Om de Nederlandse gebouwde omgeving klimaatneutraal te maken, wordt sterk ingezet op isolatie. Het is daarbij belangrijk om een realistisch beeld te hebben; hoeveel energiebesparing levert isolatie op? Uit dit PBL-onderzoek blijkt dat de uitkomsten van verschillende energieverbruiksmodellen, die worden gebruikt om deze besparing te berekenen, sterk uiteenlopen. Het is daarom van groot belang dat beleidsmakers en adviseurs het juiste model voor de juiste toepassing gebruiken.
Hoeveel energiebesparing isolatie precies oplevert is sterk afhankelijk van woningtypes én het gedrag van bewoners. Bewoners hebben erg verschillende gebruiksprofielen (hoe vaak ben je thuis, verwarm je je hele huis, hoe hoog staat de thermostaat, staan de ramen vaak open, etc.). Zo is de energierekening van de 10 procent onzuinigste bewoners grofweg driemaal zo hoog als de rekening van de 10 procent zuinigste bewoners in vergelijkbare huizen. Ook zijn er grote verschillen in de kwaliteit waarmee isolatie wordt aangebracht (zijn er bijvoorbeeld koudebruggen en is het materiaal correct bevestigd?). De potentiële besparing hangt nauw samen met de uitgangssituatie. Een zuinige gebruiker kan minder besparen dan gemiddeld en een onzuinige gebruiker juist meer.
Er bestaat weinig praktijkonderzoek naar de opbrengst van isolatiemaatregelen. In statistieken wordt niet bijgehouden welke isolatiemaatregelen waar en met welke kwaliteit zijn uitgevoerd. En pas sinds kort zijn volledige energieverbruiksgegevens van het CBS onder strenge voorwaarden voor onderzoeksdoeleinden beschikbaar. Mede daarom leunen de schattingen van energiebesparing door isolatie vaak op energieverbruiksmodellen. Methodische keuzes binnen deze modellen hebben grote invloed op het verwachte energiebesparingseffect van woningisolatie. Verschillende modellen zijn ontwikkeld voor verschillende toepassingen. Het is daarom van groot belang om een model niet te gebruiken voor een doel waar het niet voor gemaakt is. Dat klinkt als een open deur, maar is het niet. Dit rapport biedt een theoretisch kader om de belangrijkste verschillen tussen energieverbruiksmodellen te begrijpen.
Er bestaan drie typen modellen. Ten eerste zijn bouwfysische normeringsmodellen (zoals de NTA8800) ontwikkeld om te garanderen dat nieuwbouwwoningen aan de energieprestatie-eisen van het Bouwbesluit voldoen en om energielabels van bestaande woningen te bepalen. Om te voorkomen dat bouwers zich rijk rekenen zijn de honderden technische parameters in het model bewust conservatief (de thermostaat staat relatief hoog en bewoners zijn vaak thuis) ingesteld. Ten tweede zijn er modellen, waarmee beleidsmakers kunnen uitrekenen hoeveel energiebesparing een maatregel op wijkniveau of op nationaal niveau gemiddeld oplevert. Dit zijn vaak ofwel bouwfysische modellen die gemiddelde parameters gebruiken in plaats van conservatieve (onder meer de Warmteprofielengenerator en Hestia) ofwel energiebesparing schatten op basis van statistiek (Referentieverbruik). Ten derde zijn er maatwerkadviesmodellen zoals Verbeterjehuis.nl van voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal, waarmee burgers een besparingsinschatting krijgen. Ook in deze modellen zijn diverse invoerparameters uit bouwfysische modellen aangepast om dicht bij het gemiddelde werkelijke gebruik te komen. Daarnaast kunnen sommige parameters worden aangepast aan de werkelijke situatie van een individuele een bewoner, om ook het individuele verbruik in te kunnen schatten.
Om het gemiddelde effect van isolatie te schatten is het essentieel om te rekenen met een startverbruik dat correspondeert met statistische gemiddelden. Anders kunnen inschattingen voor het effect van isolatiemaatregelen fors hoger uitvallen dan werkelijk mogelijk is. Het gevaar bestaat bijvoorbeeld dat met een normeringsmodel als de NTA8800 de geschatte gemiddelde of individuele besparing hoger uitvalt dan het gemiddelde of individuele verbruik in de eerste plaats was. Normeringsmodellen zijn niet ontwikkeld om een inschatting te geven van individueel of gemiddeld verbruik en zouden daar dus ook nooit voor gebruikt moeten worden.
Het gebruik van een bouwfysisch normeringsmodel om de energiebesparing door isolatie in bestaande woningen (zowel gemiddeld als individueel) te berekenen zorgt voor overschatting. Dit blijkt ook uit een vergelijking met virtuele testwoningen. Bij slechtere energielabels is de geschatte besparing met een normeringsmodel tot een factor drie hoger dan met een methode die gecorrigeerd is voor bestaande statistieken. Een handzaam overzicht van welk model geschikt is voor welke toepassing is te vinden in de fit-for-purposetabel op deze pagina.
In dit onderzoek ligt de focus op het energiebesparende effect van isolatiemaatregelen, maar isolatie heeft ook andere voordelen. Zo verbetert isolatie het comfort van bewoners. Ook de gezondheid van bewoners (met name bij isolatie van woningen met slechte energielabels) is erbij gebaat en geluidsoverlast vermindert, zoals recent door CPB, SCP en PBL benoemd in Bredewelvaartsanalyse van woningisolatie - Een beschouwing van het Nationaal Isolatieprogramma.
Om betere inschattingen te kunnen maken van de energiebesparing door isolatie is meer empirisch onderzoek nodig. Daarmee wordt verzekerd dat de resultaten van energieverbruiksmodellen voor gemiddeld en individueel verbruik (en daarmee de maatschappelijke verwachtingen rond energiebesparing) robuust en realistisch zijn. Dit is belangrijk om te voorkomen dat de broeikasgasemissiereductie door isolatie wordt overschat.