De onduidelijkheid rondom de salderingsregeling heeft lange tijd een verlammend effect gehad op de Nederlandse energiemarkt. Aan die onduidelijkheid is deze maand een eind gekomen doordat de Eerste Kamer tegen het voorstel heeft gestemd om de salderingswet af te bouwen. Salderen blijft dus nog een tijdje. Nederland is hiermee, vergeleken met andere Europese landen, een uitzondering. Daarom is het goed om eens te kijken naar onze buurlanden. Zijn wij wel zo vooruitstrevend als het gaat om duurzame energie? En wat kunnen we van hen leren?
Eerst een klein beetje context. Uit onderzoek van Deloitte blijkt dat 1 op de 3 Nederlandse huishoudens gebruikmaakt van duurzame energie. Hiervan heeft 25 procent van de Nederlandse huishoudens zonnepanelen en maar een kleine 5 procent heeft geïnvesteerd in een warmtepomp. Als we deze feiten vergelijken met andere Europese landen, kunnen we nog een flinke inhaalslag maken wat betreft verduurzamingstechnologieën, zoals de warmtepomp, thuisbatterijen en elektrische auto’s. Zo heeft 70 procent van de Noorse huishoudens een warmtepomp, in Zweden 50 procent, Zwitserland 21 procent en Frankrijk 12 procent. Maar waarom is dat? Gekeken naar waarom bepaalde Europese landen voorloper zijn, blijkt dat stimuleringsmaatregelen, waaronder subsidies en vrijstellingen en beperkende maatregelen, zoals belastingen, in elk land een beslissende rol spelen. De Nederlandse salderingsregel is hier een klassiek voorbeeld van.
Binnen de salderingsregeling zoals deze nu is opgebouwd zijn er zeker componenten die nuttig en effectief zijn. Maar we kunnen nog veel leren van de landen om ons heen. Immers, de regelingen die nu voor Nederlandse consumenten gelden, zijn voor onze regering niet werkbaar op de langere termijn. Belangrijke criteria die promotiemaatregelen, zoals onze salderingsregeling, doen laten slagen, zijn de mate van stimulans, marktcreatie en eenvoud. Immers, de regelingen moeten een vraag opwekken die zonder deze maatregelen niet bestaat. Daarnaast zouden de maatregelen moeten bijdragen aan de creatie van een markt voor deze duurzame technologieën, waardoor er op de langere termijn vanuit de overheid weinig regie nodig is. Tot slot mag de mate van bureaucratie, automatisering en de snelheid van de aanvraag niet uit balans zijn. Als we alle voor- en nadelen van de Europese stimulatiemaatregelen naast elkaar leggen en samenvoegen komt er zeer waarschijnlijk een stimulatieprogramma uit met een duidelijk investeringscomponent en een prestatiecomponent. De investeringscomponent is bedoeld om startkosten te verminderen, zoals bijvoorbeeld een subsidie om benodigde hardware (zonnepanelen, warmtepompen) aan te schaffen. Daarna helpt een prestatiecomponent – consumenten worden beloond voor het behalen van bijvoorbeeld besparingsprestaties – om duurzaamheidsdoelen ook op de langere termijn te halen en betaalbaar te houden.
Gelukkig doen we het als klein landje óók goed als het gaat om duurzame energie. Nederland is in Europa leidend als het gaat om de hoeveelheid zonnepanelen en opgewekte energie per inwoner. Maar wat onze prestaties ook zijn, méér kan altijd. Zo zijn bijvoorbeeld thuisbatterijen essentieel voor het nog verder verduurzamen van het energiesysteem. In de landen om ons heen zie je al veel meer van die batterijen in huishoudens, maar hier nog niet vanwege de unieke salderingsregeling. Maar hoe we het in de toekomst ook gaan (her)organiseren, ik denk dat overheden er altijd voor zouden moeten zorgen dat duurzaamheid de aantrekkelijkste optie is. En gelukkig hoeft het wiel daarvoor niet een tweede keer uitgevonden te worden.