Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

PONT Vakblad Energie en duurzaamheid

Naar een haalbare en betaalbare warmtetransitie (Met hulp van het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie)

Volgens het Klimaatakkoord van 2019 en de Klimaatwet van 2022 moeten 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen vóór 2030 verduurzamen of van het aardgas af. We willen immers niet meer afhankelijk zijn van gas uit Rusland, en de gaswinning in Groningen is gestopt. Voor toekomstige generaties moeten we de aarde leefbaar houden. Dit alles maakt dat we onze woningen en gebouwen anders, aardgasvrij gaan verwarmen. Voor het realiseren van dit doel worden gemeenten ondersteund door het interbestuurlijke Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW). We spreken met de directeur, Maureen van Eijk.

20 September 2024

Vakblad

Beeld: Thomas Somme | Unsplash

De regie van de warmtetransitie is neergelegd bij de gemeenten. Zij moeten aangeven op welke wijze een bepaald gebied van het aardgas af kan en met bewoners en bedrijven uitwerken hoe dat zal gebeuren. Het NPLW is een samenwerking tussen Rijk, provincies en gemeenten en is ingesteld om gemeenten hierbij te ondersteunen. Daarbij zijn de besluiten over de warmtetransitie van de landelijke politiek het uitgangspunt. Momenteel lijkt het gros van de gemeenten nog niet goed te weten hoe ze deze taak het best kunnen aanpakken. Twee nieuwe aan de Omgevingswet gekoppelde wetten moeten helderheid brengen: de Wet collectieve warmte (Wcw) en de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw).

    Het wetsvoorstel Wet collectieve warmte (Wcw) bevat de regelgeving voor collectieve warmtesystemen. Een belangrijk uitgangspunt van deze wet is dat de gemeente meer regie krijgt over de warmtetransitie. De Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) geeft gemeenten de bevoegdheden die nodig zijn om regie te voeren in de wijk- of gebiedsgerichte aanpak van de warmtetransitie. De huidige Transitie Visie Warmte (TVW) wordt hiermee juridisch verankerd in de vorm van het Warmteprogramma onder de omgevingswet.

Van Eijk: “Je ziet momenteel iedereen nog zoeken: wie moet nu eigenlijk wat doen? Er zijn veel onderlinge afhankelijkheden en wie neemt dan de eerste stap? Daardoorheen spelen nog eens de beperkte personele capaciteit, de netcongestie, de kosten en de verdeling van de verschillende energiebronnen. De Wcw brengt een nieuwe dynamiek, met meer helderheid over de rollen van de verschillende actoren. Ook het Warmteprogramma zal veel meer duidelijkheid scheppen over wat en waar te gaan doen. Dat is nodig om tempo te gaan maken met de warmtetransitie.”

Dat tempo is er nu nog niet. In het in oktober 2023 verschenen rapport De lokale warmtetransitie in beeld wordt ingegaan op de vraag hoe het staat met het realiseren van de doelen voor 2030. Het rapport geeft nog weinig getallen, het bespreekt vooral kwalitatief onderzoek. NPLW komt begin oktober 2024 met nieuwe overzichten en getallen naar buiten. Wat wordt het beeld in die rapporten?

Van Eijk: “Het algemene beeld is dat het aantal woningen dat van aard gas af gaat momenteel verdubbelt, van een paar duizend naar vele duizenden, maar dat we nog niet op het tempo zitten dat nodig is om het doel van 2030 te halen. Dit is een globaal beeld, want landelijk wordt nog niet gemonitord hoeveel woningen al aardgasvrij zijn en hoeveel warmtepompen er geïnstalleerd zijn. Ook is er nog geen overeenstemming over wat we precies verstaan onder isoleren en hoe je dat monitort. Daar zijn we mee bezig. We hebben net een rapport laten opstellen over hoe zo’n monitoring eruit zou moeten zien. Want nu doen alle gemeenten het op hun eigen manier. Het is een Babylonische spraakverwarring, we hebben nog geen uniform taalgebruik. Daar werken we hard aan, er worden diverse handreikingen opgesteld. Als in 2026 de Wgiw er is, dan moet elke gemeente een warmteprogramma vaststellen. Daarbij helpen onze handreiking Warmteprogramma en de ondersteuning die we gaan bieden. In de wet is ook opgenomen hoe gemeenten moeten monitoren. Soms moet je even een pas op de plaats maken om daarna volop door te kunnen. Het is een ontzettend complex gebeuren.”

