Menu

Filter op
content
PONT Klimaat

0

Er is heel wat gebeurd, maar het transitieglas is nog niet vol. Duurzame energie vormt nog steeds maar 12 procent van het energieverbruik en 33 procent van het elektriciteitsverbruik in Nederland.

CBS 2021.

Het huidige Regeerakkoord wil dat onze CO2-vrije energievoorziening in 2050 een feit is. We zijn 50 jaar bezig, nog 28 jaar te gaan. Er staan ons nog heel wat uitdagingen te wachten, zoals alle spelers benadrukken.

(Meer dan) technologie

Allereerst is de opgave dat we nu van windparken en zonnepanelen door moeten groeien naar een totaal duurzaam energiesysteem. Daar zijn we eigenlijk nog maar net mee begonnen. En ook hier geldt, we zagen dat al in het voorgaande hoofdstuk, dat daarvoor meer nodig is dan technologie: ook economische, ruimtelijke en organisatorische innovatie.

Van technologie naar systeem vraagt verschillende ontwikkelingen. Een energiesysteem gebaseerd op variabele wind- en zonne-energie heeft in de eerste plaats opslag nodig. Batterijen kunnen kortstondige variaties opvangen, opslag in de vorm van waterstof of ammoniak zou ook de seizoenfluctuaties kunnen opvangen. Die ontwikkeling staat nu hoog op de agenda, maar ook pas in de kinderschoenen.

Een ander en sterker stroomnet is nodig. Om alle decentrale stroom van wind op zee en van zonneparken te kunnen transporteren, zal het net versterkt en uitgebreid moeten worden. Stroomproductie vindt steeds meer in de regio plaats en met name daar is netversterking nodig. Nu al vormt dat een knelpunt, in verschillende regio’s kunnen nieuwe zonne- of windinstallaties niet meer (snel) aangesloten worden. Er wordt aan gewerkt: Tennet, de landelijke netbeheerder, gaat de komende jaar tien jaar al €13 miljard investeren in het net op land en €9 miljard in het net op zee.

Het nieuwe energiesysteem moet ook betrouwbaar zijn. Ook dat is een urgent punt van aandacht (Turkenburg). Wind en zon zijn variabel maar we willen natuurlijk leveringszekerheid op ieder moment. Dat is nu nog niet goed geregeld. Opslag van energie kan daarbij helpen, evenals een sterkere Europese netkoppeling. Misschien moeten we ook toe naar meer vraagsturing, de was doen als de zon schijnt. Maar er zullen ook voldoende back-up centrales nodig zijn, in ieder geval voorlopig.

Dan speelt er nog de kwestie van ‘elektronen of moleculen’. Duurzame elektriciteit is direct te nutten (als elektronen) of na omzetting in de vorm van waterstof (moleculen). Beide vormen kennen voor- en nadelen. Het stroomnet zit al vol, windstroom op zee direct omzetten in waterstof en dan via bestaande (of nieuwe) gasleidingen transporteren kan het stroomnet ontlasten. Maar de omzetting van stroom in waterstof gaat gepaard met energieverlies, zeker als je er daarna weer stroom van maakt. Volgens de Routekaart Elektrificatie Industrie

TKI Energie en Industrie (2021).

kunnen de meeste industriële processen op beide manieren verlopen. Dus hoe gaat straks het energiesysteem er op dit punt uitzien? Tennet is hard bezig een goed stroomnet op zee aan te leggen, maar er zijn ook gevorderde plannen voor een ‘waterstof-backbone’ door Nederland.

Economisch zal er een oplossing gevonden moeten worden voor de zogenaamde ‘kannibalisatie’ van duurzame energie. Bij veel wind- en zonne-energie dreigt het aanbod groter dan de vraag te worden en daardoor de prijs laag. Wie wil er dan nog investeren in duurzame energie? Want juist dat is nodig, en dus ook een goed verdienmodel. Opslag kan bijdragen aan een oplossing, evenals flexibel back-up vermogen of een sterkere vraagsturing (demand side management). Maar mogelijk is er ook een ander marktmodel nodig (Turkenburg).

