand voorwaardelijk is voor de herontwikkeling van het Hamerkwartier, maar dat dit project momenteel in de planstudiefase zit en dat er wordt gewerkt aan een nota van uitgangspunten om tot een voorkeursalternatief te komen. Er is inmiddels een eerste schetsuitwerking gemaakt voor een alternatieve inrichting, maar ook dit knelpunt wordt al in de autonome situatie aangepakt, zo stelt de raad. Over bushaltes in het Hamerkwartier heeft de raad toegelicht dat de gemeente van plan is om deze onderdeel te laten uitmaken van een hoogwaardig openbaarvervoersverbinding (HOV) tussen Amsterdam en Zaandam. Dit is een lopend project dat momenteel in de planstudiefase zit. Als duidelijk is hoe de losliggende OV-baan kan worden ingepast en waar de Oostbrug precies terecht zal komen, dan wordt de exacte haltelocatie van de HOV bepaald. Dit zijn volgens de raad autonome ontwikkelingen in Amsterdam-Noord waar het Hamerkwartier ook van profiteert.

30.2.  Murialdo en anderen hebben over de verkeersgeneratie en bereikbaarheid een soortgelijk betoog aangevoerd in de beroepsprocedure over het bestemmingsplan "Exclusiva Hamerkwartier". De Afdeling ziet, gelet op de uitgebreide toelichting van de raad, geen aanleiding om in wat Murialdo en anderen hebben aangevoerd in de nu aan de orde zijnde beroepsprocedure over het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" anders te oordelen dan onder 41.2 van de uitspraak van 13 maart 2024.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

31.     Murialdo en anderen voeren aan dat het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Uit het eerdergenoemde parkeer- en verkeersonderzoek van Goudappel van 10 januari 2022 en paragraaf 4.3 van de plantoelichting volgt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen varieert tussen 588 (reëel) tot 595 (worst-case) parkeerplaatsen. Het aanbod van 595 parkeerplaatsen is volgens Murialdo en anderen niet geborgd in het bestemmingsplan. Verder stellen zij onder verwijzing naar het eerdergenoemde rapport van Aveco de Bondt dat de reducties waarmee binnen de parkeerbalans is gerekend niet zijn onderbouwd en niet herleidbaar zijn. De 30% reductiefactor voor deelmobiliteit voor de parkeerbehoefte van bewoners is niet onderzocht en het percentage van 30 is niet onderbouwd. Ook zijn er onduidelijkheden over de toepassing van reductiefactoren voor de fiets en het openbaar vervoer. Er is namelijk niet gespecificeerd welke verbindingen en voorzieningen gerealiseerd moeten worden om de hoogwaardige kwaliteit te garanderen voor fiets- en OV-verbindingen om een reductie van respectievelijk 20% en 10% op de parkeervraag bij nieuwe functies te verantwoorden. Verder is het aantal parkeerplaatsen dat is beoogd te realiseren in de zogenoemde mobiliteitshubs niet onderbouwd, zodat onduidelijk is of de capaciteit van de mobiliteitshubs toereikend is.

31.1.  De raad heeft toegelicht dat in het parkeer- en verkeersonderzoek van Goudappel van 10 januari 2022 de verkeersgeneratie is bepaald op basis van kencijfers conform de gemeentelijke standaarden en CROW-kencijfers. Uit de verkeersanalyse blijkt dat op het maatgevende moment, de weekdagavond, het benodigde parkeeraanbod 595 parkeerplaatsen is. Hierbij geldt dat alleen voor de deelmobiliteit (met name voor deelauto’s) exclusieve parkeerplaatsen beschikbaar zijn (38 parkeerplaatsen). De overige gebruikers hebben geen parkeerrecht. Dit zorgt ervoor dat dubbelgebruik van parkeerplaatsen tussen de verschillende doelgroepen mogelijk is. Het huidige ontwerp van de parkeergarage van de Draka-kavel voorziet in 610-730 parkeerplaatsen. Het overschot aan parkeerplaatsen kan worden ingezet voor de andere kavels in het Hamerkwartier die niet volledig op eigen terrein kunnen voorzien in het benodigde parkeeraanbod, zo stelt de raad.

Wel ziet de raad in het beroep van Murialdo en anderen aanleiding om te concluderen dat artikel 13.1 van de planregels moet worden aangepast. De raad verzoekt de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien en, zoals in het verweerschrift is uiteengezet, artikel 13.1 te wijzigen door onder b, onder 1 toe te voegen: "[…] en openbaar toegankelijk te zijn".

Verder heeft de raad toegelicht dat het mobiliteitsplan voor deelmobiliteit het uitgangspunt hanteert dat 30% van het benodigde parkeeraanbod van bewoners wordt ingevuld met deelmobiliteit. Deze 30% gaat verder dan de Nota Parkeernormen die 20% als maximum hanteert. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting is een overzicht opgenomen waar een onderscheid wordt gemaakt tussen de basis parkeernormen en de te hanteren parkeernorm inclusief reductie voor gebruik van fiets en openbaar vervoer. De raad stelt dat Goudappel heeft onderzocht wat de parkeervraag is voor het Draka-terrein op basis van het stedenbouwkundig plan, de parkeernormen inclusief 30% reductie en de aanwezigheidspercentages. Hieruit komt naar voren dat de parkeervraag 588 parkeerplaatsen (reëel) is op de werkdagavond. Uit het onderzoeksrapport van Goudappel volgt daarnaast dat indien wordt uitgegaan van het worst-case functieprogramma de parkeervraag op het maatgevende moment 595 parkeerplaatsen is. Door in artikel 13.1 van de planregels de omgevingsvergunning voor bouwen te koppelen aan zowel de Nota Parkeernormen als het mobiliteitsplan is volgens de raad geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit omdat deze beleidsdocumenten de uitgangspunten bevatten, zoals hiervoor uiteengezet, op grond waarvan de parkeervraag op 588-595 parkeerplaatsen is vastgesteld.

