Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

De Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Wet milieubeheer kennen geen definitie van "mengen". In het LAP wordt onder het mengen van afvalstoffen verstaan: het samenvoegen van afvalstoffen die qua aard, samenstelling of concentraties van aanwezige componenten niet met elkaar vergelijkbaar zijn. Daarnaast is aangegeven dat ook het samenvoegen van afvalstoffen met niet-afvalstoffen, het samenvoegen van afvalstoffen die vallen in verschillende afvalcategorieën van bijlage 5 en binnen eenzelfde afvalcategorie en het verdunnen van afvalstoffen als mengen wordt gezien. In de regel zijn de afvalbewerkingshandelingen R12 (“uitwisseling”) of D13 (“vermengen”), uit de bijlagen bij de Kaderrichtlijn afvalstoffen, aan te merken als mengen. Daarnaast kunnen binnen afvalverwerkingsbedrijven tal van (voorbe-)handelingen plaatsvinden die zijn aan te merken als mengen.

Onder “opbulken van afvalstoffen” wordt verstaan het samenvoegen van afvalstoffen die qua aard, samenstelling en concentraties wél vergelijkbaar zijn. Hierbij gaat het om afvalstoffen die afkomstig zijn uit eenzelfde productieproces en/of van eenzelfde type werk. Dit is dus iets anders dan mengen waar het veelal gaat om stoffen die niet (goed) vergelijkbaar zijn.

Het mengen van afvalstoffen is in beginsel ongewenst omdat hiermee ongecontroleerd milieugevaarlijke stoffen (zoals ZZS) in het milieu terecht kunnen komen. Daarom dienen (gevaarlijke) afvalstoffen na het ontstaan zoveel als mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Een tweede reden is dat hergebruik en nuttige toepassing van homogene stromen over het algemeen beter mogelijk is dan van samengestelde stromen.

Het “mengen van afvalstoffen” kan onder bepaalde condities wel worden toegestaan, namelijk als verschillende afvalstromen soms zelfs beter samengesteld kunnen worden verwerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij:

  • verwerking van afvalstoffen in biologische afvalwaterzuiveringsinstallaties en verbrandingsinstallaties, waar een sterk fluctuerende samenstelling van de invoer een negatief effect heeft op het verwerkingsproces;
  • transportefficiency, waarbij het samenvoegen van afvalstromen voordelen kan hebben;
  • een integrale milieuafweging of de milieuwinst door het vervangen van primaire grond- of brandstoffen door afval opweegt tegen de milieubelasting door verspreiding van stoffen.

Het samenvoegen van stromen om een meer homogene samenstelling te verkrijgen komt in het eerste geval de verwerking ten goede.

De algemene beleidsuitgangspunten voor het mengen gelden zowel voor gevaarlijke als voor niet-gevaarlijke afvalstoffen. De Europese wetgeving die hieraan ten grondslag ligt is de Kaderrichtlijn afvalstoffen. In artikel 18, lid 1, van de Kra is het verbod op mengen vastgelegd: "De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen niet worden gemengd met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, noch met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. Onder mengen wordt ook het verdunnen van gevaarlijke stoffen verstaan." Onder voorwaarden is het mogelijk om mengen wel toe te staan. De Kaderrichtlijn bepaalt dat elke vorm van afvalbewerking, dus ook een menghandeling, geregeld moeten worden. Dit is vastgelegd in de artikelen 3.39 en 3.40, 3.184, 3.185, 3.195, 3.196 en 4.619 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Het mengen van afvalstoffen (gevaarlijk en niet-gevaarlijk) met andere categorieën (gevaarlijke) afvalstoffen of met niet-afvalstoffen is in beginsel niet toegestaan, tenzij:

  • de menghandeling expliciet in de aanvraag omgevingsvergunning is vastgelegd, of in de inzamelvergunningaanvraag of in de melding op grond van algemene regels, én;
  • de vergunning is verleend of de melding is gepubliceerd, én;
  • de menghandeling wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van de vergunning of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Of een menghandeling kan worden toegestaan, vraagt een beoordeling op basis van de volgende criteria:

  • het mengen van afvalstoffen is niet toegestaan indien dit op enig moment leidt tot blootstelling van mens of milieu aan ZZS;
  • het mengen van afvalstoffen is niet toegestaan indien door het mengen één of meerdere van de te mengen afvalstoffen niet volgens de geldende minimumstandaard wordt verwerkt;
  • het mengen van afvalstoffen is niet toegestaan indien dit op het niveau van de locatie van de handeling leidt tot onaanvaardbare negatieve consequenties voor milieu, veiligheid en/of gezondheid.

De bovengenoemde uitgangspunten voor het mengen werken door via artikel 10.14 van de Wet milieubeheer. In de omgevingsvergunning zal dus maatwerk geleverd moeten worden.

De algemene uitgangspunten van het mengbeleid kunnen in de sectorplannen voor specifieke afvalstromen nader zijn ingevuld. Het specifieke beleid gaat boven het algemene beleid. Daarnaast worden hieronder aanvullende wettelijke kaders gegeven voor enkele specifieke verwerkingsroutes en toepassingen. Deze kaders zijn voor een deel gebaseerd op beleid of regelgeving buiten het afvalstoffenbeleid, te weten:

  • mengen voorafgaand aan verbranden (beleidsmatig geen bezwaar, maar kan om veiligheids- of arbo-redenen verboden zijn);
  • mengen voorafgaand aan storten. Asbesthoudende afvalstoffen mogen niet worden gemend, maar wel worden afgedekt met andere afvalstoffen;
  • mengen binnen categorieën met sterk variërende samenstelling (moet expliciet vergund zijn);
  • mengen als inzet voor of de productie van bouwstoffen (kwaliteitseisen Besluit bodemkwaliteit spelen een rol;
  • mengen met/van grond of baggerspecie (Besluit bodemkwaliteit);
  • mengen voor de productie van vloeibare brandstoffen (zie B.10.6 van het LAP);
  • mengen voor de inzet als meststoffen (mestwetgeving);
  • mengen van afvalwater ten behoeve van afvalwaterzuivering en lozen (verwerking en zuivering van afvalwaterstromen en baden; sectorplan 73).

In de hierboven genoemde wet- en regelgeving is specifiek aangegeven onder welke omstandigheden het mengen van de betreffende (afval)stoffen wel zou mogen plaatsvinden.