Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

Aanpak stikstofprobleem: hoe verhoudt intrekken of beperken rechten veehouderijbedrijven tot eigendomsrecht?

De Rechtbank Oost-Brabant heeft op 16 april 2025 negen uitspraken (ECLI:NL:RBOBR:2025:2324-2332) gedaan over een serie verzoeken van twee milieuverenigingen om de omgevingsvergunningen van een aantal nabij Natura 2000-gebieden gelegen veehouderijen op grond van art. 5.4, tweede lid, Wet natuurbescherming (“Wnb”) in te trekken of te beperken. In deze uitspraken oordeelt de rechtbank in algemene zin dat het in art. 1 Eerste Protocol (“EP”) EVRM en art. 17 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“EU-Handvest”) neergelegde eigendomsrecht niet zonder meer in de weg staat aan het treffen van passende maatregelen in de vorm van het beperken of beëindigen van bedrijfsactiviteiten.

28 April 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

Het is volgens de rechtbank aan Gedeputeerde Staten (“GS”) om dit nader te onderzoeken en hierin een afweging te maken. De rechtbank stelt vast dat art. 5.4, tweede lid, Wnb een zelfstandige grond voor intrekking of wijziging van een verleende natuurvergunning bevat, namelijk de dreigende verslechtering of verstoring met significante gevolgen van een soort of habitattype waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Als de intrekking of wijziging van een natuurvergunning als bedoeld in art. 2.7, tweede lid, Wnb kan bijdragen aan het voorkomen van de dreigende achteruitgang van de natuurwaarden, dan kan intrekking of wijziging een passende maatregel zijn (vgl. de Afdelingsuitspraak van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4909). Vanwege de onzekerheid waarmee het lot van bij de stikstofproblematiek betrokken veehouderijbedrijven is omgeven, staat de rechtbank in de uitspraken van 16 april 2025 stil bij de vraag hoe het treffen van passende maatregelen (als bedoeld in art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn) in de vorm van het beperken of beëindigen van bedrijfsactiviteiten zich verhoudt tot het eigendomsrecht. De rechtbank overweegt dat art. 1 EP EVRM het recht op het ongestoord genot van eigendom waarborgt, beschermt tegen de ontneming van eigendom en een basis biedt voor de regulering van eigendom. GS zijn bij de uitoefening van zijn bevoegdheden aan het verdragsartikel gebonden (vgl. het tussen- en eindvonnis van de Rechtbank Den Haag van 15 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6375 respectievelijk 4 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8278). Hoewel de Europese Unie (waar de basis ligt voor art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn) niet aangesloten is bij het EVRM, is art. 1 EP EVRM via art. 17 EU-Handvest wel verankerd in EU-recht. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat niemand zijn rechtmatig verkregen eigendom mag worden ontnomen, behalve in het algemeen belang, in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits het verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Een geslaagd beroep op art.17 EU-Handvest kan, aldus de rechtbank, aan het treffen van passende maatregelen in de weg staan. Bij een beroep op art. 17 EU-Handvest moeten volgens de rechtbank op casusniveau een aantal vragen worden beantwoord: (i) is sprake van een ‘possession’ (eigendom) in de zin van deze bepaling?, (ii) is sprake van ontneming of regulering van het eigendomsrecht?, (iii) is de inbreuk bij wet voorzien?, (iv) dient de inbreuk een algemeen belang? en (v) is sprake van ‘fair balance’ (dat wil zeggen een redelijk evenwicht tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu)? De rechtbank beperkt zich tot een beperkte bespreking van dit algemene kader en benadrukt dat, in geval een veehouderij een beroep doet op art. 17 EU-Handvest, het op de weg van GS ligt om binnen de hen toekomende beoordelingsruimte een en ander nader te onderzoeken en om een afweging te maken over het al dan niet inperken van bedrijfsactiviteiten. 

Bron: Stibbe

Artikel delen