Bij duurzaamheid denken we vaak aan innovatie: nieuwe technologieën, minder schadelijke gewasbeschermingsmiddelen en duurzame energiebronnen. Maar volgens onderzoeker Nina de Roo van Wageningen Social & Economic Research (WSER) is dat maar de helft van het verhaal. Om echt toekomstbestendig te worden, moet Nederland niet alleen nieuwe duurzame oplossingen ontwikkelen, maar ook nadenken over het uitfaseren van oude praktijken. En juist daar schort het nog vaak aan.
Een verkenning, geschreven door Nina de Roo, Rianne van Zandbrink (Animal Production Systems Group) en Else Giesbers (WSER) voor WOT Natuur en Milieu, benadrukt dat er in wetenschap en beleid een sterke focus ligt op innovatie. Er wordt veel aandacht besteed aan pilots, technologische vernieuwing en nieuwe regelgeving. Maar de afbouw (het uitfaseren) van onwenselijke praktijken krijgt veel minder aandacht. Dat is een probleem, want zonder afbouw blijven schadelijke systemen bestaan, zelfs als er duurzame alternatieven beschikbaar zijn.
De Roo noemt dit de ‘innovatie-bias’: “Vooruitgang wordt vaak gekoppeld aan het ontwikkelen van iets nieuws, terwijl het uitfaseren van schadelijke technologieën of industrieën net zo belangrijk is. Denk aan het langzaam uitbannen van fossiele brandstoffen, het tegengaan van plasticvervuiling en het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw.”
Uit de verkenning blijkt dat afbouwprocessen complex en vaak controversieel zijn. Er zijn verschillende strategieën mogelijk, variërend van het simpelweg vervangen van een schadelijke technologie tot een volledige herstructurering van een sector. Dit laatste, systeemverandering genoemd, is het meest ingrijpend en vereist bewuste sturing vanuit de overheid en andere betrokkenen.
Daarnaast is rechtvaardigheid een belangrijk aandachtspunt. Wanneer een (deel)sector of praktijk wordt uitgefaseerd, brengt dat verlies met zich mee: van werkgelegenheid, inkomen en soms zelfs identiteit. Denk aan de sluiting van de Limburgse kolenmijnen, het saneren in de visserij, of het terugdringen van chemische gewasbescherming. “Kwetsbare groepen kunnen onevenredig hard getroffen worden. Bij omschakeling is het van belang dat professionals erkennen voor wat zij voor ons land gedaan hebben, en hen respectvol te ondersteunen bij de omschakeling,” aldus De Roo.
Ook stellen de onderzoekers dat er te weinig ruimte en aandacht is voor emoties in afbouwtrajecten. Dat zie je bijvoorbeeld bij Gronings gas. Lange tijd heeft de nationale overheid weinig oog voor emotionele en psychische schade, zoals de angst en onzekerheid die de aardbevingen oproepen bij Groningers. Er is veel frustratie over het gebrek aan erkenning van deze schade vanuit de overheid. Pas tijdens de parlementaire enquête kwamen deze aspecten expliciet naar boven en werden ze serieus genomen.
Om inzicht te geven in hoe afbouw in Nederland werkt, analyseerden de onderzoekers vier recente voorbeelden:
De analyse van deze cases leiden tot belangrijke inzichten. Zo blijkt dat overheden vaak traag handelen bij afbouw, waardoor de oude situatie langer blijft bestaan dan nodig. “Dat is begrijpelijk, gezien de verantwoordelijkheid van de overheid voor het bieden van stabiliteit,” zegt De Roo.
Daarnaast is weerstand vanuit gevestigde belangen groot, en speelt publieke opinie een cruciale rol in hoe snel een uitfasering wordt geaccepteerd. Transitiepijn (de emotionele, culturele, of financiële pijn die kan komen kijken bij transities) is veelal collectief, en niet individueel.
Een succesvolle afbouwstrategie vraagt om een mix van beleidsinstrumenten. Het rapport onderscheidt vier rollen die verschillende actoren kunnen innemen:
De overheid speelt vaak een dubbele rol: enerzijds staat ze voor stabiliteit en houdt ze daarmee de gevestigde situatie in stand, anderzijds moet ze richting geven aan verandering. De verkenning concludeert dat overheden – vooral in de eerste fase – meer ruimte kunnen geven aan alternatieve stemmen die niet door het huidige systeem vertegenwoordigd worden (zowel in onderzoek, als in probleemanalyses, als in het verbeelden van mogelijke toekomstvisies).
Deze verkenning maakt duidelijk dat duurzaamheidsbeleid niet alleen draait om het stimuleren van innovatie, maar ook om het durven beëindigen van schadelijke gewoonten. Het afbouwen van vervuilende, dieronvriendelijke of risicovolle industrieën is geen eenvoudige taak, maar wel een noodzakelijke. Alleen zo kan Nederland echt een toekomstbestendige samenleving worden.