In de zoektocht naar innovatieve, circulaire oplossingen, lopen partijen vaak tegen wet- en regelgeving aan. Toch biedt juist die wet- en regelgeving ook tal van kansen. Dat blijkt uit het onderzoek dat AT Osborne uitvoerde in opdracht Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Centraal in dit onderzoek staat de gelijkwaardigheidsbepaling uit het Bouwbesluit. Wat houdt deze bepaling in? En hoe zet je deze in om daadwerkelijk secundaire materialen hoogwaardig te hergebruiken?
Alle bouwwerken – en daarmee ook veel van de materialen die we daarin toepassen– voldoen in beginsel aan de vigerende bouwvoorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit bevat bouwvoorschriften over veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.
Deze vijf pijlers zijn uitgewerkt in zowel doelvoorschriften (functionele eisen) als middelvoorschriften (prestatie-eisen) voor bouwwerken. Deze voorschriften zijn gebaseerd op nieuwe materialen, producten en installaties.
Bij secundaire materialen, hernieuwbare grondstoffen en innovatieve producten is het niet (altijd even) eenvoudig aan te tonen dat aan de vigerende voorschrift wordt voldaan. De gelijkwaardigheidsbepaling biedt hiervoor een oplossing.
Deze bepaling geeft particulieren en bedrijven ruimte om af te wijken van de middelvoorschriften (prestatie-eisen). Dit kan door een gelijkwaardige oplossing aan te dragen, die aantoonbaar voldoet aan de doelvoorschriften (functionele eisen).
RVO wil meer inzicht bieden aan gemeenten en andere partijen die met deze bepaling te maken krijgen. Daarom vroeg RVO, namens het Transitieteam Circulaire Bouweconomie, AT Osborne om onderzoek te doen naar de toepassing, de kansen en uitdagingen van de gelijkwaardigheidsbepaling in de praktijk. En om een eerste verkenning uit voeren naar de potentie van een (nog op te richten) instituut, dat kwaliteits- en gelijkwaardigheidsverklaringen kan afgeven voor secundaire materialen.
In ons rapport schetsen we het juridisch kader van de gelijkwaardigheidsbepaling en brengen we de kansen en uitdagingen rond hergebruik van materialen in kaart. Ook gaan we in op de potentie van een instituut, dat kwaliteits- en gelijkwaardigheidsverklaringen uitgeeft.
Kortgezegd brengt de gelijkwaardigheidsbepaling met zich mee dat particulieren en bedrijven kunnen afwijken van de middelvoorschriften uit het Bouwbesluit (prestatie-eisen), als zij met een gelijkwaardige oplossing komen die wel voldoet aan de doelvoorschriften (functionele eisen).
Hierbij is het van belang dat met de aangedragen oplossing ’ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de in die hoofdstukken gestelde voorschriften’ (zie artikel 1.3 Bouwbesluit).
Een (geslaagd) beroep op de gelijkwaardigheidsbepaling maakt het mogelijk om af te wijken van de bouwvoorschriften. Het is aan de initiatiefnemer om aan te tonen dat de voorgestelde oplossing gelijkwaardig is aan de voorgeschreven oplossing. De gemeente is als bevoegd gezag degene die toetst of daadwerkelijk sprake is van gelijkwaardigheid.
Onderstaand schema geeft weer welke stappen je moet doorlopen bij een beroep op de gelijkwaardigheidsbepaling.
Stroomschema gelijkwaardigheidsbepaling
De gelijkwaardigheidsbepaling biedt initiatiefnemers de mogelijkheid om nieuwe oplossingen aan te dragen en toe te passen waar de wet nog niet in voorziet.
Dit maakt dat de gelijkwaardigheidsbepaling ook mogelijkheden biedt voor het toepassen van hernieuwbare materialen en het hoogwaardig hergebruik van secundaire materialen. Toch blijkt dat deze bepaling hiervoor in de praktijk nog weinig wordt gebruikt.
Allereerst heeft dit te maken met de beschikbaarheid van secundaire materialen en installaties. Materialen die bij sloop, herstel of verbouw vrijkomen, worden vaak niet geïnventariseerd en gedocumenteerd.