Over het door Murialdo en anderen, onder verwijzing naar het rapport van Aveco de Bondt, gestelde over de parkeerbalans heeft de raad gesteld dat in de Actualisatie Mobiliteitsplan van 16 november 2021 de parkeerbehoefte inzichtelijk is gemaakt voor het hele Hamerkwartier en voor Draka specifiek. Daarnaast heeft Goudappel opdracht gekregen voor het maken van een dynamische parkeerbalans waarmee de parkeervraag en behoefte naar deelmobiliteit gemonitord gaat worden en op tijd kan worden bijgestuurd, bijvoorbeeld door middel van transformeerbare openbare parkeerplaatsen.

Over reducties van de parkeernorm heeft de raad toegelicht dat in de Nota Parkeernormen Auto een bandbreedte is opgenomen om maatwerk per ontwikkeling te kunnen leveren. Binnen die bandbreedte is vervolgens een basisnorm voor de ontwikkeling Draka vastgesteld en daarover is een 30% reductie toegepast. Die 30% bestaat uit een 20% reductie vanwege fiets- en loopverbindingen en een extra 10% reductie vanwege hoogwaardige OV-verbindingen. Ook met de 30% reductie blijft de parkeernorm voor het bestemmingsplan Draka binnen de bandbreedte uit de Nota Parkeernormen Auto. Anders dan Murialdo en anderen veronderstellen, is de loopafstand tot de metrohalte Noorderpark vanuit het plangebied Draka 11 minuten en tot de pont IJpleinveer 10 minuten. Deze reductie moet onderscheiden worden van de 30% inzet op deelmobiliteit. De inzet van deelmobiliteit is geen reductie, maar een invulling van de parkeerbehoefte van bewoners. De Nota Parkeernormen Auto maakt 20% mogelijk, maar gelet op de ambitie van een gemengd stedelijke en autoluwe wijk, het huidige Amsterdamse programma Autoluw, de opkomst van deelmobiliteit en de korte afstand tot het centrum en centraal station (trein/metro, trams en bussen) wordt 30% in het Hamerkwartier aanvaardbaar geacht, zo stelt de raad. Verder heeft de raad onder verwijzing naar de Actualisatie Mobiliteitsplan toegelicht dat er in het Hamerkwartier tot en met 2026 voldoende parkeeraanbod in de openbare ruimte beschikbaar is, maar dat er in 2027 een tekort aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte ontstaat. In 2026 zal de start van de bouw van de mobiliteitshub moeten plaatsvinden om het tekort vanaf 2027 op te vangen. In het eindstadium (2031) zijn 280 parkeerplaatsen benodigd in de mobiliteitshub, waarvan 90 parkeerplaatsen voor deelauto’s en 190 parkeerplaatsen voor de kavels die parkeerplaatsen afnemen in de hub.

31.2.  De Afdeling is van oordeel dat de raad de voor deelmobiliteit toegepaste reductie van 30% onvoldoende heeft onderbouwd. De Afdeling is van oordeel dat de verwijzing door de raad naar voornoemde ambitie, programma Autoluw en de meer algemene opkomst van deelmobiliteit, op zichzelf geen voldoende door objectief onderzoek of feitelijke gegevens gestaafde en verifieerbare onderbouwing vormt van zijn stelling dat binnen dit plan kan worden voorzien in een hogere reductie van de parkeernormen, dan die welke hij in zijn eigen Nota Parkeernormen als maximum stelt. De Afdeling constateert in dit verband verder dat het hier gaat om een plangebied dat van het centrum is gescheiden door een brede rivier. De verbinding daarmee, en met andere bestemmingen, kan vanaf de rand van het plangebied slechts plaatsvinden via een op redelijke loopafstand gelegen kleinschalig metrostation en een op redelijke loopafstand gelegen veerpont. Gezien deze vaststellingen, is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom in dit geval sprake zou zijn van zodanige nabijheid van hoogwaardige OV-voorzieningen dat een reductie van de parkeernorm gerechtvaardigd is. Wat Murialdo en anderen voor het overige hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" niet heeft mogen vaststellen wat betreft het aspect parkeren.

Het betoog slaagt.

Trillingen

32.     Murialdo en anderen betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar trillingen bij het uitvoeren van bouwwerkzaamheden en mogelijke schade die daardoor kan ontstaan aan omliggende gebouwen, zoals haar pand aan de Meeuwenlaan 76.

32.1.  De raad stelt dat in opdracht van de gemeente een generieke risicoanalyse van trillingen en bouwlawaai is opgesteld voor de herontwikkeling van het Hamerkwartier, zoals neergelegd in het rapport van 16 november 2022. Het rapport geeft ontwikkelaars tijdens de ontwerpfase inzicht in het omgaan met en beheersen van risico’s ten aanzien van de te kiezen funderingssystemen. Wat betreft het risico op schade als gevolg van trillingen zijn bijvoorbeeld minimaal benodigde afstanden/invloedsgebieden in kaart gebracht. Maar, los daarvan, is dit volgens de raad een uitvoeringsaspect dat de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet raakt. Nog daargelaten de omstandigheid dat het plangebied op dusdanige afstand van het pand Meeuwenlaan 76 is gelegen dat dit uitvoeringsaspect geen effect kan hebben op Murialdo en anderen, zo stelt de raad.