Ruimtelijk zal duurzame energie impact hebben. Nu we in de opschalingsfase zijn gekomen wordt het vinden van ruimte voor alle wind- en zonneparken een steeds grotere uitdaging. Zeker in ons kleine, dichtbevolkte land. De inpassing op land gaat nu al gepaard met weerstand, en op zee kennen we nu al een Noordzeeakkoord om windenergie, natuur en visserij op een goede manier de beschikbare ruimte te laten delen. Ruimtelijke integratie en multifunctioneel ruimtegebruik zullen belangrijke innovaties worden. Integreer zonnepanelen in de gebouwde omgeving, benut de ruimte in windparken op zee voor medegebruik, bijvoorbeeld in de vorm van mosselbanken, zeewierteelt, passieve visserij of drijvende zonnepanelen.

Organisatorisch zal er veel veranderen. In de eerste plaats in de energiesector zelf: ontstaat er een capaciteitsmarkt? Komen er specifieke opslagbedrijven? Komt er (weer) een regelmatig Nationaal Elektriciteitsplan dat zorgt voor een goede langetermijnplanning? Komt er een soort Tennet voor het toekomstige waterstofleidingennetwerk?

Niet alleen de energiesector maar alle sectoren zullen anders moeten gaan werken. Industrie en transport zullen verder moeten elektrificeren of waterstof moeten gaan gebruiken. De tuinbouw zal met gesloten kassen moeten gaan werken, die zonne-energieopslag benutten in plaats van aardgas. Huishoudens moeten leren omgaan met warmtepompen en zonnepanelen en mogelijk met meer vraagsturing. Dat vraagt omschakeling, gewenning en tijd.

Bij dit alles moeten we ook voor ogen houden dat energietransitie niet alleen gaat over elektriciteit, een energiesysteem is breder (Schöne). Ook de warmtetransitie vraagt aandacht, de meeste energie gebruiken we in de vorm van warmte. Hoe verduurzamen we die? Gaan we dat ook elektrisch doen met warmtepompen of misschien zelfs met waterstof? Of benutten we geothermie of (toch ook) biogas? Met het warmtegebruik kom je in de ‘haarvaten’ van de samenleving, transitie is daar complex.

Klimaatbeleid, de voornaamste gangmaker van de energietransitie, is nog breder. Daar staat vermindering van de CO2-emissie centraal, dat is meer dan (duurzame) energie. Opties als CO2-opslag (CCS), gekoppeld aan gasgebruik, herbebossing en geo-engineering (CO2 vastleggen met olivijn, lichtreflectie van de aarde verhogen) zijn dan ook relevant.

Tempo maken

Als we inderdaad in 2050 een 100% duurzame energievoorziening willen hebben, dan is een forse schaalsprong nodig en is het ‘alle hens aan dek’. Eerder dit jaar gingen Nederland, Duitsland, Denemarken en België al een samenwerking aan gericht op 150 GW wind op zee in 2050. WindEurope, de Europese bracheorganisatie voor windenergie, voorziet in 2050 zelfs 450 GW wind in alle Europese zeeën. Er staat nu 25 GW. Dat betekent dat we vanaf nu iedere dag drie windturbines op zee moeten plaatsen. Volgens het TKI Urban Energy kunnen we toegroeien naar 200 GWp in 2050,

TKI Urban Energy (2021): Ruimtelijk potentieel van zonnestroom in Nederland.

er is nu in Nederland 14,3 GWp geplaatst. Dat zou betekenen dat vanaf nu iedere dag er zo’n 50 duizend zonnepanelen bij moeten komen. Tempo is dus gewenst; hoe bereiken we dat?

