Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

Om een zo hoogwaardig mogelijk afvalbeheer te bereiken, zijn in het LAP minimumstandaarden vastgesteld. De minimumstandaard geeft de minimale hoogwaardigheid aan van de verwerking van een bepaalde afvalstof of categorie van afvalstoffen en is bedoeld om te voorkomen dat afvalstoffen laagwaardiger worden verwerkt dan wenselijk is.

In een sectorplan is voor een afvalstof een minimumstandaard vastgesteld. Dit betekent overigens niet dat er slechts één wijze van verwerking mogelijk is. Er zijn – bij gelijkwaardige oplossingen – meerdere verwerkingsmogelijkheden toepasbaar. Indien voor een afvalstof geen sectorplan is opgesteld, gelden de algemene bepalingen van hoofdstuk D.2 van het LAP. Dit hoofdstuk van het LAP is geheel gewijd aan de minimumstandaard.

De minimumstandaard is de invulling van de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer voor afzonderlijke (categorieën van) afvalstoffen en vormt het referentieniveau bij de vergunningverlening voor afvalverwerkende inrichtingen. Vergunningen worden in principe alleen verleend als de aangevraagde activiteit minstens even hoogwaardig is als de minimumstandaard uit de sectorplannen. Dat wil zeggen dat de activiteit een milieudruk veroorzaakt die gelijk is aan of lager is dan die van de minimumstandaard.

Bij het vaststellen van de minimumstandaarden worden onder andere betrokken de milieueffecten, kosten, haalbaarheid, uitvoerbaarheid, consequenties voor de in- en uitvoer, de hanteerbaarheid en effectiviteit bij vergunningverlening en de stimulans tot het verhogen van het milieurendement en de ontwikkeling van nieuwe technieken.

De minimumstandaard, die in de sectorplannen is opgenomen is bedoeld als harmoniserend instrument. Het begrip minimumstandaard is in bijlage F.3 (Begrippen) als volgt gedefinieerd:

Minimumstandaard:

“De minimale hoogwaardigheid van verwerking van afzonderlijke afvalstoffen of categorieën van afvalstoffen. De minimumstandaard vormt een referentie voor de maximale milieudruk die verwerking van (een categorie van) afvalstoffen mag opleveren. De standaard is een invulling van de afvalhiërachie voor afzonderlijke afvalstoffen en vormt op die manier een referentieniveau bij de vergunningverlening voor afvalbeheer. Ook betreft het een uitwerking van de artikelen 3 en 4 van de kaderrichtlijn afvalstoffen.”

De minimumstandaard is in de 85 sectorplannen op verschillende abstractieniveaus geformuleerd:

  • als een overkoepelende afvalverwerkingsvorm: bijvoorbeeld nuttige toepassing of verwijdering (verbranden en storten);
  • als een niveau van de afvalhiërarchie: bijvoorbeeld voorbereiding voor hergebruik, recycling of een vorm van andere nuttige toepassing. Bij recycling kan de minimumstandaard aangewezen worden als "voorkeursrecycling";
  • als een niveau van de afvalhiërarchie met een minimaal te behalen milieuprestatie of een specifieke voorwaarde of beperking, bijvoorbeeld rendement;
  • als vorm van een specifieke verwerkingstechniek, bijvoorbeeld destillatie.

Wanneer een vergunning wordt aangevraagd voor een verwerkingsmethode die niet overeenkomt met de minimumstandaard, kan er vergunning worden verleend als de aangevraagde verwerkingsmethode even hoogwaardig is of hoogwaardiger is dan de minimumstandaard. Uitgangspunt voor het begrip “hoogwaardig” is de voorkeursvolgorde van artikel 10.4 van de Wet milieubeheer. In paragraaf 6.8 is een uitspraak van de Afdeling opgenomen (ECLI:NL:RVS:2006:AW7320) waarin het bevoegd gezag te rigide de minimumstandaard had voorgeschreven inzake een ontwateringsinstallatie. Op het moment dat onduidelijkheid is of de aangevraagde verwerkingsmethodiek hoogwaardig is, moet de aanvrager om vergunning dit expliciet aantonen door middel van de LCA-methodiek (LevensCyclusAnalyse). Ten behoeve van de sectorplannen is een milieueffectrapport opgesteld waarbij ook de LCA-methodiek is gebruikt om de minimumstandaard te identificeren. Indien de techniek laagwaardiger is dan de minimumstandaard, dan is er sprake van een afwijking van het LAP. In dat geval moet de afwijkingsprocedure, zoals is beschreven in hoofdstuk A.2.6 van het LAP, worden gevolgd bij de vergunningverlening.

