De Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Wet milieubeheer kennen geen definitie van "mengen". In het LAP wordt onder het mengen van afvalstoffen verstaan: het samenvoegen van afvalstoffen die qua aard, samenstelling of concentraties van aanwezige componenten niet met elkaar vergelijkbaar zijn. Daarnaast is aangegeven dat ook het samenvoegen van afvalstoffen met niet-afvalstoffen, het samenvoegen van afvalstoffen die vallen in verschillende afvalcategorieën van bijlage 5 en binnen eenzelfde afvalcategorie en het verdunnen van afvalstoffen als mengen wordt gezien. In de regel zijn de afvalbewerkingshandelingen R12 (“uitwisseling”) of D13 (“vermengen”), uit de bijlagen bij de Kaderrichtlijn afvalstoffen, aan te merken als mengen. Daarnaast kunnen binnen afvalverwerkingsbedrijven tal van (voorbe-)handelingen plaatsvinden die zijn aan te merken als mengen.
Onder “opbulken van afvalstoffen” wordt verstaan het samenvoegen van afvalstoffen die qua aard, samenstelling en concentraties wél vergelijkbaar zijn. Hierbij gaat het om afvalstoffen die afkomstig zijn uit eenzelfde productieproces en/of van eenzelfde type werk. Dit is dus iets anders dan mengen waar het veelal gaat om stoffen die niet (goed) vergelijkbaar zijn.
Het mengen van afvalstoffen is in beginsel ongewenst omdat hiermee ongecontroleerd milieugevaarlijke stoffen (zoals ZZS) in het milieu terecht kunnen komen. Daarom dienen (gevaarlijke) afvalstoffen na het ontstaan zoveel als mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Een tweede reden is dat hergebruik en nuttige toepassing van homogene stromen over het algemeen beter mogelijk is dan van samengestelde stromen.
Het “mengen van afvalstoffen” kan onder bepaalde condities wel worden toegestaan, namelijk als verschillende afvalstromen soms zelfs beter samengesteld kunnen worden verwerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij:
Het samenvoegen van stromen om een meer homogene samenstelling te verkrijgen komt in het eerste geval de verwerking ten goede.
De algemene beleidsuitgangspunten voor het mengen gelden zowel voor gevaarlijke als voor niet-gevaarlijke afvalstoffen. De Europese wetgeving die hieraan ten grondslag ligt is de Kaderrichtlijn afvalstoffen. In artikel 18, lid 1, van de Kra is het verbod op mengen vastgelegd: "De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen niet worden gemengd met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, noch met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. Onder mengen wordt ook het verdunnen van gevaarlijke stoffen verstaan." Onder voorwaarden is het mogelijk om mengen wel toe te staan. De Kaderrichtlijn bepaalt dat elke vorm van afvalbewerking, dus ook een menghandeling, geregeld moeten worden. Dit is vastgelegd in de artikelen 3.39 en 3.40, 3.184, 3.185, 3.195, 3.196 en 4.619 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het mengen van afvalstoffen (gevaarlijk en niet-gevaarlijk) met andere categorieën (gevaarlijke) afvalstoffen of met niet-afvalstoffen is in beginsel niet toegestaan, tenzij:
Of een menghandeling kan worden toegestaan, vraagt een beoordeling op basis van de volgende criteria:
De bovengenoemde uitgangspunten voor het mengen werken door via artikel 10.14 van de Wet milieubeheer. In de omgevingsvergunning zal dus maatwerk geleverd moeten worden.
De algemene uitgangspunten van het mengbeleid kunnen in de sectorplannen voor specifieke afvalstromen nader zijn ingevuld. Het specifieke beleid gaat boven het algemene beleid. Daarnaast worden hieronder aanvullende wettelijke kaders gegeven voor enkele specifieke verwerkingsroutes en toepassingen. Deze kaders zijn voor een deel gebaseerd op beleid of regelgeving buiten het afvalstoffenbeleid, te weten:
In de hierboven genoemde wet- en regelgeving is specifiek aangegeven onder welke omstandigheden het mengen van de betreffende (afval)stoffen wel zou mogen plaatsvinden.