Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

Bestuursorgaan moet verzoek om rem op gebruik bestrijdingsmiddelen ruim(er) opvatten

De Rechtbank Noord-Nederland oordeelt in haar uitspraak van 24 april 2025 (ECLI:NL:RBNNE:2025:1598) dat GS het verzoek om het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen niet langer toe te staan breder hadden moeten opvatten dan als (enkel) een verzoek tot het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift (“avv”) dat het gebruik ervan generiek verbiedt.

12 May 2025

Samenvatting

Samenvatting

GS mochten het tegen de afwijzende beslissing gerichte bezwaar van eiseres daarom niet niet-ontvankelijk verklaren, enkel omdat ingevolge art. 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, Awb tegen de weigering om een avv vast te stellen geen bezwaar en beroep openstaat. Eiseres had GS verzocht om op grond van art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn (“Hrl”) het gebruik van bestrijdingsmiddelen met veertien nader genoemde stoffen niet langer toe te staan, omdat deze stoffen een significant effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden. GS stelden zich op het standpunt niet bevoegd te zijn tot het uitvaardigen van een dergelijk verbod en hadden het verzoek daarom afgewezen. De rechtbank overweegt dat het verzoek van eiseres ziet op de instandhouding van de kwaliteit van Natura 2000-gebieden. Art. 6, tweede lid, Hrl roept voor het bevoegd gezag de plicht in het leven om passende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechtert en er geen storende factoren optreden die een significant effect zouden kunnen hebben voor de aangewezen beschermde soorten. Op grond van de implementatie van de Hrl in de Wnb, rust de plicht om dergelijke maatregelen te nemen op GS (art. 2.2, tweede lid, Wnb). De kwaliteit van het Natura 2000-gebied waar de beoogde bescherming op ziet, betreft volgens de rechtbank een feitelijke situatie en niet een norm. In geschil is volgens de rechtbank daarom niet de vraag of GS dan wel een individuele grondgebruiker een norm overtreden, maar de vraag of de toestand van het Natura 2000-gebied met zich brengt dat voor het college de rechtsplicht is ontstaan om maatregelen te nemen om te voorkomen dat die toestand verder achteruitgaat. Het als handhavingsverzoek ingediende verzoek moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook breder worden opgevat, namelijk als een verzoek om passende maatregelen te treffen voor het behoud van de kwaliteit van de betreffende Natura 2000-gebieden. Omdat GS ter zitting hebben verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat het gebruik van de door eiseres genoemde stoffen in gewasbeschermingsmiddelen significante effecten kan hebben op de kwaliteit van Natura 2000-gebieden, hadden GS hierin aanleiding moeten zien om nader te onderzoeken of passende maatregelen moesten worden genomen om dit te voorkomen. GS hadden ook moeten inventariseren over welke bevoegdheden zij in dit verband zelf beschikken (waaronder bijvoorbeeld de aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in art. 2.4, eerste lid, Wnb). Indien en voor zover het treffen van passende maatregelen in dit geval enkel mogelijk zou zijn met een avv, hadden GS het verzoek van eiseres op grond van art. 2:3 Awb moeten doorsturen aan PS (het verzoek ziet volgens de rechtbank immers nadrukkelijk niet op intrekken van de toelating van de middelen op grond van de Wet biociden en gewasbeschermingsmiddelen, waartoe het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) bevoegd is). Gelet hierop concludeert de rechtbank dat GS het verzoek van eiseres te beperkt hebben opgevat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit; GS moeten bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar hun impliciete weigering om bevoegdheden voor het treffen van passende maatregelen aan te wenden volledig heroverwegen. 

Bron: Stibbe

Artikel delen