Bij het doel van Kabinet Schoof 1 om jaarlijks 100.000 woningen bouwen, was te weinig oog voor de Europese klimaatdoelen. Althans, dat volgt uit het advies ‘Bouwen met toekomst: werken aan woningen van duurzame materialen’ van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli). De noodklok luidt, want de bouwsector met conventionele materialen, zoals beton en staal, is verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de CO2-uitstoot in Nederland. Dat moet snel veranderen volgens de Rli.
De Rli pleit voor een omslag naar duurzaam bouwen met alternatieve materialen en een andere manier van denken over wonen. Omdat te halen komt de Rli met vijf strategieën: minder materialen gebruiken (bijvoorbeeld optoppen of kleinere woningen), installatiearm bouwen (minder en/of lichtere techniek voor verwarming en ventilatie), hergebruik van bouwmaterialen, bouwen met biobased grondstoffen (bijvoorbeeld hout) en verduurzaming van conventionele materialen als beton en staal.
Veel bouwbedrijven wachten volgens het Rli nog op duidelijke sturing vanuit het Rijk. Op zowel landelijk, regionaal als gemeentelijk niveau zijn initiatieven gestart om kennis op te doen met duurzaam materiaal gebruik. Regionale en gemeentelijke initiatieven leiden alleen vaak tot bovenwettelijke eisen, wat onwenselijk is voor de bouwsector. Uniforme landelijke regels maken sneller en duurzamer bouwen juist eenvoudiger vindt het Rli.
Een belangrijke kans ligt voor de Rli in fabrieksmatig bouwen: woningen die grotendeels in de fabriek worden geproduceerd. Dit zorgt voor minder afval, betere herbruikbaarheid van materialen én maakt het gebruik van duurzame grondstoffen eenvoudiger. Daarnaast stelt de Rli vast dat duurzaam bouwen vaak niet duurder is of langer duurt. Volgens de Rli kunnen de kosten van fabrieksmatig gebouwde laag- en midden-hoogbouwwoningen zelfs lager zijn dan die van conventionele bouwprojecten.
Maar er zijn belemmeringen. Zo ontbreekt een scherpe rijksnorm voor milieuprestaties, zijn bouwregels vaak gericht op traditionele materialen en schort het aan financiële stimulans voor duurzaam materiaalgebruik. Bovendien heeft de bouwsector op dit moment nog te weinig kennis en vaardigheden om in te spelen op de omslag naar duurzame bouwmaterialen.
De Rli doet daarom vier heldere aanbevelingen:
De Nederlandse regelgeving moet in overeenstemming worden gebracht met het Europese regels op het gebied van duurzaam materiaalgebruik (van 2030). Dan is voor de bouwsector ook duidelijk wat van hen wordt verwacht. Deze regels gaan onder meer over grens- en streefwaarden voor materiaalgebonden CO₂-uitstoot.
Voer vanaf 2030 een heffing in (ten laste van de vergunningaanvrager) op woningen die niet duurzaam genoeg zijn gebouwd, om verduurzaming financieel aantrekkelijker te maken.
Pas procedures en regelgeving aan zodat duurzaam bouwen de norm wordt, bijvoorbeeld door in overheidsregels kleiner bouwen of hergebruik van materiaal aan te moedigen. Stimuleer en faciliteer duurzaam materiaalgebruik ook via gemeentelijk beleid, zonder strengere eisen te stellen dan nationale regelgeving.
Bereid de bouwsector goed voor: investeer in scholing, innovatie en samenwerking tussen overheid, ontwikkelaars en fabrieksmatige bouwers.
De Rli is duidelijk: het snel bouwen van woningen en het bouwen van duurzame woningen kunnen hand-in-hand gaan. Nú is het moment voor overheden en ontwikkelaars.
Bron: Catch Legal