Van verschillende kanten wordt gepleit voor een sterkere industrialisatie. De duurzame-energie-industrie zal moeten gaan werken zoals bijvoorbeeld de auto-industrie dat doet. Standaardisatie maakt snellere serieproductie mogelijk. Innovatieve installatiemethoden en -schepen kunnen helpen. Automatisering, remote control en robotisering bieden mogelijkheden. Mogelijk gaat het ook een consolidatie binnen de duurzame-energiesector betekenen naar minder en grotere bedrijven (Westra, Sinke, Molenaar, Van Zuijlen).

Vakmensen zijn hard nodig. Tempo maken klinkt goed, maar iemand moet het doen, en dat is nu al een knelpunt. Technici die windparken kunnen bouwen of zonneparken weten aan te leggen zijn onvoldoende te vinden. Nu, met de actuele krapte in de arbeidsmarkt, maar ook structureel op langere termijn. Richting 2050 zullen er steeds meer vakmensen nodig zijn. En laat duidelijk zijn: dat kunnen mannen en vrouwen zijn. De duurzame-energiesector is nog steeds geen goede afspiegeling van de samenleving. Kortom, een hele uitdaging voor onderwijs, opleiding, omscholing en training (Deimel, Ohm).

Om tempo te maken is ook een sterke Europese maakindustrie gewenst. De windindustrie in Europa is sterk (nog steeds), maar de productie van zonnepanelen is nagenoeg uit Europa verdwenen, we importeren ze grotendeels uit China. In de zonnesector is een sterk pleidooi om (weer) tot een eigen zonne-industrie in Europa te komen (Sinke, Deimel). Corona heeft ons er met de neus op gedrukt dat globalisering niet alles is. De import van zonnepanelen uit China hapert soms, transport is duur en extra milieubelastend, meerkosten hebben we niet in de hand, arbeidsomstandigheden in China laten deels te wensen over. En met het uitbreken van de Poetin-oorlog staat politieke onafhankelijkheid weer hoog op de agenda. Dus is het tijd voor een eigen Europese maakindustrie, ook op het gebied van Zon-PV. Dat past in de maatschappelijke beweging van globalisering naar meer regionalisering. Tempo heb je dan meer in eigen hand.

Urgentie en draagvlak

Urgentie en draagvlak zijn in de voorgaande 50 jaar al een factor van betekenis geworden, zoals we in het vorige hoofdstuk concludeerden. Dat zal in de komende fase alleen maar belangrijker worden. De energietransitie is nu aangekomen bij de hele samenleving; iedereen heeft of krijgt ermee te maken. En niet iedereen is er blij mee: verandering roept weerstand op. De voorlopers zien graag meer windparken, de volgers zijn bereid ze te accepteren, de achterblijvers voelen weerstand en verzetten zich. Toch zal iedereen mee moeten doen in de transitiefase die ons wacht. Tempo maken kan niet zonder goed draagvlak, daar zijn de spelers het wel over eens.

Gedragsverandering zal belangrijker worden nu de energietransitie meer in de implementatiefase en daarmee in de ‘haarvaten van de samenleving’ komt. Het gaat niet meer alleen om technische veranderingen. Warmtepompen, zonnestroom-omvormers, elektrische auto’s: mensen zullen ermee om moeten leren gaan. En allereerst moeten ze natuurlijk zuinig omgaan met energie en aan energiebesparing doen.

De uitvoering van beleidsplannen en projecten zal daarmee cruciaal worden. Het gaat niet alleen om wat je wilt bereiken maar vooral hoe. ‘Iedereen moet mee kunnen komen in het transitieproces, we hebben een sociaal en rechtvaardig beleid nodig’, stelt Rob Jetten, minister van Klimaat& Energie.

Abel Herzberg lezing, Amsterdam 18 september 2022.