32.2.  De Afdeling stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van 25 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:571, onder 13.2, en de uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1119, onder 6.2, voorop dat op de raad de verplichting berust te bezien of het plan kan worden uitgevoerd zonder een onaanvaardbaar risico voor het pand op het perceel Meeuwenlaan 76. Maar de wijze waarop de bouwwerkzaamheden plaatsvinden is een uitvoeringsaspect dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.

Externe veiligheid

33.     Murialdo en anderen betogen dat het aspect externe veiligheid in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dit omdat de ontwikkeling leidt tot een toename van het groepsrisico. Volgens Murialdo en anderen heeft de raad geen juiste beoordeling van de externe veiligheid aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegd. In de toelichting op het bestemmingsplan is vermeld dat er meerdere risicobronnen aanwezig zijn, namelijk de spoorlijn route 280 (Amsterdam Muiderpoort - Amsterdam Singelgracht), de vaarweg Corridor Amsterdam - Rijn, de hogedruk aardgastransportleiding 572-13 en het terrein van Albemarle. Maar in de plantoelichting wordt slechts in algemene zin opgemerkt dat maatregelen zullen worden voorgeschreven om het effect bij een calamiteit te beperken.

33.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat deze beroepsgrond niet tot bescherming van Murialdo en anderen strekt, zodat artikel 8:69a van de Awb aan een eventuele gegrondverklaring in de weg staat. Daartoe wijst de raad op vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraken van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2732, 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1419, 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:732, en 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2457. Uit deze uitspraken volgt volgens de raad dat de normen uit het, op de Wm gebaseerde, Bevi en de Regeling externe veiligheid en de omzetting daarvan in een bestemmingsplan strekken tot bescherming van eigenaren en gebruikers van gebouwen - kwetsbare objecten dan wel beperkt kwetsbare objecten - die binnen de invloedsfeer van een risicovolle inrichting liggen. De bedrijfsruimte van Murialdo en anderen aan de Meeuwenlaan 76 ligt niet binnen de invloedsfeer van de in de plantoelichting genoemde risicobronnen, zo stelt de raad.

33.2.  Over de stelling van de raad dat het zogenoemde relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg staat, stellen Murialdo en anderen dat het pand Meeuwenlaan 76 op korte afstand van het plangebied ligt en zich daarom in de risicosfeer van genoemde risicobronnen bevindt.

33.3.  De Afdeling overweegt dat de risicobronnen die Murialdo en anderen noemen al aanwezig zijn in de huidige situatie. Het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" brengt daar geen verandering in en heeft geen invloed op de aanwezigheid van deze bronnen. Wat ook zij van de stelling van Murialdo en anderen dat hun pand in de risicosfeer van deze bronnen ligt, zij hebben in ieder geval geen belang bij het inroepen van de normen van het Bevi in het kader van het beroep tegen dit bestemmingsplan. Dit omdat de normen van het Bevi op dit punt strekken tot bescherming van de toekomstige bewoners en gebruikers van het plangebied. Daarmee zien deze normen niet op de belangen van Murialdo en anderen als, kort gezegd, gebruikers van het buiten het plangebied gelegen pand Meeuwenlaan 76.

Gelet hierop stelt de raad terecht dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb aan een eventuele vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan op basis van deze beroepsgrond in de weg staat. De Afdeling ziet in verband daarmee af van een inhoudelijke bespreking van deze grond.

Gebrekkig onderzoek

34.     Murialdo en anderen betogen dat diverse onderzoeken die aan het bestemmingsplan ten grondslag zijn gelegd, gebrekkig zijn uitgevoerd. Zo is er onvoldoende onderzoek uitgevoerd naar onder meer geluid, luchtkwaliteit, stikstofdepositie, verkeer, parkeren, cultuurhistorie, externe veiligheid, windhinder en flora en fauna.

34.1.  De Afdeling is het met de raad eens dat Murialdo en anderen, los van de verwijzing naar milieu- en omgevingsaspecten die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan, niet hebben onderbouwd waarom deze onderzoeken onvoldoende zouden zijn. Dat ligt alleen anders voor het hiervoor besproken onderzoeksrapport over verkeer en parkeren. Daarnaast volgt de Afdeling de raad in de stelling dat niet alle genoemde aspecten tot bescherming van de belangen van Murialdo en anderen strekken. Hierbij gaat het om geluid, luchtkwaliteit, stikstofdepositie, cultuurhistorie, windhinder en flora en fauna. Gelet hierop staat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg aan een inhoudelijke beoordeling. Dit geldt ook voor het aspect externe veiligheid, zoals hiervoor is overwogen.

Behoefteonderzoek

35.     Murialdo en anderen betogen dat ten onrechte geen behoefteonderzoek is gedaan als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Het bestemmingsplan bevat geen motivering of aan dit artikellid is voldaan.

Op grond van dit artikellid bevat een bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan wel een motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

35.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een eventuele gegrondverklaring van deze beroepsgrond. In de bedrijfsruimte van Murialdo en anderen worden een supermarkt en een slijterij geëxploiteerd. Verdichting zal vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening leiden tot een beter ondernemingsklimaat, zo stelt de raad. Anders dan Murialdo en anderen veronderstellen, maakt het bestemmingsplan volgens de raad geen nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk. De raad verwijst in dit verband naar de situering van het plangebied, de Structuurvisie Amsterdam 2040 en de Omgevingsvisie 2050. Hieruit volgt dat het Hamerkwartier moet worden aangemerkt als een binnenstedelijke ontwikkelingslocatie. Daarnaast gaan paragraaf 3.1.3, 3.3 en 3.4 van de plantoelichting wel degelijk in op de behoefte aan de ontwikkeling van het Draka-terrein tot een gemengde woon-werkwijk. Zo wordt bijvoorbeeld in paragraaf 3.3.2 uiteengezet wat de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen is en in paragraaf 3.4.7 wordt de behoefte aan kantoren beschreven, zo stelt de raad.

