Een bijmengplicht in ons voedsel stimuleert de vraag naar duurzaam geproduceerde grondstoffen. Dit maakt verduurzaming aantrekkelijker voor boeren, omdat de prijs van deze producten stijgt. De overheid kan zo zonder subsidies een effectieve bijdrage leveren aan een schonere landbouw en aan een beter verdienmodel. Boeren kunnen nu het best snel kiezen uit drie opties: stoppen, plattelandsondernemer worden of doorgroeien naar industriële landbouw.
Krijn Poppe, beeld: Ellen Meinen
Gevraagd naar zijn toekomstbeeld van de Nederlandse landbouw en voedselproductie in 2040 glimlacht Krijn Poppe. “Wij economen houden niet zo van voorspellen, we kijken liever wat er gebeurt en proberen daar wetmatigheden in te ontdekken.” Dat ‘kijken naar de landbouw’ doet Poppe al zijn hele leven. Opgegroeid tussen de boeren in Flevoland ging hij na zijn studie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam aan de slag bij wat toen het Landbouw Economisch Instituut (LEI) heette. Toen hij daar enkele jaren geleden met pensioen ging, was die naam gewijzigd in Wageningen Economic Research en was Poppes rugzak meer dan gevuld met kennis over de agrarische economie. Sindsdien is hij nog actief als lid van de Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur, als bestuurslid van SKAL, de toezichthouder op de biologische productie; hij is ook mede-eigenaar van een (gangbaar) akkerbouwbedrijf in Zeeland.
Poppe signaleert dat er allerlei keurmerken zijn in de wereld van landbouw en voedsel. “Het ene keurmerk gaat over natuurinclusief, het andere over minder uitstoot van CO2 of een andere schadelijke stof, weer een ander keurmerk richt zich op dierenwelzijn of lokale afzet of een betere beloning voor de boer. We hebben een woud aan labels gemaakt, waarbij de consument door de bomen het bos niet meer ziet”, schetst Poppe de situatie. Elk keurmerk bestrijkt slechts een klein stukje van de markt, het zijn allemaal zogenoemde ‘niches’.
“Op zichzelf is daar niet zoveel mis mee. De producten zijn wat duurder, maar ook omdat ze niet op de zware onderwerpen zoals stikstof of waterpeil in de veenweide sturen, dragen ze onvoldoende bij aan de ontwikkeling naar verduurzaming.”
Dat kan wel met een bijmengplicht op basis van de doelen die de overheid heeft geformuleerd in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Dit programma is de basis voor de gebiedsgerichte aanpak, die vandaag vooral in de belangstelling staat als onderdeel van de stikstof-discussie. “Maar in het NLPG staan alle doelen voor water, natuur en klimaat; die worden per gebied ingevuld en zijn voorzien van een tijdlijn”, legt Poppe uit. De overheid kan volgens hem boeren die nu al voldoen aan de eisen voor 2035 een “schone boer” certificaat geven. Voor hun producten geldt dan de bijmengplicht. “Verwerkers en retail moeten hieraan voldoen, dus de vraag naar deze producten neemt toe en dat zorgt voor een betere prijs voor de boeren.”
Zo’n bijmengplicht is niet nieuw. Hij bestaat al in de brandstofsector, waar sinds 2007 een bepaald percentage biobrandstoffen moet worden toegevoegd aan benzine en diesel. “Ook in de agrarische sector is het eerder toegepast. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw hadden we de mengplicht voor inlandse tarwe. Bakkers waren verplicht om een minimum-hoeveelheid Nederlandse tarwe in hun brood te bakken. Zo ondersteunde de overheid destijds de tarweteelt in eigen land”, legt Poppe uit.