Dat is niet alleen een kwestie van doelen en budget, iedere beleidsaanpak zal breder en meer integraal moeten worden. Goede communicatie en procesparticipatie, ontzorgen waar mogelijk, gedragscodes, (mede-)eigenaarschap en eventueel burgerraden. Bij de warmtetransitie is een goede wijkgerichte aanpak gewenst, waar mogelijk met inschakeling van lokale organisaties. Geen beleidsplan meer zonder aandacht hiervoor. En al die plannen zullen een rechtvaardige lastenverdeling moeten kennen, energiearmoede moet voorkomen worden. Allemaal om consumentenweerstand te voorkomen: transitiebeleid is ook sociaal beleid.

‘De macht van het getal’, daar gaat het ook over bij draagvlak. Hoe meer mensen achter de energietransitie staan, hoe makkelijker het wordt die te realiseren. Daar zullen we voortdurend aan moeten blijven werken. De zwijgende meerderheid, die er toch ook is, moet zich sterker laten horen, die moeten we mobiliseren (Boerée). We zullen steeds meer mensen moeten winnen voor de energietransitie. Misschien hebben we wel een ‘nieuw Groot Verhaal’ nodig, een inspirerende Visie 2050. Een verhaal dat duurzaamheid aanlokkelijk maakt, als iets moderns van de 21e eeuw, weg van de gasprijsstijgingen, op naar een ecologische maar ook comfortabele levensstijl (Van Zuijlen, Moonen). Onze Klimaatminister Rob Jetten beaamt dat: ‘Als overheid moeten we de mensen veel meer vertellen wat we aan het doen zijn, het Grote Verhaal vertellen’.

Urgentie en draagvlak zijn essentieel voor tempo in de energietransitie en zullen constant inspanning blijven vragen, en dat zullen we moeten zien vol te houden. Als een meerderheid de energietransitie daadwerkelijk steunt, zal de politiek die ook omarmen. Nu kent de Tweede Kamer nog zo’n twintig ‘klimaatontkenners’. Als die stemmen zwijgen, zal de energietransitie nog maar een fluitje van een cent zijn. En wie weet, misschien is draagvlak ook gewoon een kwestie van tijd – voor de jongere generatie is duurzame energie al heel normaal (Moonen, Ohm).

Draagvlak-doorzet-dilemma

Tempo is belangrijk. Maar tempo en draagvlak staan op gespannen voet. Tempo vraagt om snelle besluitvorming en realisatie. Maar het zoeken naar draagvlak vraagt zorgvuldige processen en procedures. We willen graag tempo maken met draagvlak, maar dat is laveren tussen die twee polen. Het nu gaande RES-proces is een participatieproces op zoek naar een goed en breed draagvlak, maar neemt wel erg lange tijd. ‘Bestuurders moeten meer doorzetten’, klinkt het dan wel. Dat deed de overheid bijvoorbeeld bij het windpark Drentse Monden, maar voor het lokale draagvlak pakte dat averechts uit. Ziehier het draagvlak-doorzet-dilemma.

Bovendien is er ten aanzien van ‘doorzetten’ sprake van een vicieuze cirkel. Voorstanders van een project roepen: ‘Overheid, doe iets, maak tempo!’. Overheid en bestuurders willen dat misschien wel, maar kijken over hun schouder naar al hun kiezers, voorstanders en tegenstanders. Dat maakt dat ze regelmatig terug zullen deinzen voor ‘doorzetten’. Je zou kunnen stellen dat overheidsbeleid net zo sterk is als het maatschappelijk draagvlak.

Het blijft in onze democratische maatschappij zoeken naar de juiste middenweg tussen tempo en draagvlak. En de kortste weg is vaak niet de snelste weg. Als je te hard doorzet, roep je weerstand op en verlies je juist tempo. Een iets langzamer tempo met draagvlak is dan misschien toch de snelste weg. ‘Hoe democratischer een land, hoe ambitieuzer het beleid’, volgens onze Klimaatminister Rob Jetten.