In Aardgasvrij, een goed idee maar…, een recent verschenen PBL-rapport over de bevindingen van burgers, blijkt dat veel burgers een grotere rol van het Rijk verwachten bij de warmtetransitie.

Van Eijk: “Het is de vraag wat daaronder precies wordt verstaan. Er zijn ook onderzoeksrapporten waarin gemeenten zeggen: laat het Rijk het maar doen, en het Rijk vervolgens naar Europa wijst. Maar gemeenten hebben een heel belangrijke regierol, omdat zij weten wat er hun gebied gebeurt en hun inwoners kennen. Zulke uitspraken hebben alles te maken met de onduidelijkheden die er nog zijn en de vele onderlinge afhankelijkheden. We zijn allemaal nog zoekend, maar dat wordt anders als er straks duidelijke regels zijn en als enkele randvoorwaarden, zoals de betaalbaarheid voor bewoners, zijn verbeterd.”

Warmteprogramma's als basis

Als hulpmiddel voor gemeenten bij het opstellen van de warmteprogramma’s komt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aan het einde van dit jaar met een bijgewerkte ‘Startanalyse aardgasvrije buurten’. Deze analyse geeft informatie over verschillende strategieën om gebouwen zonder aardgas te verwarmen en biedt per buurt inzicht in de kosten van verschillende aardgasvrije alternatieven.

Om te bepalen hoe we van zo’n warmtestrategie tot planvorming en uitvoering komen, zijn de proeftuinen een goede leerschool. In 2018 is gestart met de eerste tranche van 27 proeftuinen. In 2020 kwamen daar 23 nieuwe proeftuinen bij. De derde tranche bestaat uit 16 proeftuinen. Zij krijgen een bijdrage van de Rijksoverheid.

Van Eijk: “In de proeftuinen wordt uitgeprobeerd wat wel werkt en wat niet werkt in de vormgeving van de warmtetransitie. We hebben bijvoorbeeld geleerd dat we voor de warmtetransitie een wortel en een stok nodig hebben om bewoners te betrekken. Maar heel belangrijk is ook het menselijk aspect. Je hebt een paar stevige mensen nodig die zich hard maken om een warmteproject van de grond te krijgen: een heel goede procesregisseur die lange tijd in functie blijft, een wethouder die zich hard maakt en betrokken woningcorporaties en gebouweigenaren.”

De bedrijven hebben ook met de warmtetransitie te maken. Hoe worden zij betrokken?

Van Eijk: “We hebben als NLPW niet direct zelf contact met bedrijven, maar bijvoorbeeld wel met de brancheorganisatie NVDE. Verder hebben we samenwerkingstafels, waaraan ook verschillende bedrijfssectoren aanschuiven. We kunnen vanuit die overleggen weer gemeenten informeren over bijvoorbeeld goede voorbeelden en over de komende regelgeving. Dat is een belangrijk deel van onze werkwijze. We zijn een interbestuurlijk programma om te helpen de opgave te realiseren. En dat gebeurt van twee kanten, namelijk vraaggericht en aanbodgericht. De aanbodgerichte kant bestaat vooral uit informeren over wet- en regelgeving, subsidies en andere financiële regelingen. Als bijvoorbeeld de nationale politiek besluit bepaalde kosten niet langer te financieren, dan hebben wij de taak om gemeenten hierover te informeren en eventuele knelpunten bij de juiste partij te signaleren en adresseren, zodat er een oplossing komt. Via de gesprekken die onze accounthouders voeren met gemeenten, de proeftuinen en de regiocoördinatoren en via de bestuurlijke regionale overleggen krijgen we veel informatie over wat er speelt en knelt in het veld. Dit adresseren we weer aan de samenwerkingstafels.”

Soms lopen zaken anders dan verwacht. Zo stond de warmtebranche klaar voor de hybride warmtepompen. Toen werd de norm over na hoeveel tijd je je cv-installatie moet vernieuwen door de regering losgelaten. De vraag stortte in en zowel de bedrijven die fabrieken voor hybride warmtepompen hadden gebouwd als de installatiesector die monteurs had opgeleid, stonden met lege handen. Ook de isolatiebranche had het moeilijk. Door de Wet natuurbescherming kon men voorlopig niet aan de slag met de isolatieaanpak en moesten eerst nieuwe plannen worden gemaakt, met name over natuur-inclusief isoleren, ter bescherming van vleermuizen.