Een algemeen “schone-boer-certificaat” met bijmengplicht heeft meerdere voordelen:
Verdienmodel voor de boer: de vraag naar duurzame grondstoffen voor voedsel neemt toe, wat tot een hogere prijs leidt;
Prikkel voor industrie en retail: de bijmengplicht verhoogt de kostprijs van voedsel, zodat er meer aandacht komt voor afzet naar hoogwaardige markten en de inkomsten daarvan gaan naar de duurzame boeren;
Minder ruimte voor greenwashing: vage claims zoals ‘natuurlijker’, ‘duurzamer’ of ‘authentiek’ worden minder geloofwaardig en de huidige keurmerken houden ook rekening met de zware onderwerpen als stikstof en waterpeil;
Efficiënt overheidsbeleid: er zijn geen extra kosten nodig voor allerlei subsidies nadat de eerste en grootste stappen zijn gemaakt met de 24 miljard uit het NPLG.
Duidelijkheid voor de consument: de basiskwaliteit wordt duurzamer, los van wel of geen keurmerk. Consumenten die daarnaast een bepaald thema – zoals dierwelzijn of weidevogels – willen steunen, kunnen dat nog steeds doen door producten met het specifieke keurmerk te kopen.
Het idee van de bijmengplicht dat Poppe samen met Europese collega’s ontwikkelde, leidde in de Tweede Kamer afgelopen jaar tot een aangenomen motie die de regering vraagt om het principe nader te onderzoeken. “Het is te hopen dat dit snel wordt opgepakt, want als de bijmengplicht er eenmaal is, hebben we ook een goed middel om te sturen op meer duurzaamheid, bijvoorbeeld door het percentage verplichte bijmenging te verhogen zodra daar ruimte voor is”, hoopt Poppe.
Zijn voorstel past in de filosofie van de EU, waarbij de verduurzaming wordt ‘afgedwongen’ door een combinatie van overheidsbeleid en marktwerking.
“Kijk maar naar het CSR-beleid van de unie. Daarvoor is nu een richtlijn vastgesteld die bepaalt dat de 50.000 grootste ondernemingen in de EU jaarlijks moeten rapporteren over welke grondstoffen ze waar inkopen en hoe duurzaam die zijn. Dat geldt dus ook voor de supermarkten en de voedselindustrie, die moeten aantonen dat ze verantwoord inkopen. Dat gaat van boeren tot Oeigoeren.”
Bijmengplicht of niet, de boeren in Nederland staan voor een belangrijke keuze: stoppen of schoner produceren. Bij ‘schoner’ zijn er twee smaken, verwacht Poppe: extensiever of industriëler. Hij verwacht sowieso een versnelling in de afname van het aantal landbouwbedrijven. “Er zijn heel veel boeren zonder opvolger, de milieu-eisen worden alleen maar strenger en er zijn meer dan voldoende banen buiten de landbouw beschikbaar”, somt hij de factoren op die de structuurontwikkeling bepalen. “We hebben in feite weer een kleine-boeren-vraagstuk. Net als in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, alleen zijn de kleine boeren van nu veel groter dan die van zeventig jaar geleden.” Om dit te illustreren, maakt Poppe de volgende rekensom: het areaal landbouwgrond neemt tot 2040 met ongeveer 200.000 hectare af, onder andere door extra woningbouw. “Daarbij moeten we ook rekening houden met meer immigratie vanwege onze overspannen arbeidsmarkt. Ik heb de indruk dat velen dit nog onderschatten.” Tegenover de areaal-daling staat in dezelfde periode een sterke stijging van de benodigde oppervlakte voor een levensvatbaar boerenbedrijf. “Ik ga uit van 250 hectare als gemiddelde voor een akkerbouw- of melkveebedrijf dat in 2040 voldoende mogelijkheden heeft om duurzaam een boterham te verdienen. Dat betekent dat er bij 1,5 miljoen hectare landbouwgrond ruimte is voor 5.000 grondgebonden agrarische bedrijven. Tel daar intensieve veeteelt en glastuinbouw bij op, dan hou je in 2040 nog ongeveer 10.000 bedrijven over. Nu zijn dat er nog 50.000, dus de daling zal de komende decennia veel sneller gaan dan tot nu toe.”