Abel Herzberg lezing, 2022.

De Europese Unie stelt momenteel in haar recente RepowerEU-plan een overriding public interest principle voor om procedures te verkorten en daarmee tempo te winnen. Het is de vraag of dat wel de goede aanpak is.

Wat is dan een goede aanpak tussen deze ‘scylla en charybdis’ door? Dat zal om te beginnen een heldere en tijdige planvorming zijn, zodat mensen weten wat er gaat gebeuren en waarom. En een goed participatief proces waarin spelregels en besluitvorming helder geregeld zijn. Bij het RES-proces is de uiteindelijke besluitvorming vooraf niet echt helder geregeld, dat had best een tandje strakker gemogen. En bestuurders zijn zeker ook belangrijk: bestuurders die enerzijds goed communicatief zijn, en anderzijds, na een goed participatief proces, uiteindelijk hun rug recht weten te houden en knopen doorhakken als het erop aankomt.


Macht: bouwen en breken

Bij de transitie zal het nieuwe systeem het oude gaan vervangen. Dat vraagt een machtsverschuiving, zoals we in het vorige hoofdstuk al zagen. En dat vraagt ‘bouwen en slopen’, zoals Jan Rotmans het formuleert.

Omarm de chaos, p. 29. Uitgeverij De Geus 2021.

Nu de energietransitie meer ‘mainstream’ aan het worden is, zullen oud en nieuw meer schuren, en zal naast verdere opbouw van de duurzame macht, ook beleid gericht moeten zijn op ‘afbreken’ van de oude fossiele macht. Die mag het tempo van de transitie niet in de weg blijven zitten.

‘Duurzame energie’ heeft al een zekere machtspositie verworven, maar die moet verder opgebouwd en versterkt worden. De Klimaatwet kan krachtiger gemaakt worden. We zullen nog sterkere en gebundelde organisaties moeten maken. De duurzame-energiesector kan intensiever gaan samenwerken met andere maatschappelijke sectoren richting duurzaamheid. De NVDE zou zich kunnen verbreden van ‘Duurzame Energie-’ naar ‘Duurzame Economie-’ organisatie. Het is zelfs denkbaar dat de NVDE als mainstream-partij straks in de SER aanschuift (Bokhoven).

Uitfasering van het oude systeem vraagt nu een transitiebeleid. We hebben ‘creatieve destructie’ nodig, zou je met Schumpeter kunnen zeggen.

Schumpeter J.A.: Capitalism, Socialism and Democracy (1942).

Subsidies op fossiele projecten moeten worden afgebouwd. Stroomtarieven voor klein- en grootverbruikers moeten worden aangepast. Er gaat al geld naar uitfasering van kolencentrales; doe zoiets vaker en verminder zo de pijn van en de weerstand tegen transitie. Faciliteer bedrijven die willen omschakelen naar een duurzame productie. Werk aan een nieuw perspectief voor de visserij op zee, het Noordzeeakkoord is een mooie eerste stap. Is er minder ruimte voor veetelers, begeleid ze om bijvoorbeeld in ‘duurzame energie’ een nieuwe beroepstrots te vinden.

Naast deze wortelen zal soms ook de stok nodig zijn. De rechter is een nieuwe bondgenoot gebleken en zal mogelijk vaker aangesproken moeten worden om oude macht te doorbreken. Verminderen en doorbreken van weerstand, dat vraagt transitiebeleid.

Van kosten naar kwaliteit

Naarmate duurzame energie meer ‘mainstream’ wordt, zal deze meer aan maatschappelijke eisen moeten voldoen, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen en circulariteit. Een goede licence to operate zal voortdurend nodig zijn voor een goed tempo. De ontwikkeling van zon en wind zal dan ook geleidelijk een andere focus moeten krijgen. Zeg maar ‘van laagste kostprijs naar hoogste maatschappelijke kwaliteit’ (Sinke, Molenaar).