35.2.  Over het door de raad gestelde over het relativiteitsvereiste, betogen Murialdo en anderen dat verdichting niet automatisch betekent dat van een beter ondernemingsklimaat kan worden gesproken. Verdichting kan weliswaar betekenen dat er meer potentiële klanten zijn, maar ook meer potentiële concurrenten.

35.3.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1086, onder 5.1, liggen de materiële norm van een goede ruimtelijke ordening, wat betreft het aspect van een goed ondernemersklimaat, en de norm van de ladder voor duurzame verstedelijking in elkaars verlengde. Voor toepassing van het relativiteitsvereiste ligt het daarom in de rede hetzelfde criterium te hanteren, te weten, dat relevante (structurele) leegstand aannemelijk moet worden gemaakt. Dat de ondernemingen in het pand van Murialdo en anderen, te weten de Dirk van den Broek-supermarkt en de Dirck III-slijterij, in enige mate nadeel kunnen ondervinden doordat hun omzet en inkomsten dalen, acht de Afdeling niet afdoende om, vanwege mogelijke aantasting van een goed ondernemersklimaat, artikel 8:69a van de Awb niet tegen te werpen.

De materiële norm van de ladder voor duurzame verstedelijking van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, en in het verlengde daarvan, de materiële norm van een goede ruimtelijke ordening wat betreft een goed ondernemersklimaat, strekken in dit geval pas tot bescherming van Murialdo en anderen indien aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake zal kunnen zijn van relevante leegstand. Murialdo en anderen hebben dit niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een eventuele vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan op basis van deze beroepsgrond. De Afdeling ziet in verband daarmee af van een inhoudelijke bespreking van deze grond.

Overige betogen

36.     Wat Murialdo en anderen voor het overige hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen.

Conclusie beroep Murialdo en anderen tegen het bestemmingsplan

37.     Gelet op wat onder 31.2 is overwogen is het beroep van Murialdo en anderen tegen het bestemmingsplan gegrond. Gelet hierop en gelet op de conclusie over het beroep van Albemarle, moet het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" worden vernietigd.

Het beroep van Albemarle tegen het besluit hogere waarden

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

38.     Op 1 januari 2024 zijn de Ow en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 7 juni 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.

Het besluit van 7 juni 2022

39.     In het besluit staat dat uit de rekenresultaten van akoestische onderzoeken blijkt dat niet op alle punten wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor een deel wordt ook niet voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Voor de desbetreffende woningen zijn aanvullende maatregelen benodigd. Voor alle gevels met een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) zijn hogere waarden vanwege industrielawaai vastgesteld. Voor nieuwe geluidgevoelige functies, zoals woningen, kan een hogere waarde worden vastgesteld tot ten hoogste 55 dB(A). Op een aantal gevels van de beoogde ontwikkeling treden echter vanaf een bepaalde bouwhoogte geluidniveaus op tot ten hoogste 58 dB(A) en wordt de maximale ontheffingswaarde overschreden. Voor deze posities zullen dove gevels toegepast worden. Daartoe is in het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" in artikel 3.2.2, onder t tot en met x, van de planregels neergelegd dat geluidgevoelige functies alleen gebouwd mogen worden wanneer vanaf een bepaalde bouwhoogte een dove gevel of geluidwerend vlies wordt gerealiseerd. Volgens het college wordt daarmee de geluidruimte van Albemarle gerespecteerd.

40.     Albemarle betoogt dat het besluit van 7 juni 2022 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dit omdat de aan het besluit ten grondslag liggende akoestische onderzoeken gebreken bevatten en niet aan het besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Ter onderbouwing heeft Albemarle een notitie van Tauw van 6 september 2022 overgelegd. Hieronder is weergegeven wat Albemarle op basis van deze notitie van Tauw aanvoert.

Verkeersstructuur

- 30 km/u-regime

41.     Albemarle betoogt dat het besluit ten onrechte vooruitloopt op een wijziging van de verkeersstructuur. Zij voert aan dat er in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van Peutz van 5 mei 2022 ten onrechte van uit is gegaan dat de verkeersstructuur van de omgeving van het plangebied zal worden gewijzigd, waardoor de hoogte van de geluidbelastingen als gevolg van wegverkeerslawaai wordt onderschat. Zo wordt er ten onrechte vooruitgelopen op het autoluw/autovrij worden van de wegen binnen de herontwikkeling van het Hamerkwartier en het wijzigen van 50 km/u-wegen naar 30 km/u-wegen. In het besluit hogere waarden en in het bestemmingsplan is onvoldoende verzekerd dat deze wijzigingen zullen worden gerealiseerd, zo stelt Albemarle.

