Het Internationaal Gerechtshof heeft op 23 juli 2025 een baanbrekend advies gegeven. De staat Vanuatu, een kleine eilandgroep in Melanesië, had samen met een aantal andere staten het Internationaal Gerechtshof gevraagd advies te geven over twee vragen, namelijk (1) wat de verplichtingen van staten zijn onder het internationaal recht om het klimaatsysteem te beschermen en (2) wat de juridische gevolgen van deze verplichtingen zijn met betrekking tot andere staten en volkeren en individuen die getroffen worden door de nadelige gevolgen van klimaatverandering.
Op 29 maart 2023 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op initiatief van Vanuatu een resolutie aan. De resolutie verzoekt het Internationaal Gerechtshof (IGH) advies te geven over twee vragen:
Wat zijn de verplichtingen van staten onder internationaal recht om het klimaatsysteem te beschermen tegen antropogene uitstoot van broeikasgassen voor staten en huidige en toekomstige generaties?
Wat zijn de juridische gevolgen van deze verplichtingen indien staten door hun handelen en nalaten aanzienlijke schade hebben aangebracht aan het klimaatsysteem, met betrekking tot:
andere staten, en vooral kleine eilandstaten die vanwege hun geografische omstandigheden en ontwikkelingsniveau schade ondervinden of bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering, en
volkeren en individuen van de huidige en toekomstige generatie die worden getroffen door de nadelige gevolgen van klimaatverandering.
Wat zijn de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Het IGH toetst de verplichtingen van staten aan diverse verdragen, waaronder het Handvest van de Verenigde Naties, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering (UNFCCC), het Kyoto-protocol, het Akkoord van Parijs en het VN-Zeerechtverdrag. Op basis hiervan concludeert het IGH dat staten verplicht zijn het klimaatsysteem te beschermen tegen antropogene uitstoot van broeikasgassen.
Daarnaast bevestigt het IGH dat het internationale gewoonterecht, waaronder de norm om grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen, van toepassing is op het klimaatsysteem. Ook oordeelt het IGH dat een schone, gezonde en duurzame omgeving een voorwaarde is voor het kunnen genieten van vele mensenrechten, zoals het recht op leven en het recht tot toegang tot water, voedsel en huisvesting.
Wat zijn de juridische gevolgen?
Het IGH overweegt dat de verplichting om aanzienlijke schade aan het milieu te voorkomen ook geldt voor staten die geen partij (meer) zijn bij één of meer klimaatverdragen. Een staat is niet gelijk aansprakelijk omdat de klimaatdoelen niet worden gehaald, maar wel als de staat nalaat alle redelijke maatregelen te treffen om schade te voorkomen. Een staat die niet de vereiste zorgvuldigheid in acht neemt pleegt een internationale onrechtmatige daad.
De internationale onrechtmatige daad in kwestie is niet de uitstoot van de broeikasgassen op zich, maar de schending van de gewoonterechtelijke verplichting met betrekking tot de bescherming van het klimaatsysteem tegen aanzienlijke schade als gevolg van antropogene uitstoot van broeikasgassen.
Met betrekking tot de uitstoot van particulieren en bedrijven merkt het IGH op dat een staat aansprakelijk kan zijn als de staat niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen door niet de vereiste regelgevende en wetgevende maatregelen te nemen om de hoeveelheid emissies van particulieren onder zijn jurisdictie te beperken.
Elke benadeelde staat kan afzonderlijk een beroep doen op de verantwoordelijkheid van elke staat die een internationale onrechtmatige daad heeft begaan wat heeft geleid tot schade aan het klimaatsysteem. Bij gezamenlijke verantwoordelijkheid kunnen meerdere staten worden aangesproken.
Het IGH hanteert als maatstaf voor causaliteit een voldoende en direct verband tussen de onrechtmatige daad en de vermeende schade is. Eerst moet worden vastgesteld of de schade toerekenbaar is aan antropogene klimaatverandering. Vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre die schade aan één of meerdere staten kan worden toegerekend.
De verplichtingen van staten onder het internationaal gewoonterecht zijn erga omnes partes (jegens eenieder) verplichtingen. Dit betekent dat elke staat de aansprakelijkheid voor erga omnes partes verplichtingen, zoals de verplichtingen inzake de beperking van klimaatverandering, kan inroepen wanneer dergelijke verplichtingen voortvloeien uit het internationaal gewoonterecht. De verplichtingen die voortvloeien uit klimaatverdragen kunnen worden ingeroepen door de verdragspartijen.
Het IGH overweegt dat niet precies te specificeren is wat de verplichtingen van een staat zijn omdat de gevolgen afhankelijk zijn van de aard van de schade en de specifieke schending. Wel oordeelt het IGH dat gedacht kan worden aan de verplichting tot nakoming, de verplichting tot het beëindigen van de onrechtmatige daad en de verplichting tot herstel.
Hoewel het advies van het Internationaal Gerechtshof formeel niet bindend is, wordt daaraan in de praktijk wel degelijk gezag toegekend. Het advies heeft namelijk wel een bepaalde mate van gezag betreft de uitleg van het internationaal recht. Opvallend is dat het IGH heeft geoordeeld dat staten onder het internationaal gewoonterecht verplicht zijn maatregelen te nemen om klimaatverandering tegen te gaan. Staten die zich hebben teruggetrokken uit het Akkoord van Parijs, zoals de Verenigde Staten, zijn niet ontslagen van hun verplichtingen. Het internationaal gewoonterecht fungeert in zekere mate als een vangnet: het legt de zorgplicht van staten ten aanzien van het klimaat vast.
Het advies verduidelijkt dat klimaatverandering niet langer een politieke of maatschappelijke kwestie is, maar ook een internationaal juridisch vraagstuk. Het is wachten tot de eerste benadeelde staat een andere staat aansprakelijk stelt voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van klimaatverandering.