Tot nu toe heeft de nadruk gelegen op de laagste kostprijs. Duurzame energie moest eerst maar eens betaalbaar worden en het zonder subsidie kunnen stellen. De eerste Green Deal bij wind op zee ging gepaard met de belofte om 40% kostprijsreductie te realiseren in 2023. Door schaalvergroting en competitie bleek dat te lukken en volgende windparken werden zelfs zonder subsidie getenderd. Bij de recente tender voor het windpark Hollandse Kust West werd zelfs van de ontwikkelaar een financiële bijdrage gevraagd van maximaal 50 miljoen euro. De overheid heeft inmiddels ook een wettelijke mogelijkheid over te gaan tot een veilingsysteem, waarbij de hoogste bieder het windpark mag bouwen. Met de schaalvergroting komen andere eisen aan de orde. Zon- en windproductie moeten circulair worden. Er moet een goed grondstoffenbeleid komen, hoe voorzien we in voldoende materialen die nodig zijn, waar halen we ze vandaan en worden ze wel op een maatschappelijk verantwoorde manier gewonnen?

Bij wind op zee zal de samenwerking met visserij en de natuursector zich moeten intensiveren tot een echt integrale Noordzee-ontwikkeling (zie ook hieronder in het kader). Het TKI-Wind op zee

TKI: Topconsortium Kennis en Innovatie.

nam met het oog op deze ‘maatschappelijke kwaliteit’ al in 2018 het thema ‘Wind op zee en de omgeving’ op in zijn innovatieprogramma. Er is bovendien bij de windturbines niet alleen sprake van een ratrace naar de laagste kosten, maar ook naar groot, groter, grootst. Met het oog op meer kwaliteit wordt er wel voor gepleit om de grootte aan een maximum te binden en niet steeds grotere turbines te willen ontwikkelen. De innovatiebudgetten van de windindustrie zouden dan sterker ingezet kunnen worden op kwaliteitsaspecten als circulariteit e.d. (Molenaar).

Zon-PV moet ook in zijn toepassing een kwalitatieve slag maken. Nu worden zonnepanelen als standaard rechthoekige plakken neergelegd op daken en in het landschap. Maar er kan kwalitatief zoveel meer. Zonnecellen bestaan tegenwoordig ook flexibel en in verschillende vormen en kleuren. Zonneparken kunnen landschappelijk veel beter ingepast worden dan nu gebeurt. Ook daar is een integrale projectontwikkeling gewenst. We moeten volgens Sinke als het ware ‘terug naar de tekentafel’.

Kwaliteit in de tender?
Hoe kun je kwaliteit een plaats geven in een tenderprocedure? Laten we kijken naar het voorbeeld van ‘natuur’ binnen een windpark op zee.

Bij het eerste windpark op zee Borssele werden enkel kwantitatieve technisch-economische beoordelingscriteria gehanteerd. Bij de volgende tender rond Hollandse Kust Zuid was dat ook nog het geval, maar in het Kavelbesluit dat aan een tender voorafgaat werd wel een verplichting ten aanzien van ‘natuurinclusief bouwen’ opgenomen. Die verplichting betreft met name natuur rond de turbinefundering. Daarnaast ontstond een aparte medegebruik-procedure voor projecten in de kavel tussen de windturbines. Daarbij gaat het om projecten natuurversterking of bijvoorbeeld zeewierteelt, passieve visserij of drijvende zonnepanelen. Eerst wordt het windpark ontworpen en gebouwd, vervolgens worden eventuele medegebruiksprojecten ingepast. Een volgende stap richting een integrale ontwikkeling zou een meervoudige tender zijn, waarbij windenergieproductie, natuurversterking en voedselproductie als gelijkwaardige doelen tegelijk aanbesteed, en vervolgens samen ontwikkeld worden. De recente tender rond Hollandse Kust west is wat dat betreft alweer een stap in de goede richting. Kwalitatieve doelen als ‘ecologische innovatie’ en ‘systeemintegratie’ werden hier opgewaardeerd tot echte tendercriteria, je kon er bij de rangschikking punten mee verdienen. Wel was het zo dat ‘ecologische innovatie’ zich moest richten op de turbinefundering en de kabels, niet op het hele kavelgebied. Een meervoudige tender gericht op het hele kavelgebied zou een mooie volgende stap kunnen zijn richting een echt integrale ontwikkeling van de Noordzee.

