There is a clear gap between actual and theoretical consumption in Dutch dwellings. Low performing dwellings tend to have a theoretical consumption much higher than actual, while high performing dwellings feature the opposite trend. These discrepancies are understandable at the level of individual dwellings and arise due to the standardizations made when calculating the theoretical consumption, however, on the level of the dwelling stock such a discrepancy is misleading and can lead to inaccurate policy reduction targets and sends wrong signals to several stakeholders (local governments, construction industry, renters and buyers etc.).
Regarding the causes of the discrepancies, they can party be explained by the features of the dwelling itself, meaning that the calculation model does not represent the reality accurately. However, a part of the discrepancy originates in the behaviour of the users and this part is difficult to quantify statistically. The results seem to indicate that underprediction is more difficult to explain and therefore probably more dependent on occupant practices than on the accuracy of the standardisation model. Overpredictions on the other hand, seem to have a lot in common with the fact that installation systems and the dwelling itself perform differently than expected. A methodological improvement seems to be more appropriate for the overpredicted cases while at the same time tackling the fact that occupants of these dwellings are likely to feel cold. For underpredictions on the other hand, changes to the methodology would mean accepting that a higher heating intensity is inevitable in efficient dwellings. While this should be further researched in the future, behaviour incentives that would encourage people to use their homes more wisely and not waste energy could be more successful.
The label calculation is easy to use and can be, as shown in the thesis, a very valuable tool for following the energy efficiency of the dwelling stock. Since the accuracy of theoretical gas and electricity calculations can easily be improved, it is a pity to miss the opportunity to do so. Several recommendations for further research and policy development were proposed regarding the methodology for the calculation of theoretical consumption. Examples of this are a revision of several standardised factors, revision of method for determining the insulation values on-site and introduction of correction factors based on actual consumption statistics. Moreover, labels that are issued should be accurate and reliable, meaning that more attention should be paid to the quality of inspections and the robustness of the software used for label calculation.
This thesis demonstrated that research on the relationship between policy instruments and their effects is crucial to ensure the effectiveness and a continuous improvement of these tools. Theoretical models, such as energy labelling, are often used to support policy decisions. As was shown, such models do not always provide results that correspond to reality, and in the case of dwellings a big reason for this is disregarding the user, who seems to adapt to the thermal quality of the house itself. However, as was demonstrated, there is a clear need for a more accurate estimation of consumption on a broader, dwelling stock level in order to enhance the effectiveness of the current renovation policies. moreover, showed that a better estimation is feasible. The thesis showed that using the current knowledge and data availability, there is few reason not to reduce the performance gap and predict the dwelling consumption more accurately.
Er is een duidelijke kloof tussen het werkelijke en het theoretische verbruik in Nederlandse woningen. Bij slecht presterende woningen ligt het theoretische verbruik veel hoger dan het werkelijke verbruik, terwijl bij goed presterende woningen de trend omgekeerd is. Deze discrepanties zijn begrijpelijk op het niveau van individuele woningen en zijn het gevolg van de standaardisering die bij de berekening van het theoretische verbruik is toegepast; op het niveau van de woningvoorraad is een dergelijke discrepantie echter misleidend en kan zij leiden tot onnauwkeurige beleidsreductiedoelstellingen en verkeerde signalen geven aan diverse belanghebbenden (lokale overheden, bouwsector, huurders en kopers, enz.).
Wat de oorzaken van de discrepanties betreft, deze kunnen voor een deel worden verklaard door de kenmerken van de woning zelf, wat betekent dat het berekeningsmodel de werkelijkheid niet nauwkeurig weergeeft. Een deel van de discrepantie is echter terug te voeren op het gedrag van de gebruikers en dit deel is moeilijk statistisch te kwantificeren. De resultaten lijken erop te wijzen dat ondervoorspellingen moeilijker te verklaren zijn en daarom waarschijnlijk meer afhangen van de praktijken van de bewoners dan van de nauwkeurigheid van het normalisatiemodel. Overvoorspellingen daarentegen lijken veel te maken te hebben met het feit dat de installatiesystemen en de woning zelf anders presteren dan verwacht. Een methodologische verbetering lijkt meer aangewezen voor de gevallen met te hoge voorspellingen, terwijl tegelijkertijd het feit wordt aangepakt dat de bewoners van deze woningen het waarschijnlijk koud zullen hebben. Voor ondervoorspelde gevallen daarentegen zou een wijziging van de methodologie betekenen dat wordt aanvaard dat een hogere verwarmingsintensiteit onvermijdelijk is in efficiënte woningen. Hoewel dit in de toekomst verder moet worden onderzocht, zouden gedragsprikkels die mensen ertoe aanzetten hun woningen verstandiger te gebruiken en geen energie te verspillen, meer succes kunnen hebben.
De labelberekening is gemakkelijk te gebruiken en kan, zoals in het proefschrift wordt aangetoond, een zeer waardevol instrument zijn om de energie-efficiëntie van het woningbestand te volgen. Aangezien de nauwkeurigheid van de theoretische gas- en elektriciteitsberekeningen gemakkelijk kan worden verbeterd, is het jammer om de kans daartoe te laten liggen. Er werden verscheidene aanbevelingen voor verder onderzoek en beleidsontwikkeling gedaan met betrekking tot de methodologie voor de berekening van het theoretische verbruik. Voorbeelden hiervan zijn een herziening van verschillende gestandaardiseerde factoren, een herziening van de methode voor het bepalen van de isolatiewaarden ter plaatse en de invoering van correctiefactoren op basis van werkelijke verbruiksstatistieken. Bovendien moeten de afgegeven labels nauwkeurig en betrouwbaar zijn, wat betekent dat er meer aandacht moet worden besteed aan de kwaliteit van de inspecties en de robuustheid van de software die voor de berekening van de labels wordt gebruikt.
Deze dissertatie heeft aangetoond dat onderzoek naar de relatie tussen beleidsinstrumenten en hun effecten van cruciaal belang is om de effectiviteit en een voortdurende verbetering van deze instrumenten te waarborgen. Theoretische modellen, zoals energie-etikettering, worden vaak gebruikt om beleidsbeslissingen te ondersteunen. Zoals is aangetoond, leveren dergelijke modellen niet altijd resultaten op die overeenstemmen met de werkelijkheid, en in het geval van woningen is een belangrijke reden hiervoor het buiten beschouwing laten van de gebruiker, die zich lijkt aan te passen aan de thermische kwaliteit van het huis zelf. Zoals werd aangetoond, is er echter duidelijk behoefte aan een nauwkeurigere schatting van het verbruik op een breder niveau, dat van de woningvoorraad, om de doeltreffendheid van het huidige renovatiebeleid te vergroten. bovendien aangetoond dat een betere schatting haalbaar is. De dissertatie toonde aan dat met de huidige kennis en beschikbare gegevens er weinig reden is om de prestatiekloof niet te verkleinen en het woningverbruik niet nauwkeuriger te voorspellen.