41.1.  Het college stelt dat uit paragraaf 4.5 van de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat in het kader van de herontwikkeling van het Hamerkwartier de verkeersstructuur van het plangebied wordt gewijzigd. Het voormalige Draka-terrein is in de huidige situatie gelegen binnen de geluidzone van de volgende 50 km/u-wegen: het Gedempt Hamerkanaal, de Hamerstraat, de Ketelstraat, de Aambeeldstraat, de Mokerstraat, de Beitelkade, de Spijkerhaven en de Meeuwenlaan. Op 23 december 2021 heeft de raad ingestemd met de beleidsnota "Amsterdam Veilig en Leefbaar - 30 km/u in de stad". Het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de Investeringsnota waar dit raadsbesluit in is opgenomen. Genoemde wegen zullen volgens dit raadsbesluit wijzigen naar een 30 km/u-regime. Daartoe zijn geen planologische wijzigingen nodig, alleen verkeersbesluiten om het 30 km/u-regime te effectueren. De verkeersbesluiten zullen worden genomen voor ingebruikname van het plangebied Draka. Daarmee is volgens het college verzekerd dat het regime dat als uitgangspunt heeft gegolden voor het akoestisch onderzoek ook daadwerkelijk en tijdig zal gelden. Alle wegen in het Hamerkwartier krijgen een 30 km/u-regime, met uitzondering van de Johan van Hasseltweg ten noordwesten van de rotonde op de Meeuwenlaan. Daar blijft een maximumsnelheid van 50 km/u gelden. Daarmee is er volgens het college voldoende zekerheid dat het maximumsnelheidsregime van 30 km/u waarmee is gerekend, ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. Hoewel de Meeuwenlaan ook een 30 km/u-regime krijgt, is in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai voor de Meeuwenlaan worst-case gerekend en zijn de geluidbelastingen van een 50 km/u-weg voor de Meeuwenlaan in het akoestisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan tot uitgangspunt genomen. Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer over de Meeuwenlaan, daarmee dus uitgaande van 50 km/u, ten hoogste 45 dB bedraagt. Daarmee wordt volgens het college de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Een lagere rijsnelheid op de Meeuwenlaan zal een lagere geluidproductie tot gevolg hebben en daarmee een lagere gevelbelasting op de nieuwe woningen.

Verder heeft het college over het invoeren van een 30 km/u-snelheidsregime toegelicht dat er op 16 mei 2023 door het college verkeersbesluiten zijn genomen en dat deze inmiddels onherroepelijk zijn en in werking treden op 8 december 2023. Deze zijn gepubliceerd in het Gemeenteblad van Amsterdam op 24 mei 2023 (Gemeenteblad 2023, 226118 en 226193).

41.2.  De Afdeling ziet in wat Albemarle heeft aangevoerd, gelet op de toelichting van het college, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan wat betreft de 30 km/u-wegen. In zoverre is er geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai op dit punt niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd.

Het betoog slaagt niet.

- asfaltverharding

42.     Albemarle betoogt dat in het besluit en het hieraan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai ten onrechte wordt uitgegaan van asfaltverharding. Dit geldt ook voor de nieuwe wegen in het plangebied. Maar het nieuwe beeldkwaliteitsplan gaat niet uit van asfaltverharding. Het is niet gewaarborgd dat asfaltverharding zal worden gerealiseerd. Bij het verkeersluw maken van wegen en het verlagen van de maximumsnelheid wordt vaak gekozen voor elementenverharding zoals klinkers. Het gebruik van dit materiaal zou ook aansluiten bij behoud van het industriële karakter van het Hamerkwartier. Door in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uit te gaan van asfaltverharding in plaats van elementenverharding wordt de hoogte van de geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai onderschat, zo stelt Albemarle.

42.1.  Het college stelt dat blijkens de invoergegevens van bijlage 2 bij het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai voor het Gedempt Hamerkanaal, de Johan van Hasseltweg, de Motorkade en de Spijkerkade elementverharding in keperverband is ingevoerd in het akoestisch rekenmodel. Daarmee wordt volgens het college aangesloten bij de Investeringsnota. Voor de Meeuwenlaan is asfaltverharding het uitgangspunt. Deze wegen zullen ook conform de Investeringsnota worden ingericht en zijn als zodanig ook in het akoestisch onderzoek meegenomen. Maar voor de Hamerstraat is in het akoestisch onderzoek ten onrechte uitgegaan van asfaltverharding in de nieuwe situatie. Dit is volgens het college met het addendum akoestisch onderzoek, zoals neergelegd in de notitie van Peutz van 20 februari 2023, gecorrigeerd. Uit de nieuwe berekening, met elementenverharding, blijkt geen hogere maximale geluidbelasting op de gevel van nieuwe woningen. Ook wijzigt de gecumuleerde geluidbelasting niet. De wijzigingen zijn door Peutz ook verwerkt in nieuwe versies van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van 14 februari 2023 en het onderzoek industrielawaai, scheepvaartlawaai en beschouwing bedrijven en milieuzonering van 14 februari 2023.

42.2.  Omdat het college te kennen heeft gegeven dat de aan het besluit ten grondslag liggende onderzoeken van Peutz van 5 mei 2022 gebrekkig waren, en deze heeft vervangen voor nieuwe onderzoeksrapporten, is het besluit onzorgvuldig voorbereid. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld. Gelet op wat hiervoor onder 17.1 is overwogen, geldt dit ook voor het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Dit omdat de betreffende onderzoeken ook aan dat besluit ten grondslag zijn gelegd.

Het betoog slaagt.

43.     Albemarle betoogt dat in het akoestisch onderzoek industrielawaai van Peutz van 5 mei 2022 een verkeerde formule is gehanteerd voor de berekening van het L*IL. Albemarle wijst ter onderbouwing van dit standpunt op paragraaf 1.4 van de notitie van Tauw. Volgens bijlage 2 van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai is de correcte formule: L*IL=1,00 LIL+1,00. Maar in het akoestisch onderzoek industrielawaai van Peutz van 5 mei 2022 wordt de formule L*IL=1,00 LIL - 1,00 gehanteerd. Hierdoor wordt bijvoorbeeld de bijdrage van industrielawaai 2 dB lager berekend dan de wettelijke rekenregels voorschrijven. Dit leidt volgens Albemarle tot onderschatting van de daadwerkelijke geluidbelasting.

