In de uitspraak van 12 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1446) oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) dat Gedeputeerde Staten (“GS”) het besluit tot verlenen van een omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan oprichten van vier windturbines voor de duur 25 jaar terecht in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft mogen achten.
Specifiek ten aanzien van de aspecten geluid en externe veiligheid overweegt de Afdeling dat GS, ter vervanging van de bij tussenuitspraak van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1395) buiten toepassing verklaarde rechtstreeks werkende ‘windturbinebepalingen’ uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer, zelf gekozen normen in de vergunning heeft opgenomen. Volgens de Afdeling zijn deze eigen nomen in dit geval gebaseerd op algemeen wetenschappelijk aanvaarde inzichten en zijn ze bepaald aan de hand van een op dit windpark toegespitste motivering. Bij de keuze voor een eigen geluidsnorm heeft GS met het maken van een afweging tussen het aantal omwonenden dat volgens verschillende inschattingen bij een bepaalde geluidnorm ernstige hinder zal ondervinden van het windpark enerzijds en de energieproductie die met het windpark kan worden gerealiseerd anderzijds op een goede manier invulling gegeven aan het evenredigheidsbeginsel. Ook voor wat betreft de veiligheidsrisico’s ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat GS andere normen had moeten vaststellen dan hij heeft gedaan. De Afdeling concludeert dat GS op basis van de beschikbare informatie en inzichten tot een verantwoorde keuze is gekomen om de hinder die verband houdt met het in werking zijn van het vergunde windturbinepark te normeren.