Daardoor kan een initiatiefnemer in zijn gebouwontwerp geen rekening houden met secundaire materialen, en komt het vaak niet eens tot een beroep op de gelijkwaardigheidsbepaling.
Daarom is het van belang tijdig (lees: minimaal een halfjaar voor aanvang van de sloop) de te oogsten secundaire materialen in kaart te brengen. Zodra de materialen beschikbaar zijn, is het van belang om de kwaliteit ervan te bepalen.
Uit ons onderzoek volgt dat de beperkte toepassing van de gelijkwaardigheidsbepaling in de praktijk deels te wijten is aan een gebrek aan technische — en juridische kennis bij initiatiefnemers en gemeenten. Enerzijds zien we dat initiatiefnemers het lastig vinden om de gelijkwaardigheid aan te tonen. En gemeenten vinden het lastig om de gelijkwaardigheid ervan te beoordelen. Dit, terwijl er op technisch vlak al veel mogelijkheden zijn om de kwaliteit en prestaties van secundaire bouwmaterialen te bepalen.
Veel constructeurs en ingenieursbureaus beschikken over de nodige kennis en methodes om de kwaliteit en prestaties van een (secundair) bouwmateriaal grondig te testen. Een rekenkundig, robuust onderbouwd rapport kan de zorgen van het bevoegd gezag wegnemen. Dit betekent dat initiatiefnemers een expert kunnen inschakelen om aan te tonen dat het secundaire materiaal als alternatieve oplossing gelijkwaardig is aan de voorgeschreven oplossing. Het bevoegd gezag kan – indien nodig- een expert inhuren om de gelijkwaardigheid van deze alternatieve oplossing te laten beoordelen.
Van belang is dat initiatiefnemers alle vrijheid krijgen om de gelijkwaardigheid aan te tonen. Als handvat kan bij zowel het aantonen als de beoordeling van gelijkwaardigheid wel gekeken worden naar de risico’s in kwestie, de wettelijke regels die van toepassing zijn en de achtergronden en doelen van deze wettelijke regels en naar het publiekrechtelijk te handhaven kwaliteitsniveau dat van toepassing is.
Belangen van afdelingen binnen gemeenten lopen vaak uiteen. Ondanks hoge circulaire ambities van beleidsmakers lopen concrete projectaanvragen bijvoorbeeld vast bij vergunningverlening. Dit komt door onzekerheid over de kwaliteit van het secundaire materiaal.
Om de daaraan gekoppelde risico’s op schade te voorkomen, wordt vaak teruggevallen op CE-markeringen en NEN-normeringen, waarmee ook wordt voldaan aan de bouwvoorschriften. Dat kan onnodig ten koste gaan van het hoogwaardig hergebruik van secundaire materialen.
Ga daarom als initiatiefnemer in een zo vroeg mogelijk stadium van het bouwproject met het bevoegd gezag en vergunningsverlening om de tafel. Licht het bevoegd gezag in over je voornemen om af te wijken van het Bouwbesluit door een alternatieve oplossing en vraag wat zij nodig hebben om de gelijkwaardigheid te beoordelen. Blijf hierover ook steeds met elkaar in gesprek gaan.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) komt het Bouwbesluit te vervallen. Het Bbl kent echter een soortgelijke gelijkwaardigheidsbepaling. In deze bepaling wordt het begrip ‘gelijkwaardige oplossing’ uit het Bouwbesluit vervangen door het begrip ‘gelijkwaardige maatregel’. Het principe blijft hetzelfde.
Dat geldt ook voor de manier van beoordeling door het bevoegd gezag. Met de Wet kwaliteitsborging (Wkb) gaat deze bevoegdheid (deels) over naar een private kwaliteitsborger.
Ons belangrijkste advies luidt: ga met alle kennis en handvatten die er al zijn aan de slag met het hoogwaardig toepassen van circulaire materialen en in algemenere zin met circulair bouwen. Er zijn al tal van mogelijkheden. Zowel vanuit praktisch, technisch als juridisch oogpunt.
Meer weten over de gelijkwaardigheidsbepaling? Download het rapport onderzoek gelijkwaardigheidsbepaling. RVO bundelde de concrete ‘best practices’ uit het onderzoek in een Factsheet Praktische toepassing gelijkwaardigheidsbepaling.