43.1.  Het college heeft te kennen gegeven dat naar aanleiding van het beroep van Albemarle is vastgesteld dat bedoelde formule inderdaad niet correct is toegepast waardoor de gecumuleerde geluidbelasting voor industrielawaai onjuist is berekend. Deze fout is gecorrigeerd in paragraaf 2.2 van de hiervoor genoemde notitie van Peutz van 20 februari 2023. Het college stelt verder dat in de akoestische rapportage geen wijzigingen zijn doorgevoerd. De conclusies wijzigen namelijk niet aangezien wegverkeerslawaai maatgevend is. De wijzigingen zijn door Peutz ook verwerkt in eerdergenoemde nieuwe versies van de akoestische onderzoeken wegverkeerslawaai en industrielawaai, zo heeft het college toegelicht.

43.2.  De rapporten waren ook op dit punt onzorgvuldig. Daarom is het besluit ook op dit punt onzorgvuldig voorbereid. Gelet hierop is het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De Afdeling ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Immers, het hanteren van de correcte formule leidt in dit geval niet tot een andere uitkomst wat betreft de eerder getrokken conclusies in de rapporten van 5 mei 2022. Partijen worden hiermee dan ook niet benadeeld.

Piekgeluiden

44.     Albemarle betoogt dat het onderzoek naar piekgeluiden onzorgvuldig is. Het akoestisch onderzoek industrielawaai van Peutz van 5 mei 2022 richt zich ten onrechte niet op piekgeluiden op het industrieterrein van Albemarle. Het gaat enerzijds om piekgeluiden als gevolg van reguliere bedrijfsactiviteiten, zoals laden, lossen, schoonblazen van doekenfilters, met lucht transporteren van vaste stof en andere kortstondige piekgeluiden ten gevolge van reguliere activiteiten op het terrein en installaties die permanent in bedrijf zijn. Deze piekgeluiden behoren volgens Albemarle tot de representatieve bedrijfssituatie. Er is in het akoestisch onderzoek industrielawaai weliswaar een deel van de reguliere piekgeluiden opgenomen, maar niet de reguliere piekgeluiden als gevolg van het schoonblazen van de doekenfilters. Anderzijds gaat het om incidentele piekgeluiden. Zoals het aanspreken van veiligheidsventielen, piekgeluiden ten gevolge van onderhoudswerkzaamheden, heien bij nieuwbouw, storingen en testalarmen.

44.1.  De Afdeling ziet in wat Albemarle over piekgeluiden heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan onder 27.2 van de uitspraak van 13 maart 2024 is gedaan. Gelet hierop is het akoestisch onderzoek in zoverre dus niet onjuist of gebrekkig. Bovendien spelen piekgeluiden, in het kader van een hogere waarden besluit als dit, in beginsel alleen een rol voor zover zij de gemiddelde geluidwaarde beïnvloeden. Dat hiervan in dit geval sprake is heeft Albemarle niet aannemelijk gemaakt. Mede gezien de beperkte frequentie van de piekgeluiden is voorts niet aannemelijk geworden dat het college daaraan anderszins een andere betekenis had moeten toekennen dan zij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Bijlage A bij het besluit

45.     Albemarle betoogt dat bijlage A bij het besluit onzorgvuldig is. Dit omdat de tabel in bijlage A onduidelijk is en daarom in strijd is met de rechtszekerheid. Zij wijst ter onderbouwing naar paragraaf 1.6 van de notitie van Tauw van 6 september 2022. In deze tabel zijn de gevels opgenomen van de bouwdelen waarvoor hogere waarden worden aangevraagd. Bij een aantal gevels staat vermeld dat enkel voor de gevel van het hoogbouwdeel, enkel de gevel van het meest zuidelijk gelegen hoogbouwdeel, enkel de gevels van de twee hoogste hoogbouwdelen of enkel de gevel van het meest noordelijk gelegen hoogbouwdeel hogere waarden worden aangevraagd. Deze tabel is volgens Albemarle onduidelijk, omdat niet bekend is vanaf welke bouwhoogte of verdiepingen hogere geluidwaarden zijn vastgesteld. Daarmee is niet duidelijk voor welke woningen de hogere geluidwaarden zijn vastgesteld en dat is in strijd met de rechtszekerheid, zo stelt Albemarle.

Albemarle stelt dat de correcties van Peutz in de akoestische rapporten en uiteengezet in de notitie van 20 februari 2023 fouten bevatten. Voor verschillende punten waar volgens de resultaten van het onderzoek industrielawaai van Peutz overschrijding optreedt van de voorkeursgrenswaarde, is in deze tabel pas op hogere bouwhoogtes een hogere waarde opgenomen, zo stelt Albemarle. Albemarle verwijst naar de toelichting van Tauw in de notitie van 14 augustus 2023.

45.1.  Het college stelt dat de constatering van Albemarle correct is. Het besluit hogere waarden vermeldt ten onrechte niet vanaf welke bouwhoogte een hogere waarde vereist is. Dit is aanvankelijk door Peutz gecorrigeerd in de notitie van 20 februari 2023. Het college stelt verder onder verwijzing naar de notitie van Peutz van 4 oktober 2023 dat de door Albemarle overgelegde notitie van Tauw van 14 augustus 2023 onjuist is. Het college heeft toegelicht dat per abuis de correcte bouwhoogtes niet in de betreffende tabel zijn aangegeven. Dit is uiteindelijk gecorrigeerd door Peutz in de notitie van 4 oktober 2023. Er wordt door het college aan de Afdeling verzocht om het beroep van Albemarle op dit punt gegrond te verklaren en op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de tabel uit bijlage A bij het besluit hogere waarden integraal wordt vervangen door een nieuwe tabel waaruit per bouwdeel en gevelzijde volgt vanaf welke (bouw)hoogte de hogere waarde vereist is. Deze tabel is weergegeven op pagina 19 van het nadere stuk van het college en de raad van 6 oktober 2023. Daarop zijn in rood de aangepaste hoogtes aangegeven.

