Bijna alle aanbestedende diensten streven tegenwoordig verschillende milieudoelstellingen na. Een veel voorkomende doelstelling is het beperken van de CO2-uitstoot. De Gids Proportionaliteit 2022 gebiedt aanbestedende diensten duurzaamheidscriteria af te stemmen op hetgeen de relevante markt kan bieden. Ook moeten de criteria in redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de opdracht. Ondanks deze beperkingen heeft een aanbestedende dienst een grote mate van vrijheid in het bepalen van de eisen die gelden voor zijn opdrachten. Aanbestedende diensten hebben vaak ook een duurzaamheidsbeleid. De vraag rijst welke betekenis marktpartijen kunnen toekennen aan dit duurzaamheidsbeleid in relatie tot de eisen die aanbestedende diensten aan hun opdrachten stellen.
Dat een aanbestedende dienst een grote mate van vrijheid heeft bij het bepalen van de eisen aan een opdracht, is terug te zien in de jurisprudentie. Begin dit jaar oordeelde de rechtbank Den Haag dat het de gemeente Den Haag vrijstond te bepalen dat bij de uitvoering van de opdracht doelgroepenvervoer gebruik moest worden gemaakt van batterij-elektrische voertuigen, waarmee waterstofvoertuigen werden uitgesloten. In hoger beroep is het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het desbetreffende geschil was aangespannen door een exploitant van een waterstofpompstation. Deze exploitant had zelf geen inschrijving gedaan. Het hof oordeelde dat de door de exploitant ingeroepen aanbestedingsrechtelijke regels niet rechtstreeks van toepassing zijn op het geschil. In beginsel kunnen namelijk de bepalingen van de Aanbestedingswet 2012 alleen rechtstreekst worden ingeroepen door (potentiële) gegadigden en inschrijvers. Wel zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. In dat verband beriep de exploitant zich veelvuldig op verscheidene duurzaamheidsambities waaraan de gemeente Den Haag zich door middel van haar duurzaamheidsbeleid heeft gecommitteerd. Ook verwees zij naar het criterium GC3 van de Milieucriteria Transportdiensten PIANOo, waarin staat dat een hogere waardering wordt toegekend naarmate een groter deel van de voor de uitvoering van de opdracht in te zetten voertuigen is ontworpen voor aandrijving door alternatieve brandstofsoorten en/of voor elektrische aandrijving. Desalniettemin oordeelde het hof dat de gemeente een grote mate van vrijheid behoudt in het bepalen van de aard van en de eisen aan een opdracht: het hof oordeelde dat het de gemeente vrij stond enkel batterij-elektrische voertuigen te accepteren en waterstofvoertuigen niet.
Het blijft dus aan de aanbestedende dienst om te bepalen hoe hij zijn duurzaamheidsbeleid concreet vertaalt naar eisen en gunningscriteria bij het in de markt zetten van een opdracht. Marktpartijen zullen ermee moeten leren leven dat deze vrijheid het lastig kan maken om de bedrijfsvoering af te stemmen op het duurzaamheidsbeleid van de aanbestedende dienst.
1 Vzr. Rb. Den Haag 12 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:133.
2 Gerechtshof Den Haag 26 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:690.