Voor de ‘blijvers’ ziet Poppe twee mogelijke ontwikkelingsrichtingen:
Industrieel: doorgaan op de weg van verdere schaalvergroting en intensivering. “Dan moet je dus dure grond bijkopen en je moet laten zien dat je schoon boert. Dat betekent veel extra investeringen in allerlei innovatieve technieken om emissies te beperken. Kortom: geen gemakkelijke weg, maar binnen strikte regels moet je dit volgens mij aan de markt overlaten.”
Plattelandsondernemer worden: “Je kunt de agrarische tak van je bedrijf extensiever maken om te voldoen aan de eisen voor verduurzaming. Het verdienvermogen kan op peil blijven door de kosten van inputs te verlagen en door andere activiteiten aan je bedrijf toe te voegen, zoals natuurbeheer, energieproductie, kinderopvang, een zorgboerderij, lokale afzet, enzovoort. Zo kun je soms ontsnappen aan de race naar die 250 ha. Dit zie je in de praktijk al groeien en ik denk dat het voor steeds meer boerengezinnen een perspectief kan bieden.”
Gevraagd naar de rol die de diverse betrokken partijen moeten spelen in deze ontwikkeling, geeft Krijn Poppe eerst de Nederlandse boeren een goede raad: “Verzet je niet tegen wat maatschappelijk onontkoombaar en economisch logisch is. Bedenk goed wat je kunt en wat je wilt. Doe dat nu, want de overheid heeft nu de middelen om je te ondersteunen, of je nu wilt stoppen, doorgroeien of plattelandsondernemer wilt worden. Ik vermoed dat het snel voorbij is met ruimhartige financiële compensatie door de overheid. Met de oplopende rente zullen de tekorten van de overheid snel oplopen en komen we weer in een periode van bezuinigen terecht.”
En de andere betrokkenen, wat kunnen die volgens Poppe doen?
Overheden: Visie opstellen over hoe de doelen worden bereikt die zijn vastgelegd in de Kaderrichtlijn water, de Klimaatwet en de Habitatrichtlijn. “Welke landbouw past binnen die kaders en langs welke weg komen we daar?”
Agro-industrie: Capaciteit afbouwen bij dalende productie in de landbouw, producten en diensten ontwikkelen om boeren te helpen met verduurzaming, zoals het opzoeken van de hoogste segmenten in de markt. En verder internationaliseren. “Er komen minder boeren die passen in het traditionele verdienmodel van deze ondernemingen.”
Retail: Inspelen op zich ontwikkelende consumentenvoorkeuren, bijvoorbeeld met reclame voor biologisch of vegetarisch en het vermelden van de CO2-uitstoot van de boodschappen op de kassabon. “Ze hebben Nederland destijds ook aan de sherry gekregen, dus ze kunnen best wat.”
Banken: Duurzaamheid als uitgangspunt in plaats van als een van de vele zaken die moeten worden gemanaged. “En voor de Rabobank: hou je boerenhart op peil.”
Consumenten: Minder vlees en meer plantaardig eten. “In de jaren zeventig aten we 60% plantaardig en 40% vlees. Nu is dat andersom en kampen velen met overgewicht. Sommige dingen waren vroeger beter.”
volgens Krijn Poppe
Nederlander eet minder vlees en meer plantaardig
Alle voedsel bevat een groter aandeel duurzaam geproduceerde grondstoffen
Meer duurzame landbouw en minder ‘greenwashing’ door bijmengplicht
Aantal boerenbedrijven is met ongeveer driekwart gedaald t.o.v. 2023
Scherpere tweedeling plattelandsondernemer vs. agro-industrieel
Agro-ketens richten zich meer op hoogwaardig kwaliteitsvoedsel
Einde aan overheidssteun voor bedrijfsbeëindiging en omschakeling
Groter aandeel duurzame productie en neventakken in boeren-inkomen
Herstructurering landbouw en platteland grotendeels afgerond
Dit artikel is onderdeel van de reeks ‘Woordvoerders van de Toekomst’, die we met MaatschapWij en Jeen Akkerman maken en die mede mogelijk is gemaakt door het programma Duurzaam Door. Samen zetten we de visionairs die vooruit kijken én die nu al werken aan een gezonder voedsel- en landbouwsysteem in de spotlights.