45.2.  Ter zitting hebben partijen bevestigd dat de opgenomen bouwhoogtes, zoals in het rood weergegeven in de tabel in het nadere stuk van 6 oktober 2023, correct zijn. Gelet op de hiervoor geconstateerde gebreken rondom de rapporten die aan het besluit ten grondslag zijn gelegd en de als gevolg daarvan onzorgvuldige voorbereiding, ziet de Afdeling geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de tabel te vervangen. Door het, tweemaal, onjuist vermelden van de bouwhoogtes in de tabel bij het besluit, is het besluit ook in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Ook in zoverre is het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De Afdeling zal het besluit vernietigen. Dit betekent dat het college de correcte bouwhoogtes in een eventueel nieuw te nemen besluit kan opnemen.

Het betoog slaagt.

Overige betogen

46.     Wat Albemarle voor het overige heeft aangevoerd geen geeft aanleiding voor het oordeel dat het college het bestreden besluit niet heeft mogen vaststellen.

Conclusie besluit hogere waarden

47.     Gelet op wat hiervoor onder 42.2 en onder 45.2 is overwogen, is het beroep van Albemarle tegen het besluit van 7 juni 2022 gegrond.

Conclusie

48.     De beroepen van Albemarle en Murialdo en anderen tegen het bestemmingsplan zijn gegrond. Het beroep van Albemarle tegen het besluit hogere waarden is gegrond. Het besluit van de raad van 13 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" moet worden vernietigd. Ook het ten behoeve van het bestemmingsplan door het college genomen besluit als bedoeld in artikel 110a van de Wgh van 7 juni 2022 moet worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.

49.     De raad en Provast hebben de Afdeling gevraagd om toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb. De Afdeling ziet echter geen aanleiding om de raad in de gelegenheid te stellen om de gebreken alsnog te herstellen. Dit omdat het hier niet alleen om eenvoudig te herstellen motiveringsgebreken gaat, maar ook om een principiële heroverweging met betrekking tot het aspect externe veiligheid. Hierbij is het niet uitgesloten dat de raad en het college nader onderzoek moeten doen, terwijl niet valt te overzien hoe lang dit in beslag zal nemen en welke betekenis dit zal hebben voor de besluitvorming.

Proceskosten

50.     De raad en het college moeten de proceskosten van Albemarle vergoeden. Voor zover Albemarle heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor de deskundigenrapporten van Tauw over geluid, de reiskosten om de zitting van 18 oktober 2023 bij te wonen en de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wat betreft het bijwonen van de zitting door haar gemachtigden, is de raad al in de uitspraak van 13 maart 2024 opgedragen om deze kosten te vergoeden. De raad hoeft dit dus niet opnieuw te doen. De raad en het college moeten nu wel de andere kosten vergoeden die Albemarle heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Daarnaast moet het college de proceskosten vergoeden van Murialdo en anderen.

Welk recht is van toepassing bij nieuw te nemen besluiten?

51.     Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, zijn op een eventueel nieuw te nemen besluit omtrent de ontwikkeling van het Draka-terrein de Ow en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels van toepassing. Dat houdt onder meer in dat niet meer kan worden teruggevallen op het vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, omdat in het ontwerpbestemmingsplan geen regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

52.     Met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk zal de Afdeling hieronder verder uiteen zetten welk recht van toepassing is na vernietiging van besluiten tot vaststelling van hogere waarden.

53.     Artikel 3.4 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet bevat algemeen overgangsrecht voor besluiten op grond van de Wgh. In artikel 3.5, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1°, en artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, onder 2°, van deze wet is specifiek overgangsrecht opgenomen voor besluiten op grond van de Wgh tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van woningen, geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen vanwege wegverkeerslawaai respectievelijk industrielawaai. Op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde of geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen, waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, blijft het recht zoals dat gold vóór dat tijdstip van toepassing, totdat het besluit onherroepelijk is.

In deze bepalingen wordt echter niet voorzien in overgangsrecht voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van nog niet geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen. Ook in andere bepalingen van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet is dat niet geregeld. Nog niet geprojecteerde woningen zijn nieuw te realiseren woningen waarvoor voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de realisatie van deze woningen voor het eerst wordt mogelijk gemaakt, hogere waarden worden vastgesteld. Dat is de situatie als bedoeld in onder meer artikel 59, eerste lid, en artikel 83, tweede lid, van de Wgh. Het besluit in deze procedure ziet op de situatie als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Wgh.

54.     In de geschiedenis van de totstandkoming van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 054, nr. 3, blz. 55) wordt er vanuit gegaan dat voor dergelijke besluiten wél is voorzien in overgangsrecht. Daarin staat: "Voor het geval hogere waarden worden vastgesteld als onderdeel van een tracébesluit of bij het vaststellen van een bestemmingsplan of een wijziging- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening de Wet geluidhinder wordt toegepast, voorziet de Invoeringswet Omgevingswet in overgangsrecht." Afgezien van de omstandigheid dat in de laatste zin wordt verwezen naar de Iw Ow maar deze wet niet voorziet in dergelijk overgangsrecht, maakt de toelichting duidelijk dat ook voor een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde, welk besluit samenhangt met de vaststelling van een bestemmingsplan, is voorzien in overgangsrecht. Het is kennelijk niet de bedoeling van de wetgever dat de Ow en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels in die situatie per 1 januari 2024 onmiddellijke werking hebben. Zoals hiervoor al is overwogen, is verder in artikel 3.5, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1°, en artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, onder 2°, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet wel overgangsrecht opgenomen voor besluiten tot het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde of geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen. In de Kamerstukken is niet te lezen dat geen overgangsrecht zou moeten gelden voor nog niet geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen.