Meer kwaliteit staat wel algauw op gespannen voet met laagste kostprijs en dat maakt de sector wat terughoudend om er actief aan mee te werken. Een windturbine natuurinclusief bouwen: het kan, maar kost extra. Medegebruik tussen de windturbines op zee, door zeewierteelt, kleinschalige visteelt of drijvende zonnepanelen: het kan, maar zorgt algauw voor extra kosten voor bijvoorbeeld veiligheidsmaatregelen of verzekeringen. En op land, een mooi natuurpark met zonproductie: het kan, maar kost extra. Die extra kosten komen nu op het bord van de wind- of zonnesector, maar de internationale concurrentie (bij wind op zee) is toch vooral op de laagste kostprijs gericht; Nederland moet zich niet uit de markt prijzen.
Dat zouden we anders kunnen regelen. Als we die drie zaken (energie, voedsel, natuur) allen als maatschappelijk doel van belang vinden, dan horen daar ook afzonderlijke geldstromen bij. Dan hoeft het niet zo te zijn dat de windsector voor alle kosten opdraait. Dan kunnen de meerkosten voor het windpark ten gevolge van bijvoorbeeld een zeewierteeltproject tussen de turbines gefinancierd worden uit het aparte zeewierinnovatiebudget. Zo kan ‘hoogste maatschappelijke waarde’ hand in hand gaan met ‘laagste windstroomprijs’.

Kortom, de ontwikkeling van duurzame energie moet een slag maken naar meer maatschappelijke kwaliteit. Regelgeving, procedures en financieringsvormen zullen hierop aangepast moeten worden.

Centraal of decentraal

Hoe zal onze duurzame-energievoorziening eruitzien in 2050? We komen uit een grootschalig, centraal systeem; het nieuwe systeem zal in ieder geval veel decentraler zijn – wind- en zonne-energie kunnen immers overal opgewekt worden. Maar wind- en zonneparken vragen wel ruimte en het is woekeren om die in voldoende mate te vinden in ons dichtbevolkte land. Daarom wordt de meeste windenergie nu geproduceerd in Flevoland, in Friesland en Groningen en in de Kop van Noord-Holland. En daarom verschijnen er nu zonneparken op bijna alle braakliggende of beschikbare stukken land. En ook daarom is de Noordzee opeens een relevant gebied voor duurzame energieproductie geworden.

Maar wordt het nieuwe systeem kleinschalig of toch grootschalig? Duurzame energie kan namelijk beide vormen aannemen. Het windpark Fryslân in het IJsselmeer (382 MW) of het zonnepark bij Biddinghuizen (135 MWp) en zeker de windparken op zee (750 MW) zijn eigenlijk even grootschalig te noemen als een conventionele energiecentrale. Maar duurzame energie kan ook een kleinschalige vorm hebben van een solitaire turbine bij een agrariër of een particulier dak met zonnepanelen. De meeste spelers houden het erop dat er een mix van grootschaligheid en kleinschaligheid zal ontstaan.

Voor de totale energievoorziening zullen er enerzijds grootschalige vormen nodig zijn. Dat is ook niet erg, niet alles hoeft lokaal en kleinschalig. Windparken op zee, een waterstof-backbone door Nederland: dat zijn vormen die efficiënt grootschalig en van bovenaf georganiseerd zullen moeten worden. En we moeten vast ook internationaal denken: windenergie uit de oceaan, zonne-energie uit de Sahara, import van waterstof. Er staat tenslotte geen hek om Nederland.

