De kabinetsdoelstelling om 100.000 nieuwe woningen per jaar te bouwen gaat gepaard met een groot grondstoffenverbruik en een daaraan gepaarde, grote CO₂-uitstoot. Woningbouw is verantwoordelijk voor circa 5% van de Nederlandse CO₂-uitstoot. Om de klimaatdoelen te halen is het dan ook nodig om die uitstoot te verminderen.
Het advies richt zich op de nieuwbouw van woningen. Het onderscheidt vijf strategieën voor verduurzaming van het materialengebruik in de woningbouw: (1) gebruik van minder bouwmaterialen, bijvoorbeeld door het splitsen van bestaande woningen of door het bouwen van kleinere woningen; (2) gebruik van minder en/of lichtere technische installaties voor verwarming, koeling en ventilatie (‘installatiearm bouwen’); (3) hergebruik van bouwmaterialen en gebruik van gerecyclede grondstoffen; (4) gebruik van biobased bouwmaterialen, zoals hout of vezelgewassen; en (5) gebruik van CO₂-arme varianten van conventionele bouwmaterialen, zoals verduurzaamd beton of ‘groen’ staal.
De centrale vraag van dit advies is: Welke voorwaarden moet de overheid creëren om een omslag te bevorderen naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen, die samengaat met de realisatie van grote aantallen betaalbare nieuwe woningen?
Een belangrijke bevinding van de raad is dat bouwen met duurzame materialen niet ten koste hoeft te gaan van de betaalbaarheid en beschikbaarheid van nieuwe woningen. Koplopers in de bouw laten zien dat bouwen met duurzame materialen nu al kan. Zeker in combinatie met fabrieksmatig bouwen, leidt het gebruik van duurzame materialen vaak tot een sneller bouwproces en tot vergelijkbare of iets hogere prijzen. Van fabrieksmatige houtbouw van eengezinswoningen en middenhoogbouw zijn meerdere voorbeelden bekend dat de kosten ervan zelfs lager uitpakken.
Een groot deel van de partijen in de bouwketen weet – om diverse redenen – de omslag naar bouwen met duurzame materialen echter nog niet te maken. Zij wachten op sturing en meer duidelijkheid van de overheid. Hierdoor ontbreekt het aan voldoende vraag naar duurzame bouwmaterialen, waardoor de productie ervan niet kan profiteren van schaalvoordelen. Ook zijn bestaande bouwregels en -procedures nog onvoldoende afgestemd op het bouwen met duurzame materialen.
Om de hele bouwketen in beweging te krijgen, bepleit de raad dat de rijksoverheid sturing geeft. Het Rijk moet met een combinatie van normeren en beprijzen de vraag stimuleren naar woningen van duurzame materialen. Met de Whole Life Carbon-aanpak stuurt de Europese Unie vanaf 2030 op reductie van de CO₂-uitstoot als gevolg van het materiaalgebruik in de woningbouw. De Nederlandse overheid moet hiervoor een voldoende ambitieuze routekaart opstellen met in de tijd aangescherpte grens- en streefwaarden voor de materiaalgebonden CO₂-uitstoot, met als einddoel een klimaatneutrale bouwketen in 2050. Aanvullend hierop, als extra stimulans en om een gelijk speelveld te creëren, stelt de raad voor een heffing in te voeren op woningen die niet voldoen aan de genoemde streefwaarden. Het is van belang dat de bouwketen snel leert om met duurzame materialen te bouwen, zodat voldaan kan worden aan de grens- en streefwaarden die in de tijd steeds minder speelruimte zullen bieden, en waarmee een bouwcrisis na 2030 kan worden voorkomen.
De omslag naar bouwen met duurzame materialen, die hand in hand gaat met mogelijkheden voor fabrieksmatige woningbouw, leidt daarnaast tot allerlei positieve ‘bijvangst’, zoals vermindering van geopolitieke afhankelijkheden, perspectief voor de landbouw, hogere arbeidsproductiviteit en betere arbeidsomstandigheden op de bouwplaats. Daarnaast kan het leiden tot comfortabeler woningen met een gezonder leefklimaat.
De raad doet de volgende aanbevelingen, gericht aan de rijksoverheid, decentrale overheden en partijen in de bouwketen.
De overheid moet in het kader van de Europese Whole Life Carbon-aanpak een nationale routekaart opstellen met grens- en streefwaarden voor de materiaalgebonden CO₂-uitstoot in de woningbouw. Wij adviseren om de CO₂-grenswaarde in 2030 ambitieuzer te laten zijn dan de huidige norm, die voor de meeste bouwers gemakkelijk haalbaar is. Maak daarbij onderscheid tussen enerzijds laag- en middenhoogbouw en anderzijds hoogbouw, waarvan de CO₂-voetafdruk groter is. Een ambitieuze insteek zorgt er bovendien voor dat de urgentie bij gemeenten zal afnemen om bij gebrek aan sturende nationale normen zelf eisen te gaan stellen. Hierdoor verdwijnt de huidige lappendeken aan lokale vereisten, waar bouwers nu last van hebben.
Om te komen tot een gestage omslag naar bouwen met duurzame materialen is het van belang dat er bij opdrachtgevers een grotere vraag ontstaat naar duurzaam gebouwde woningen. De rijksoverheid kan hierbij helpen. Wij bevelen aan om in 2030 een in de tijd oplopende heffing in te voeren op minder duurzaam gebouwde woningen. De heffing zal ten laste moeten komen van de aanvrager van de omgevingsvergunning en moeten gelden voor woningen die niet voldoen aan de in de nationale routekaart opgenomen streefwaarden.
Voor de omslag naar het gebruik van duurzame materialen zijn aanpassingen nodig in de bouwregels van de overheid. Wij adviseren het Rijk om ervoor te zorgen dat de normerings- en certificeringscommissies van nieuwe bouwmaterialen transparanter gaan functioneren, met meer inbreng van duurzame materialenproducenten en onafhankelijke deskundigen. Daarnaast moet de bouwregelgeving bevorderend werken voor (onder meer) kleiner bouwen, installatiearm bouwen, hergebruik van materialen en toepassing van biobased bouwmaterialen. Gemeenten adviseren wij om woningbouw met duurzame materialen te faciliteren in het gemeentelijk omgevingsbeleid en in de stedenbouwkundige en beeldkwaliteitsplannen.
Het Rijk zal de bouwketen moeten voorbereiden op de normen die deel gaan uitmaken van de nationale CO₂-routekaart. De bouwketen zal er op haar beurt voor moeten zorgen dat alle betrokken partijen zich de nieuwe (deels digitale) vaardigheden en routines eigen maken die horen bij het werken met duurzame bouwmaterialen. Het Rijk, projectontwikkelaars, woningcorporaties, fabrieksmatige bouwers en gemeenten moeten daarnaast afspraken maken over de bouw van fabrieksmatige geproduceerde duurzame laag- en middenhoogbouwwoningen.