Van Eijk: “Aan de samenwerkingstafels komen deze punten zeker aan de orde. Het mooie van normering is dat iedereen weet waar die aan toe is. In de warmteprogramma’s kunnen huis- en gebouweigenaren lezen wat de gemeente beschouwt als de voorkeurstechniek voor het warmtealternatief. Wordt in de komende tien jaar een warmtenet aangelegd of is er voldoende netcapaciteit voor de realisatie van een wijk met volledig elektrische warmtepompen? Informeer bewoners, gebouweigenaren en andere betrokken partijen over de meest voor de hand liggende optie. Dit biedt helderheid. Woningcorporaties kunnen hier vervolgens hun renovatieplannen op afstemmen, netbeheerders kunnen prioriteiten stellen bij het versterken van de infrastructuur en bewoners kunnen beter afwegen welke verduurzamingsmaatregelen zij zelf kunnen treffen. Heldere communicatie creëert vertrouwen en voorkomt onnodige kosten, bijvoorbeeld doordat bewoners investeren in een warmtepomp op een plek waar binnen enkele jaren een warmtenet komt.

Dienen de lokale energiecoöperaties voor de NPLW ook als informatiebron?

Van Eijk: “We nodigen ze regelmatig uit als we bijeenkomsten organiseren. Dan delen ze hun goede voorbeelden. We werken vooral samen met de koepel van energiecoöperaties Energie Samen en met de Participatiecoalitie. Wat we merken in de praktijk is dat er problemen kunnen ontstaan over de verantwoordelijkheidsvraag. Wie is verantwoordelijk voor welk deel van het proces? Wat kan de coöperatie en wat de gemeente? Wij kunnen dat niet oplossen, maar we kunnen wel een signaleringsrol oppakken, agenderen wat er speelt en oplossingen voorstellen. We hebben geen macht, maar wel invloed.”

Belangrijke punten in de warmtetransitie zijn de betaalbaarheid en de haalbaarheid.

Van Eijk: “Om het voor iedereen betaalbaar te houden, hebben we warmtenetten nodig. Maar daarbij loop je aan tegen het dilemma van de keuzevrijheid; mensen moeten ook kunnen kiezen voor een eigen warmtepomp. De meeste mensen willen echter dat de overheid iets regelt wat voor hen betaalbaar is. En de warmtepomp is lastig voor mensen met een klein budget. Een warmtenet moet bovendien een zekere dekkingsgraad hebben om betaalbaar te worden. Als er relatief veel warmtepompen aangelegd worden in datzelfde gebied, wordt dat lastiger. Hierover moet dus helderheid worden geboden. Ook daarvoor dienen de warmteprogramma’s van de gemeenten.”

De warmtenetten lijken nog geen daverend succes. Het grootste probleem voor burgers is de angst dat ze hiermee duurder uit zijn dan met gas. Voor ontwikkelaars is het grootste probleem dat ze er geen droog brood mee verdienen doordat warmtenetten (nog) niet in publieke handen zijn.

Van Eijk: “Het warmtenet wordt straks in overheidshanden genomen, omdat warmtebedrijven volgens de Wcw voor 51 procent in publieke handen moeten zijn om reden van betrouwbaarheid en het voorkomen van winstmaximalisatie. De gemeente moet volgens de wet een kavel en het warmtebedrijf aanwijzen.”

Het NPLW heeft een opdracht tot en met 2025, maar de doelen lopen tot en met 2050.

Van Eijk: “De NPLW heeft een opdracht die min of meer oneindig is, maar we hebben financiering tot 2026. Er is een tweede tranche financiering voor ons gereserveerd, maar die moet bij de Voorjaarsnota nog door de Tweede Kamer geaccordeerd worden. We gaan ervan uit dat we minstens tot 2030 blijven bestaan. Ons belangrijkste plan nu is om de gemeenten te helpen zo snel mogelijk een goed warmteprogramma op te stellen, zodat voor alle betrokkenen duidelijk wordt welke duurzame alternatieven in hun gebied de voorkeur hebben.

Maureen van Eijk



Dit is een artikel uit PONT, vakblad energie en duurzaamheid. Wil je het blad gratis thuis ontvangen? Schrijf je hier in.

Artikel delen