55.     Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om aan te nemen dat voor deze situaties ook overgangsrecht van toepassing is. Dat houdt in dat bij een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van nog niet geprojecteerde woningen in zones langs wegen of rond industrieterreinen waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft, totdat het besluit onherroepelijk is.

Op een naar aanleiding van deze uitspraak eventueel nieuw te nemen besluit van het college blijft dus ook het oude recht van toepassing.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam van 13 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam van 13 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Draka Terrein Hamerkwartier";

III.      draagt de raad van de gemeente Amsterdam op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening;

IV.      verklaart het beroep van Albemarle Catalysts Company B.V. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 7 juni 2022 gegrond;

V.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 7 juni 2022;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Amsterdam en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Albemarle Catalysts Company B.V. in verband met de behandeling van de beroepen tegen de besluiten van 13 juli 2022 en 7 juni 2022 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     veroordeelt de raad van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij Murialdo Vastgoed B.V., Detailconsult Supermarkten B.V. en Dirck III B.V. in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 13 juli 2022 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Albemarle Catalysts Company B.V. het door haar voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt;

IX.      gelast dat de raad van de gemeente Amsterdam aan Murialdo Vastgoed B.V., Detailconsult Supermarkten B.V. en Dirck III B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.

w.g. Venema

voorzitter

w.g. Janse

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024

855

 

BIJLAGE

 

Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Artikel 1 van de Wgh luidde tot 1 januari 2024:

"Onder geprojecteerde woning of gebouw wordt verstaan: nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven."

Artikel 44 van de Wgh luidde tot 1 januari 2024:

"De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens

artikel 40 vast te stellen zone is, behoudens artikel 45, 50 dB(A)."

Artikel 45, eerste lid, van de Wgh luidde tot 1 januari 2024:

"Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen

60 dB(A) niet te boven mag gaan."

Artikel 59, eerste lid, van de Wgh luidde tot 1 januari 2024:

"Met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de zone nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen, zijn de artikelen 44 en 45 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de vast te stellen waarde 55 dB(A) niet te boven mag gaan."

Artikel 82, eerste lid, van de Wgh luidde tot 1 januari 2024:

"Behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB."

Artikel 83 van de Wgh luidde tot 1 januari 2024:

"1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

2. Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, kan voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.

[…]."

Artikel 110a, eerste lid, van de Wgh luidde tot 1 januari 2024:

"Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting."

Artikel 110g van de Wgh luidde tot 1 januari 2024:

"Onze Minister stelt regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast."

Artikel 13, eerste lid, van het Bevi luidde tot 1 januari 2024:

"Indien het bevoegd gezag een besluit vaststelt als bedoeld in artikel 3.1, eerste tot en met derde lid, 3.26, eerste lid, of 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning verleent waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o of 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken dan wel krachtens artikel 11 van de Woningwet van de bouwverordening wordt afgeweken, op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten wordt toegelaten, wordt in de toelichting bij of in de ruimtelijke onderbouwing van het desbetreffende besluit, behoudens het vierde lid, in elk geval vermeld:

a. de aanwezige en de op grond van dat besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting of inrichtingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, voor zover het invloedsgebied ligt binnen het gebied waarop dat besluit betrekking heeft, op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld;

b. het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogte 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;

c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft, die dat risico mede veroorzaakt en, indien van toepassing, de voorschriften die zijn of worden verbonden aan de voor die inrichting geldende omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

d. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in dat besluit zijn opgenomen;

e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting, die behoort tot een categorie van inrichtingen ten behoeve waarvan dat besluit wordt vastgesteld, te verlenen omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;

g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;

h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting, en

i. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp voordoet."

Artikel 13, derde lid, van het Bevi luidde tot 1 januari 2024:

"Voorafgaand aan de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid stelt het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, het bestuur van de veiligheidsregio waarin het gebied ligt waarop dat besluit betrekking heeft, in de gelegenheid om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting."

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidde tot 1 januari 2024:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Artikel 3.4 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet luidt:

"1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten totdat deze onherroepelijk zijn:

a. het nemen van een besluit tot aanleg of reconstructie van een weg of aanleg of wijziging van een spoorweg buiten toepassing van de bestemmingsplanprocedure waarbij uitvoering wordt gegeven aan de Wet geluidhinder en waarvoor de resultaten van het vereiste akoestische onderzoek en een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn voor dat tijdstip aan het college van burgemeester en wethouders zijn overgelegd,

b. het vaststellen van een programma van maatregelen, een saneringsprogramma of het vaststellen van de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting en maatregelen waarbij uitvoering wordt gegeven aan de Wet geluidhinder, voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen saneringsprojecten.

2. Als op grond van de Wet geluidhinder zoals die gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een plicht bestond tot het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid op grond van een onherroepelijk besluit, of op grond van een besluit dat onder de werking van dit artikel valt, en die maatregelen op dat tijdstip nog niet zijn getroffen, blijft op die plicht de Wet geluidhinder van toepassing."

Artikel 3.5 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet luidt:

"1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op:

[…];

b. de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn:

1°. het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen op grond van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd voor dat tijdstip, of als het een weg in beheer bij de provincie betreft, voor het tijdstip waarop de onder a bedoelde besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden,

[…]."

Artikel 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet luidt:

"1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op:

[…];

c. de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn:

[…];

2°. het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van bestaande, in aanbouw zijnde en geprojecteerde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd voor het tijdstip waarop de onder a bedoelde besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden in werking zijn getreden,

[…]."

Artikel delen