In paragraaf D.2.2.4 van LAP3 zijn enkele bijzondere situaties beschreven als het om de minimumstandaard gaat. Dit zijn situaties waarbij:

  • een vorm van recycling niet alleen als minimumstandaard is aangemerkt maar ook als voorkeursrecycling;
  • de minimumstandaard is opgebouwd uit meerdere verwerkingshandelingen;
  • een afvalstof verwerkingshandelingen ondergaat die niet tot de minimumstandaard behoren;
  • een (nog) niet in Nederland operationele verwerkingswijze als minimumstandaard wordt opgelegd;
  • bijzondere bepalingen zijn opgenomen in de minimumstandaard (bijv. stortverbod voor residuen) of als verontreinigingen (bijv. ZZS) zijn aangetroffen waarmee in de minimumstandaard geen rekening is gehouden.

Het tussentijds opwaarderen van de minimumstandaard is mogelijk en wenselijk om innovaties niet tegen te werken. Aanpassing van de minimumstandaard is mogelijk als aan de volgende voorwaarden uit paragraaf D.2.3 is voldaan:

  • de hoogwaardigheid van de nieuwe verwerkingswijze is significant hoger dan die van de minimumstandaard;
  • er is een afzetmarkt, anders dan storten, voor de materialen die na verwerking overblijven;
  • de nieuwe verwerkingswijze kost de ontdoener niet meer dan 205 euro per ton (de minister kan hiervan bij uitzondering afwijken);
  • de nieuwe verwerkingswijze functioneert naar behoren (bewezen techniek);
  • voor de nieuwe verwerkingswijze is voldoende capaciteit voor handen of kan voldoende capaciteit worden gerealiseerd.

Voor de aanpassing van een minimumstandaard moet wel een planwijzigingsprocedure worden doorlopen. Als in een sectorplan al een vooruitblik bij de minimumstandaard is opgenomen, kan die minimumstandaard pas als kader voor vergunningverlening gelden als het LAP hierop daadwerkelijk is aangepast.

In het geval een minimumstandaard wordt aangepast, moet het bevoegd gezag de vergunningen actualiseren (zie hoofdstuk D.6). In de artikelen 8.98 en 8.99 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is de verplichting voor het bevoegd gezag opgenomen om binnen een jaar nadat het afvalbeheerplan is gaan gelden:

  • Na te gaan of de omgevingsvergunning voldoet aan de minimale hoogwaardigheid van verwerking van afzonderlijke afvalstoffen of categorieën afvalstoffen zoals beschreven in het afvalbeheerplan, en
  • Indien nodig de omgevingsvergunning(voorschriften) hierop te actualiseren. (

Dit betekent niet in alle gevallen dat de activiteiten ook direct moeten zijn aangepast. Bij wijzigingen van het LAP wordt, afhankelijk van de aard van de wijziging, een overgangstermijn opgenomen (zie de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 22 februari 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:1040).

Bij vergunningverlening moet het bevoegd gezag zich baseren op BBT (art. 8.9, lid 1, onder d van het Bkl). Tot de BBT horen de BBT-conclusies uit de BREF's (Best Available Techniques Reference documents). Bij het vaststellen van het LAP is rekening gehouden met de van toepassing zijnde BBT-conclusies. In de toelichting van de sectorplannen is aangegeven, voor zover relevant, welke BBT-conclusies op betreffende afvalstoffen van toepassing is en hoe deze zich verhouden tot de minimumstandaard.

Bij vergunningverlening wijkt het bevoegd gezag in beginsel niet af van het gestelde in het LAP. Gelet op het feit dat het bevoegd gezag rekening moet houden met het LAP bestaat er wel ruimte om gemotiveerd af te wijken (zie de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 22 februari 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:1040). Vergunningen worden in principe alleen verleend als de aangevraagde activiteit minstens even hoogwaardig is als de minimumstandaard. Dit betekent dat de milieudruk gelijk is, of minder is dan die van de minimumstandaard.