Anderzijds zullen er ook kleinschaliger vormen ontstaan, een aantal overwegingen pleiten daarvoor:

Ten eerste is er het principe ‘duurzame energie is overal’. Waarom transport over grote afstanden als opwekking ook lokaal kan? Ook met het oog op de schaarse ruimte is dat goed, zoek naar multifunctioneel gebruik. Daken voor zonne-energie, agrarisch land gecombineerd met windmolens (niet voor niets in het Engels ‘windfarming’ genoemd).

Lokale opwekking kan ook bijdragen aan oplossing van het knelpunt van de netcongestie. Als consumenten gebruikmaken van in hun regio opgewekte energie, wordt het landelijke stroomnet minder belast en neemt de netcongestie af. Dat komt de betrouwbaarheid van het totale duurzame-energiesysteem ten goede.

Ten derde, kijk vooral ook naar de realiteit: er gebeurt al veel lokaal, kleinschaligheid is er al. Veel burgers wekken zelf duurzame energie op, er bestaan al meer dan 600 lokale energiecoöperaties. Als draagvlak zo belangrijk is, omarm dan die lokale dynamiek. Dat is belangrijk genoeg om het in het nieuwe energiesysteem een plaats te geven.

Maar er is meer: veel burgers willen niet alleen duurzame energie opwekken, maar ook dat het ‘hun eigen energie’ is, en ze willen het het liefst samen doen. In het begin was de energietransitie duidelijk een maatschappelijke beweging. Weg van de kernenergie, weg van de grote bedrijven met hun grote energiecentrales, we gaan onze eigen schone energie produceren. ‘Geen kernenergie of kolen, neem ‘n molen’, klonk het, geïnspireerd door het boek Small is beautiful (Schumacher 1973). ‘Solar democracy’ wordt nu mogelijk, stelt ‘solar designer’ Marjan van Aubel.

‘Solar futures: how to design a post-fossil world with the sun’ (2022).

De wens was nadrukkelijk: wij willen (samen) eigenaar zijn. Daarom ontstonden in de jaren tachtig al de lokale windcoöperaties. En dat sentiment is er nog steeds. Rond 2010 was er een revival en ontstonden de vele huidige energiecoöperaties, nu verenigd in de grote brancheorganisatie Energie Samen, en gestimuleerd door de HIER Opgewekt campagne die oprichting en professionalisering van (meer) energiecoöperaties ondersteunt. ‘We moeten terug naar de Nuts’, wordt wel bepleit, het vroegere herkenbare lokale of regionale nutsbedrijf (Westra, Boerée). Deltawind, de coöperatie op Goeree Overflakkee, is daar een mooi voorbeeld van: een professioneel duurzaam energiebedrijf, maar coöperatief van opzet en dus door en voor de inwoners (Sweep). Zelfs participatie bij wind op zee parken is onderwerp van discussie. Zou het niet mooi zijn als een burgerconsortium (mede) een windpark op zee zou bouwen om ons ‘Onze Noordzeestroom’ te kunnen leveren?

Inmiddels heeft de overheid gelukkig het nut van deze lokale beweging ingezien en in het energiebeleid een duidelijke plek gegeven. En Energie Samen heeft bewerkstelligd dat eigenaarschap een plaats in het Klimaatakkoord gekregen heeft: ieder nieuw duurzame-energieproject (op land) dient in principe voor 50 procent lokaal eigendom te zijn van burgers en bedrijven.

De strijd uit het begin van de energietransitie tussen de ‘grootschaligen’ en de ‘kleinschaligen’ is er dus nog steeds, ook binnen de duurzame-energiearena. Welke mix zal het duurzame-energiesysteem in 2050 kennen? Ook dat is een grote uitdaging – de tijd zal het leren.